Rb. Rotterdam, 09-09-2020, nr. 10/013148-15
ECLI:NL:RBROT:2020:8419
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
09-09-2020
- Zaaknummer
10/013148-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2020:8419, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 09‑09‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 09‑09‑2020
Inhoudsindicatie
De officier van justitie heeft de aanvankelijke vordering tot herroeping v.i. ter terechtzitting mondeling gewijzigd in die zin dat is gerekwireerd tot verlenging van de proeftijd met één jaar. De officier van justitie heeft daarbij het gewijzigde advies van de reclassering in aanmerking genomen, alsmede de houding van de veroordeelde op zitting als gevolg waarvan een voorzichtig positieve indruk is ontstaan. De rechtbank verlengt de proeftijd met één jaar.
Rechtbank ROtterdam
Team straf 3
VI-zaaknummer: [nummer]
Parketnummer: 10/013148-15
Datum uitspraak: 9 september 2020
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde
[naam veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] (Marokko) op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen als:
vertrokken onbekend waarheen,
raadsman mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn.
Opgelegde straf
Bij onherroepelijk geworden vonnis het Cour d' appel de Rennes te Rennes, Frankrijk is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 10 jaar.
Deze straf is in het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) overgenomen bij erkenningsbeslissing van 26 januari 2015 onder parketnummer 10-013148-15.
Blijkens een brief van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), afdeling internationale overdracht strafvonnissen van 17 maart 2015 is de detentie van veroordeelde aangevangen op 10 september 2010 en is aan hem 8 maanden en 70 dagen (totaal 310 dagen) ‘reduction de peine supplementaire’ toegekend. Deze 310 dagen zijn in mindering gebracht op de
gevangenisstraf.
De veroordeelde is op 22 januari 2015 daadwerkelijk overgedragen aan Nederland.
De veroordeelde is op 1 juli 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Als bijzondere voorwaarden zijn onder meer gesteld:
- -
dat de veroordeelde zich binnen 3 dagen na invrijheidstelling zal melden bij het Leger des Heils Reclassering te Rotterdam en zich gedurende de proeftijd bij de reclassering meldt, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht. De meldplicht heeft tot doel de veroordeelde te kunnen begeleiden bij en controleren op de naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarden en om de veroordeelde te kunnen begeleiden bij het vinden van werk, inkomen, dagbesteding en huisvesting;
- -
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zijn medewerking zal verlenen aan persoonlijkheidsonderzoek (en aan de eventueel daaruit voortvloeiende behandeling) door De Waag, althans door een soortgelijke deskundige of zorginstelling, op tijden en plaatsen als door die deskundige of zorginstelling aan te geven, teneinde de veroordeelde te laten behandelen voor zijn problematiek. De veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar zullen worden gegeven.
De proeftijd is ingegaan op 1 juli 2016 en bedraagt 1217 dagen.
De einddatum van de proeftijd is thans bepaald (in verband met gedurende de proeftijd in detentie doorgebrachte tijd) op 2 november 2020.
Vordering
Op 14 juli 2020 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, wegens het niet naleven van voormelde voorwaarden.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 8 juli 2020 van het Leger des Heils, afdeling reclassering (hierna ook: de reclassering) strekkende tot herroeping van de v.i.
Kort voor de zitting heeft de reclassering een aanvullend rapport overgelegd d.d.
24 augustus 2020, waarin een gewijzigd advies is opgenomen (verlenging proeftijd).
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van
9 september 2020.
De officier van justitie mr. H.H. Balk en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman
zijn gehoord.
Voorts is de deskundige [naam 1] , als reclasseringswerker verbonden aan het Leger des Heils, afdeling reclassering, gehoord.
De officier van justitie heeft de aanvankelijke vordering tot herroeping v.i. ter terechtzitting mondeling gewijzigd in die zin dat is gerekwireerd tot verlenging van de proeftijd met één jaar. De officier van justitie heeft daarbij het rapport van 24 augustus 2020 in aanmerking genomen, alsmede de houding van de veroordeelde op zitting als gevolg waarvan een voorzichtig positieve indruk is ontstaan. In samenhang bezien leidt dit er toe dat de officier van justitie bereid is aan de veroordeelde een allerlaatste kans te bieden door verlenging van de proeftijd.
De veroordeelde en de raadsman hebben verzocht de proeftijd te verlengen met één jaar. Daartoe is aangevoerd dat de samenwerking tussen de reclassering en de veroordeelde redelijk verliep. Weliswaar miste de veroordeelde af en toe een afspraak maar dit bleef binnen de perken. Het vormde in ieder geval geen aanleiding om het te melden.
De samenwerking met Fivoor en meer in het bijzonder de door Fivoor voorgeschreven medewerking aan schuldhulpverlening lijkt de kentering te markeren in de medewerking van de veroordeelde. In zijn beleving is het beeld geschetst dat medewerking aan schuldhulpverlening niet verplicht was. Dat heeft de veroordeelde verkeerd geïnterpreteerd en als gevolg daarvan is in eerste instantie het advies tot herroeping van de v.i. opgemaakt.
