Ingevolge art. 16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in art. 14 van die wet onder meer worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. Ingevolge art. 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan een dergelijke aanvraag worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien de vreemdeling terzake van een misdrijf is veroordeeld tot, voor zover hier van belang, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
HR (P-G), 29-06-2010, nr. 09/04448 H
ECLI:NL:PHR:2010:BN2373
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
29-06-2010
- Zaaknummer
09/04448 H
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BN2373
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BN2373, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 29‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN2373
Conclusie 29‑06‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 26 oktober 2000 (parketnummer 13/012633-00) is aanvrager van herziening schuldig verklaard zonder oplegging van straf wegens ‘wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben, meermalen gepleegd’. Voorts heeft de Politierechter, zoals in het vonnis omschreven, beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en daarbij schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Daarnaast is aanvrager van herziening bij onherroepelijk geworden vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 9 januari 2001 (parketnummer 13/014282-00) veroordeeld wegens
- 1.
‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod’ en
- 2.
‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’
tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Voorts heeft de Politierechter, zoals in het vonnis omschreven, beslist over het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp.
2.
Namens aanvrager is door mr. N. Velthorst, advocaat te Amsterdam, een aanvraag tot herziening van deze vonnissen ingediend.
3.
De aanvrage steunt op de stelling dat er sprake is van een persoonsverwisseling. Aangevoerd wordt dat een ander bij zijn aanhouding de persoonsgegevens van aanvrager heeft opgegeven.
4.
Aanvrager heeft gegronde vrees dat een ander, [betrokkene 1], zich in de twee strafzaken waarop de aanvraag tot herziening betrekking heeft voor hem heeft uitgegeven en op zijn naam is veroordeeld. Ter staving van deze stelling zijn onder meer de volgende stukken bij de aanvraag gevoegd:
- (i)
een Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 juni 2009 op naam van aanvrager (productie 1), waaruit blijkt dat aanvrager op 26 oktober 2000 respectievelijk 9 januari 2001 door de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam is veroordeeld voor de twee strafzaken waarvan herziening wordt gevraagd;
- (ii)
een beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst namens de Minister van Justitie van 21 december 2006 inzake [betrokkene 1] (productie 2);
- (iii)
een uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van de Rechtbank te 's‑Gravenhage, zitting houdende te Haarlem, sector bestuursrecht, van 26 september 2007 inzake [betrokkene 1] (productie 2);
- (iv)
een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2008 inzake [betrokkene 1] (productie 2).
5.
Uit de onder (ii), (iii) en (iv) genoemde stukken komt naar voren dat [betrokkene 1] een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft aangevraagd en dat deze aanvraag door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bij beschikking van 2 december 2004 is afgewezen. [Betrokkene 1] heeft achtereenvolgens bezwaar ingediend en beroep en hoger beroep ingesteld, echter (steeds) tevergeefs. Aan de afwijzing van de aanvraag van de verblijfsvergunning ligt het oordeel ten grondslag dat de vreemdeling, [betrokkene 1], een gevaar vormt voor de openbare orde, nu hij een aantal misdrijven zou hebben gepleegd onder de personalia van aanvrager.1.
6.
Hierbij wordt gewezen op een op 6 oktober 2003 door de vreemdelingenpolitie opgemaakt rapport. In het kader van de behandeling van de aanvraag van de verblijfsvergunning is de vreemdeling, [betrokkene 1], gevorderd te verschijnen bij de Dienst Vreemdelingenpolitie Amsterdam-Amstelland. [Betrokkene 1] heeft bij deze gelegenheid verklaard dat hij eerder in Nederland in verband met een vrijheidsstraf heeft vastgezeten onder de naam [aanvrager]. Bij schrijven van 23 september 2005 is de vreemdeling verzocht om opnieuw bij de vreemdelingenpolitie te verschijnen. Bij deze gelegenheid zijn vingerafdrukken van hem afgenomen, welke zijn vergeleken met de vingerafdrukken die zijn opgenomen in het bestand van de Dienst Nationale Recherche Informatie (DNRI). Gebleken is dat de vingerafdrukken van de vreemdeling in het bestand van de DNRI zijn geregistreerd onder biometrienummer [001] en de naam [aanvrager].2. In de uitspraak van de Rechtbank te 's‑Gravenhage wordt een gedeelte van dit rapport van 27 september 2005 betreffende het dactyloscopisch onderzoek van Bureau Identificatie van de Dienst Vreemdelingenpolitie geciteerd:
‘… [betrokkene 1] blijkt na controle op 27 september 2005 met het Fingerprint Image Transfersystem aangesloten op de nationale collectie vingerafdrukken HAVANK van de dNRI te Zoetermeer geregistreerd onder biometrienummer [001] en hier onder de naam [aanvrager] voor te komen. Hierbij is vastgesteld dat [betrokkene 1] de naam [aanvrager] 2x heeft opgegeven na aanhouding terzake van een misdrijf. In het dactynamensysteem blijkt dat hij met dit nummer werd geregistreerd op:
29/07/2000 als [aanvrager] 04/07/1970 terzake van misdrijf
11/12/2000 als ‘ ’ ‘ ’ terzake van misdrijf
09/04/2001 als ‘ ’ ‘ ’ terzake van misdrijf
06/10/2003 als [betrokkene 1] 24/11/1970 terzake Vreemd.Wet
Onder de naam [aanvrager] heeft betrokkene steeds de Nederlandse nationaliteit opgegeven.
…
[Aanvrager] blijkt volgens de Gemeentelijke Basisadministratie een bestaand persoon te zijn met de Nederlandse nationaliteit.’3.
7.
