RFR 2009, 130
Familieprocesrecht. Geeft art. 810 Rv de rechter de bevoegdheid de Raad voor de Kinderbescherming om advies te vragen als een ouder niet is verschenen in eerste aanleg?
HR 02-10-2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ2673
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
2 oktober 2009
- Magistraten
Mrs. A. Hammerstein, F.B. Bakels, W.D.H. Asser
- Zaaknummer
09/00531
- Conclusie
plv. P-G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
BJ2673
- JCDI
JCDI:ADS125494:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Juridische beroepen / Rechter
Personen- en familierecht / Familieprocesrecht
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
Staatsrecht / Rechtspraak
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2009:BJ2673, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 02‑10‑2009
ECLI:NL:PHR:2009:BJ2673, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑07‑2009
- Wetingang
BW art. 1:377a lid 1 en 3; Rv art. 810; RO art. 81
Essentie
Gezag en omgang. Familieprocesrecht.
Geeft art. 810 Rv de rechter de bevoegdheid de Raad voor de Kinderbescherming om advies te vragen als een ouder niet is verschenen in eerste aanleg?
Samenvatting
Partijen zijn gescheiden en hebben drie minderjarige kinderen. De (gedetineerde) vader verzoekt de rechtbank om vaststelling van een omgangsregeling. Bij tussenbeschikking verzoekt de rechtbank de raad voor de kinderbescherming om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van omgang. Nadat de raad een rapport heeft uitgebracht, wijst de rechtbank het verzoek van de vader af omdat een omgangsregeling in strijd is met zwaarwegende belangen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.