Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafrecht
Artikel 74 [Transactie ter voorkoming strafvervolging]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
22-02-2017, Stb. 2017, 82 (uitgifte: 09-03-2017, kamerstukken: 34086)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 507 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
Materieel strafrecht / Algemeen
1.
De officier van justitie kan voor de aanvang van de terechtzitting een of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van de strafvervolging wegens misdrijven, met uitzondering van die waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en wegens overtreding. Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het recht tot strafvordering.
2.
De volgende voorwaarden kunnen worden gesteld:
- a.
betaling aan de staat van een geldsom, te bepalen op ten minste € 3 en ten hoogste het maximum van de geldboete die voor het feit kan worden opgelegd;
- b.
afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;
- c.
uitlevering, of voldoening aan de staat van de geschatte waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;
- d.
voldoening aan de staat van een geldbedrag of overdracht van inbeslaggenomen voorwerpen ter gehele of gedeeltelijke ontneming van het ingevolge artikel 36e voor ontneming vatbare wederrechtelijk verkregen voordeel;
- e.
gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade;
- f.
het verrichten van onbetaalde arbeid of het volgen van een leerproject gedurende ten hoogste honderdtwintig uren.
3.
De officier van justitie doet in geval van misdrijf aan de rechtstreeks belanghebbende die hem bekend is, onverwijld schriftelijk mededeling van de datum waarop hij die voorwaarden heeft gesteld.
4.
Artikel 6:1:1 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing op de op grond van het eerste lid gestelde voorwaarden.
5.
Op de in het tweede lid, onder f, bedoelde voorwaarde is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 22b, 22c, eerste lid, en de artikelen 6:1:9, 6:3:1, tweede lid, en 6:3:6 van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot taakstraffen, van overeenkomstige toepassing. Bij het verrichten van de onbetaalde arbeid of het leerproject wordt de identiteit van de veroordeelde vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De onbetaalde arbeid of het leerproject wordt binnen een termijn van negen maanden na instemming met de voorwaarde voltooid.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de nakoming van de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a. Deze voorschriften hebben in ieder geval betrekking op de plaats en wijze van betaling van de geldsom, de termijn waarbinnen die betaling moet zijn geschied en de verantwoording van de ontvangen geldbedragen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de nakoming van de overige in het tweede lid bedoelde voorwaarden.