De veroordeelde is er thans van doordrongen dat hij aan alle oproepen en aanwijzingen van de reclassering gehoor moet geven, dat hij contact moet opnemen met de raadsman als er dingen niet goed verlopen en dat hij zich aan zijn afspraken moet houden.
De vordering tot herroeping heeft diepe indruk gemaakt op de veroordeelde. De intentie van de veroordeelde is dat hij van nu aan alles meewerkt.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tot het inzicht is gekomen dat hij zich ervan bewust is dat hij zich dan aan alle voorwaarden moet houden die hem gesteld worden. De veroordeelde heeft verklaard dat hij alle afspraken – ook de afspraken bij Fivoor – zal nakomen en ook mee zal werken aan de schuldhulpverlening.
Beoordeling
Het rapport van de reclassering van 24 augustus 2020 houdt onder meer het volgende in:
De heer [naam veroordeelde] heeft een aantal jaar in detentie gezeten en is veroordeeld geweest voor drugssmokkel. Hij voelt zich onevenredig gestraft en vindt dat Justitie hem onheus heeft bejegend. Zo zou hij veroordeeld zijn voor feiten die hij niet gepleegd heeft, is hij tijdens zijn detentieperiode bestolen door zijn advocaten en moet hij op dit moment nog allerlei programma's volgen, terwijl hij allang vrij had moeten zijn, aldus de bevindingen van betrokkene. Hij heeft dan ook moeite om zich te motiveren voor het laatste gedeelte van zijn straf. Hij wil wel meewerken aan een VI, maar niet van harte. Soms wordt het hem allemaal teveel en heeft hij de neiging om weg te vluchten naar Marokko. Dit heeft te maken met het door betrokkene ervaren lage toekomstperspectief. Hij verwacht niet snel een betaalde baan of een eigen huis te kunnen krijgen. Daar schuilt ook het gevaar in met betrekking tot recidive. De combinatie van het gevoel van onrechtmatig te worden behandeld met een gebrek aan perspectief zou ertoe kunnen leiden dat betrokkene teruggrijpt op manieren om gemakkelijk geld te verdienen.
Betrokkene heeft zich niet aan zijn behandelverplichting gehouden door stelselmatig niet op de afspraken bij Forensisch instelling Fivoor te verschijnen. Daarnaast weigerde hij mee te werken aan het door Fivoor voorgestelde financiële hulpverleningstraject in de vorm van bewindvoering. Dit heeft er op 9 juli 2020 in geresulteerd dat de reclassering over is gegaan tot het uitbrengen van een advies tenuitvoerlegging.
Na overleg met de opdrachtgever is er besloten om toch een verlengingsadvies uit te brengen. Indien het verzoek voor herroeping van de v.i. afgewezen wordt en betrokkene alsnog aangeeft mee te werken aan de behandelverplichting en bijbehorende bewindvoeringstraject. adviseren wij de v.i. te verlengen met 1 jaar.
Er zijn concrete voorwaarden voor gedragsverandering waaraan nog gewerkt moet worden om risico's te beperken. Verlenging van de proeftijd is nodig voor het voltooien van de interventies voor gedragsverandering.
De deskundige heeft op de terechtzitting – als vervanger van de vaste reclasseringswerker [naam 2] – het rapport van de reclassering, en meer in het bijzonder het gewijzigde advies, toegelicht en daarbij verklaard dat de veroordeelde erg is geschrokken van het aanvankelijke advies en dat daardoor een positieve ontwikkeling in de begeleiding op gang is gekomen. De veroordeelde werkt sindsdien beter mee en houdt zich aan zijn meldplichtafspraken. De veroordeelde heeft eveneens toegezegd medewerking te zullen gaan verlenen aan de schuldhulpverlening. In overleg met het Ccvi is het advies om die reden bijgesteld omdat het belangrijk is dat de doelen behaald worden.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat vast is komen te staan dat de veroordeelde de voormelde voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd.
In beginsel kan daarom worden overgegaan tot de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, met de daaraan verbonden gelasting van het ondergaan van het gedeelte van devrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd.
De rechtbank ziet in de overgelegde rapportage van 24 augustus 2020 en de daarop gegeven toelichting, alsmede in de verklaring van de veroordeelde ter terechtzitting en het ingenomen gewijzigde standpunt van de officier van justitie, echter aanleiding om dit gewijzigde standpunt te volgen en de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling te verlengen met één jaar.
BeslissingDe rechtbank:
wijst de vordering toe en verlengt de proeftijd met één jaar.
Deze beslissing is genomen door
mr. A. Hello, voorzitter,
mr. C. Vogtschmidt en mr. F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van deze uitspraak is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.