Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen 2005, nr 110.
HR, 16-09-2011, nr. 11/00416
ECLI:NL:HR:2011:BQ8879
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
16-09-2011
- Zaaknummer
11/00416
- Conclusie
Mr. J. Spier
- LJN
BQ8879
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ8879, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑09‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ8879
ECLI:NL:PHR:2011:BQ8879, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑06‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ8879
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Verbintenissenrecht; uitleg bankgarantie.
16 september 2011
11/00416
Eerste Kamer
DV/RA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STRAET HOLDING B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
de vennootschap naar Duits recht DEUTSCHE HYPOTHEKENBANK AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Hannover, Duitsland,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. G. Snijders, thans mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Straet en DHB.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 336200/HA ZA 06-549 van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2006 en 18 juli 2007;
b. de arresten in de zaak 200.000.158/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 22 september 2009 en 2 november 2010.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft Straet beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
DHB heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Straet toegelicht door haar advocaat en voor DHB door mr. G. Snijders voornoemd en mr. L.C.W.M. van Kessel, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Straet in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van DHB begroot op € 5.965,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 16 september 2011.
Conclusie 17‑06‑2011
Mr. J. Spier
Partij(en)
Conclusie inzake
Straet Holding B.V.
(hierna: Straet)
tegen
Deutsche Hypothekenbank AG
(hierna: DHB)
1.
Straet heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen een tussen- en eindarrest van het Hof Amsterdam in een zaak die in essentie gaat over de uitleg van een garantie.
2.
Als ik middel I, dat uitwaaiert in een lange reeks subklachten, goed begrijp dan strekt het, naar de kern genomen, ten betoge dat de garantie niet kan worden ingeroepen als de schuld van fl. 15.000.000 van Telie aan DHB is betaald.
3.
De talloze klachten mislukken omdat:
- a.
zij niet, laat staan met enige precisie en duidelijkheid, opkomen tegen 's Hofs uitvoerig gemotiveerde oordeel in rov. 4.6 e.v. van het tussenarrest;
- b.
niet, laat staan met enige precisie, wordt aangegeven waar de stellingen waar her en der beroep op wordt gedaan in feitelijke aanleg zouden zijn betrokken;
- c.
over het hoofd wordt gezien dat het Hof twee vragen onderscheidt. In de eerste plaats de uitleg van de garantie aan de hand van de tekst en de betekenis die partijen over en weer daaraan redelijkerwijs mochten toekennen (rov. 4.6 – 4.8) en vervolgens in rov. 4.9 het beroep van Straet op beweerde posterieure mededelingen van DHB (die van belang zouden kunnen zijn voor de uitleg). Het middel lijkt deze door het Hof duidelijk van elkaar te onderscheiden kwesties op één hoop te vegen (door te verwijzen naar rov. 4.6 – 4.9) waardoor de klachten onbegrijpelijk worden;
- d.
's Hofs oordeel berust op een aan de feitenrechter voorbehouden beoordeling van feitelijke aard (in die zin ook s.t. mrs Snijders en Van Kessel onder 2.1). Het middel bestrijdt (terecht) niet 's Hofs juridieke uitgangspunt in rov. 4.6 van het tussenarrest.
4.
Voor zover het middel nog andere klachten bedoelt te vertolken, zijn deze mij niet voldoende duidelijk, daargelaten of ze voldoen aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv.
5.
Middel II valt goeddeels in herhalingen. Voor zover het aanvullende klachten bedoelt te postuleren, zijn deze niet goed begrijpelijk. Ze stuiten bovendien af op hetgeen is vermeld onder 3 sub a en d. Voor zover onder 2.5 wordt ingehaakt op de verklaring van Neggers wordt niet alleen hetgeen hiervoor is vermeld onder 3 sub c veronachtzaamd, maar wordt ook uit het oog verloren dat het Hof daarop in rov. 2.4 van het eindarrest is ingegaan. Een begrijpelijke klacht tegen dat laatste oordeel trof ik niet aan.
6.
Ook middel III borduurt in belangrijke mate voort op de eerdere klachten. Het laboreert eveneens aan het onder 3 sub c genoemde euvel. Dat geldt met name voor onderdeel 3.9 (en daarmee ook voor de voorafgaande klachten waarop het is gegrond). Anders dan onderdeel 3.9 veronderstelt, is het ‘bewijsthema’ niet de uitleg van de overeenkomst als bedoeld in rov. 4.6 van het tussenarrest; zie rov. 4.9 van het tussenarrest.
7.
Voor het overige lopen de klachten stuk op 's Hofs niet bestreden oordeel dat
- a.
de getuigen (waar Straet kennelijk op doelt) geen bemoeienis hebben gehad met de tekst van de garantie;
- b.
hun verklaringen de lezing van DHB steunen;
- c.
Straet een garantie gaf met betrekking tot ‘de rente- en aflossingsverplichtingen van Telie’ (rov. 2.3 van het eindarrest).
8.
Ten overvloede: anders dan Straet lijkt te menen, gelden voor garanties geen algemene regels ongeacht de omstandigheden van het geval. De rechter dient een contractsbepaling uit te leggen tegen de achtergrond van de aard van het beding of de overeenkomst waarin het beding voorkomt.1. Laat de rechter dit na, dan is sprake van een onjuiste rechtsopvatting. In Haefner te Kusnacht/ABN-AMRO Bank ging het — evenals in de onderhavige procedure — om de betekenis van een garantie2. (te weten: bankgarantie). Aangevoerd was dat de bankgarantie naar haar aard een abstract karakter heeft en dat de uitgevende bank nimmer beroep toekomt op de achterliggende overeenkomst tussen haar cliënt en degene te wiens behoeve de garantie is gesteld, althans dat zulks het geval is indien in die garantie de woorden ‘on first demand’ voorkomen. Uw Raad overwoog daaromtrent in rov. 3.3:3.
‘Of een bankgarantie voor de uitgevende bank beroep op de achterliggende overeenkomst al dan niet uitsluit, moet van geval tot geval worden beslist door na te gaan welke zin betrokkenen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bewoordingen van de garantie mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl. HR 13 maart 1981, nr. 11647, NJ 1981, 635).’
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑06‑2011
HR 25 september 1998, LJN AG3418, RvdW 1998, 160, JOR 1999, 22.
Kortheidshalve wijs ik naar de conclusie van het huidige lid van Uw Raad Bakels voor dat arrest, met name onder 2.1–2.5.