HR, 10-12-2010, nr. 09/05017
ECLI:NL:HR:2010:BO6786
- Instantie
Hoge Raad (Belastingkamer)
- Datum
10-12-2010
- Zaaknummer
09/05017
- LJN
BO6786
- Roepnaam
IB en premies
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BO6786, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑12‑2010; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2009:BL0069, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 8:69 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
AB 2011/9 met annotatie van B.W.N. de Waard
V-N 2010/64.8 met annotatie van Redactie
FED 2011/35 met annotatie van J.A. SMIT
FutD 2010-2814
JB 2011/21 met annotatie van A.J. Bok
JIN 2011/188
JIN 2011/246
NTFR 2010/2877 met annotatie van Jansen
Uitspraak 10‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Artikel 8:69 Awb; goede procesorde; inspecteur mag in beroep en hoger beroep nieuwe of andere gronden van verweer aanvullen.
Nr. 09/05017
10 december 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 november 2009, nr. 07/00684 en nr. 07/00685, betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2002 en 2003 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken op bezwaar van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 06/9212 en 06/9213) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de aanslagen verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraken op bezwaar vernietigd, en de aanslagen over de jaren 2002 en 2003 verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het staat de inspecteur in beginsel vrij in de procedure voor de rechtbank ter ondersteuning van de door hem opgelegde aanslag zoals die na de uitspraak op bezwaar luidt, een ander standpunt in te nemen dan hij in de bezwaarfase heeft ingenomen. Verder staat het een partij, en dus ook de inspecteur, vrij om zich in hoger beroep te verweren met alle gronden die hij dienstig acht. Dit is slechts anders voor zover het desbetreffende standpunt onderscheidenlijk verweer ondubbelzinnig zou zijn prijsgegeven, dan wel wordt aangevoerd onder zodanige omstandigheden, dat behandeling ervan zou leiden tot een inbreuk op een goede procesorde (vgl. HR 24 mei 2002, nr. 37 220, LJN AE3172, BNB 2002/320, en HR 4 december 2009, nr. 08/02258, LJN BG7213, BNB 2010/65). Deze opvatting sluit aan bij de parlementaire geschiedenis op de Wet belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties, waarin is opgemerkt dat in het belastingrecht in hoger beroep de herkansingsfunctie voorop staat, en dat daarom als regel nieuwe beroepsgronden, argumenten en bewijsmiddelen in hoger beroep kunnen worden aangevoerd, tenzij een goede procesorde zich daartegen verzet (Kamerstukken II 2003/04, 29 251, nr. 3, blz. 9). Voor zover de klachten uitgaan van een andere opvatting, falen zij.
3.2. De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2010.