Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 5.1a [Inbewaringstelling]
Geldend
Geldend vanaf 19-09-2018
- Bronpublicatie:
30-08-2018, Stb. 2018, 314 (uitgifte: 18-09-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
19-09-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-08-2018, Stb. 2018, 314 (uitgifte: 18-09-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Vrijheidsbeperking
1.
Een vreemdeling als bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de Wet kan in bewaring worden gesteld op grond dat het belang van de openbare orde of nationale veiligheid zulks vordert, indien:
- a.
een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, of
- b.
de vreemdeling de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
2.
Een vreemdeling als bedoeld in artikel 59b, eerste lid, van de Wet kan in bewaring worden gesteld omdat het belang van de openbare orde zulks vordert, indien een van de gronden als bedoeld in artikel 59b, eerste lid van de Wet zich voordoet. Artikel 5.1c is van toepassing.
3.
Een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet wordt opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
4.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval van oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, zesde lid, van de Wet.
5.
Met het oog op de overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat met inachtneming van artikel 28 van de Dublinverordening, kan een vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd of kan hij in bewaring worden gesteld, indien:
- a.
een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening; en
- b.
een significant risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.