Blijkens het hierboven geciteerde gedeelte uit het rapport werd [betrokkene 1] op 29 juli 2000 en op 11 december 2000 onder het betreffende biometrienummer geregistreerd op persoonsgegevens van [aanvrager], welke overeenkomen met de persoonsgegevens van aanvrager. De datum 29 juli 2000 komt overeen met de pleegdatum, de datum van aanhouding en de datum van voorgeleiding bij de hulpofficier van justitie betreffende de veroordeling van 26 oktober 2000 (parketnummer 13/012633-00) en de datum 11 december 2000 komt overeen met de pleegdatum, de datum van aanhouding en de datum van voorgeleiding bij de hulpofficier van justitie betreffende de veroordeling van 9 januari 2001 (parketnummer 13/014282-00).
8.
Uit de stukken van het geding bij parketnummer 13/012633-00 (proces-verbaal nummer 2000211476) volgt dat de verdachte op 29 juli 2000, op verdenking van overtreding van de Opiumwet, staande is gehouden ten behoeve van een onderzoek aan de kleding als bedoeld in art. 9, tweede lid, Opiumwet. Hierop heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid, waarna hij op heterdaad is aangehouden. Bij zijn voorgeleiding bij de hulpofficier van justitie heeft de verdachte opgegeven te zijn genaamd [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats]. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat de verdachte zich heeft gelegitimeerd. Op 29 juli 2000 is de verdachte in verzekering gesteld. Op diezelfde datum is de verdachte gefotografeerd en is van hem een dactyloscopisch signalement afgenomen. Uit onderzoek op 31 juli 2000 is gebleken dat het dactyloscopische signalement van de verdachte niet voor kwam binnen het bestand Techniek en Zakenbeheer, afdeling dactyloscopie. Op 31 juli 2000 is aan de verdachte op het politiebureau de dagvaarding voor de terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 26 oktober 2000 in persoon uitgereikt, waarna hij is heengezonden. Het vonnis is bij verstek gewezen.
9.
Uit de stukken van het geding bij parketnummer 13/014282-00 (proces-verbaal nummer 2000344684) volgt dat de verdachte op 11 december 2000 op heterdaad is aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Bij zijn voorgeleiding bij de hulpofficier van justitie heeft de verdachte opgegeven te zijn genaamd [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats]. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat de verdachte zich heeft gelegitimeerd. Op 11 december 2000 is hij in verzekering gesteld en zijn van hem vingerafdrukken afgenomen. De dagvaarding voor de terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 9 januari 2001 is op het politiebureau op 11 december 2000 in persoon aan de verdachte uitgereikt, waarna hij is heengezonden. Het vonnis is bij verstek gewezen.
10.
In verband met de beoordeling van de aanvrage, heb ik het College van Procureurs-Generaal verzocht onderzoekshandelingen te laten verrichten. Daaruit is het volgende gebleken. Uit het rapport van 27 september 2005 betreffende het dactyloscopisch onderzoek van Bureau Identificatie van de Dienst Vreemdelingenpolitie, waaruit de Rechtbank te 's‑Gravenhage een gedeelte heeft geciteerd, blijkt dat [betrokkene 1] zich bij deze gelegenheid heeft gelegitimeerd aan de hand van een op echtheid gecontroleerd Surinaams paspoort. Uit de identiteitsvaststelling, opgemaakt op 9 juni 2010 door de Dienst Vreemdelingenpolitie, en het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 juni 2010 door de Dienst Regionale Recherche, Bureau Vreemdelingenpolitie, blijkt dat aanvrager zich op 3 juni 2010 bij de Dienst Vreemdelingenpolitie heeft gemeld en zich heeft gelegitimeerd met een geldig identiteitsdocument. Bij deze gelegenheid zijn van aanvrager op vrijwillige basis vingerafdrukken afgenomen, waarna een dactyloscopisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat van aanvrager twee dactyloscopische signalementen zijn geregistreerd onder het unieke biometrienummer [002]. Daarnaast is gebleken dat twee andere personen ook gebruik maken van de personalia van aanvrager onder de unieke biometrienummers [001] en [003]. Onder het biometrienummer [001] is een zestal registraties vermeld: de vingerafdrukken behorende bij het biometrienummer komen drie maal voor onder de personalia van [betrokkene 1], die inmiddels als illegaal vreemdeling blijkt te zijn uitgezet naar Suriname op 24 februari 2009, en drie maal onder de personalia van aanvrager, waaronder de vingerafdrukken welke op 29 juli 2000 en 11 december 2000 in de collectie(s) zijn opgenomen.4. Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat de van aanvrager afgenomen vingerafdrukken niet overeenkomen met de vingerafdrukken welke op 29 juli 2000 en 11 december 2000 in de collectie(s) zijn opgenomen.
11.
De hiervoor genoemde omstandigheden wekken derhalve het ernstige vermoeden dat aanvrager niet degene is geweest die op 29 juli 2000 en 11 december 2000 is aangehouden ter zake de eerder omschreven feiten en dat de Politierechters bij bekendheid met deze omstandigheden de aanvrager zouden hebben vrijgesproken.
12.
Uit al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien volgt mijns inziens dat er voldoende aanknopingspunten bestaan om te stellen dat er sprake lijkt te zijn geweest van een persoonsverwisseling.
13.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zoveel nodig de opschorting en schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑06‑2010
Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2008 (onder 2.2.1.).
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van de Rechtbank te 's‑Gravenhage, zitting houdende te Haarlem, sector bestuursrecht, van 26 september 2007 (onder 2.13).
Uit de identiteitsvaststelling opgemaakt op 9 juni 2010 blijkt dat de vingerafdrukken onder één biometrienummer onderling identiek zijn en derhalve afkomstig zijn van één persoon. De vingerafdrukken geborgen onder verschillende biometrienummers zijn niet identiek aan elkaar.