Rb. Alkmaar, 27-09-2011, nr. 14.810285-11 (P)
ECLI:NL:RBALK:2011:BT2734
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
27-09-2011
- Magistraten
Mrs. I.M. Nusselder, P.H.B. Littooy, E.J.M. Tuijp
- Zaaknummer
14.810285-11 (P)
- LJN
BT2734
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2011:BT2734, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 27‑09‑2011
Uitspraak 27‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Drie steekwonden, elk 1,5 centimeter diep, in de rug. Vrijspraak voor poging tot doodslag. Voorwaardelijk opzet op zware mishandeling bewezen. <p> Veroordeling wegens poging tot zware mishandeling en drie minder ernstige feiten tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden.
Mrs. I.M. Nusselder, P.H.B. Littooy, E.J.M. Tuijp
Partij(en)
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats],
thans gedetineerd te P.I. Noord Holland Noord — HvB Zwaag te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 september 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. B. Roodveldt, advocaat te Alkmaar, en door verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat
- 1.
Primair hij op of omstreeks 5 juni 2011 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 1] (portier) van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp drie maal, althans een of meerma(a)l(en) (van achteren) in de rug van die [benadeelde partij 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair hij op of omstreeks 5 juni 2011 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1] (portier), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp drie maal, althans een of meerma(a)l(en) (van achteren) in de rug van die [benadeelde partij 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Meer Subsidiair hij op of omstreeks 5 juni 2011 in de gemeente Alkmaar opzettelijk [benadeelde partij 1] (portier) heeft mishandeld door genoemde [benadeelde partij 1] drie maal, althans een of meerma(a)l(en) met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam te steken en/of te snijden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
- 2.
Primair hij op of omstreeks 30 april 2011 in de gemeente Alkmaar met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres] en/of [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 2], welk geweld bestond uit
- —
het duwen tegen en/of trekken aan en/of het vastpakken van en/of vasthouden van die [benadeelde partij 2] en/of
- —
het met kracht met gebalde vuist slaan/stompen op de kaak van die [benadeelde partij], althans in/tegen het gezicht/hoofd van die [benadeelde partij 2] en/of
- —
het (op korte afstand van die [benadeelde partij 2]) tonen/voorhouden van een mes, althans een puntig/scherp voorwerp, aan die [benadeelde partij 2];
Subsidiair hij op of omstreeks 30 april 2011 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten ([benadeelde partij 2]) (met kracht) met gebalde vuist op/tegen diens kaak, althans in/tegen diens gezicht/hoofd, heeft/hebben geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [benadeelde partij 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
en/of
hij op of omstreeks 30 april 2011 in de gemeente Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend (tijdens een geweldpleging) (op korte afstand van die [benadeelde partij 2]) een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp aan die [benadeelde partij 2] getoond en/of voorgehouden;
- 3.
hij op of omstreeks 30 april 2011 in de gemeente Alkmaar (telkens) opzettelijk een persoon genaamd [benadeelde partij 2], in zijn tegenwoordigheid, in het openbaar mondeling heeft beledigd, door die [benadeelde partij 2] telkens de woorden toe te voegen: ‘kankerpolitieagent’ en/of ‘kankersmeris’ en/of ‘flikker’ en/of ‘teringlijder’, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
- 4.
hij op of omstreeks 3 juli 2010 in de gemeente Alkmaar opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [benadeelde partij 3] (hoofdagent van politie), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid meermalen mondeling heeft toegevoegd de woorden ‘Moordenaars!’, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Ten aanzien van feit 1:
Op 5 juli 2011 heeft op het Waagplein in Alkmaar een steekpartij plaatsgevonden waarbij een horecaportier van [café] , [benadeelde partij 1], driemaal in zijn rug is gestoken. [Getuige] zag verdachte — die op dat moment in de buurt van [benadeelde partij 1] stond — met een mes in zijn rechterhand staan. Daarbij leek het er volgens [getuige] op dat verdachte wilde gaan steken of net gestoken had.
Verdachte heeft op de terechtzitting erkend met een mes in zijn handen te hebben gestaan. Hij ontkent echter dat hij [benadeelde partij 1] met het mes heeft gestoken. Hij heeft verklaard dat hij voornemens was [benadeelde partij 1] met het mes te bedreigen om zo zijn vriend [naam], die door [benadeelde partij 1] de toegang tot [café] was geweigerd en in een handgemeen met [benadeelde partij 1] was geraakt, te hulp te schieten. Nog voordat hij de kans kreeg om met het mes te dreigen, werd hij echter door [getuige] vastgepakt en afgevoerd, aldus verdachte.
De rechtbank dient te beoordelen of bewezen kan worden verklaard dat verdachte [benadeelde partij 1] driemaal met een mes in de rug van [benadeelde partij 1] heeft gestoken. Indien deze vraag bevestigend kan worden beantwoord, zal de rechtbank zich moeten buigen over de vraag of een aanmerkelijke kans bestond dat [benadeelde partij 1] door het handelen van de verdachte zou komen te overlijden, dan wel dat hij zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, en zo ja, of verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
Op 30 april 2011 wordt verbalisant [benadeelde partij 2], die op dat moment niet in functie was, aangesproken door een vriend van verdachte, genaamd [naam], wegens een boete die [benadeelde partij 2] eerder zou hebben opgelegd aan [naam]. Nadat [benadeelde partij 2] [naam] tot tweemaal toe wegduwt, pakt [naam] [benadeelde partij 2] vast. Terwijl [naam] [benadeelde partij 2] vast heeft, komt verdachte aangelopen en geeft hij [benadeelde partij 2] een vuistslag in zijn gezicht en bedreigt hij [benadeelde partij 2] met een mes. Voorts heeft [benadeelde partij 2] aangegeven door beide personen te zijn uitgescholden voor ‘kankerpolitieagent’, ‘kankersmeris’, ‘flikker’ en ‘teringlijder’.
Verdachte heeft op de terechtzitting bekend [benadeelde partij 2] te hebben geslagen en hem een mes te hebben getoond. Ook erkent verdachte [benadeelde partij 2] de woorden ‘flikker’ en ‘teringlijder’ te hebben toegevoegd.
De rechtbank zal dienen te oordelen of verdachte zich aldus tezamen met [naam] schuldig heeft gemaakt aan het openlijk en in vereniging plegen van geweld tegen personen alsmede of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het beledigen van [benadeelde partij 2]
Ten aanzien van feit 4:
Verbalisant [benadeelde partij 3] heeft geverbaliseerd dat hij op 3 juli 2010 op [adres] in Alkmaar, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, door verdachte is beledigd doordat verdachte meermalen tegen hem riep: ‘Moordenaars!’. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij inderdaad meermalen ‘Moordenaars!’ heeft geroepen maar dat hij daarmee niet op verbalisant [benadeelde partij 3] doelde.
De rechtbank zal dienen te beoordelen of verdachte op 3 juli 2010 in Alkmaar verbalisant [benadeelde partij 3] heeft beledigd door hem meermalen ‘Moordenaars!’ toe te voegen.
B. Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet anders kan dan dat verdachte degene is geweest die de steken heeft toegebracht aan [benadeelde partij 1]. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat vast is komen te staan dat verdachte met een mes in zijn hand bij [benadeelde partij 1] en [naam] stond. Voorts blijkt uit verschillende getuigenverklaringen dat verdachte daarbij een dreigende houding had aangenomen. [Benadeelde partij 1] heeft verklaard dat hij, op het moment dat hij met [naam] bezig was, heeft gevoeld dat hij een aantal keren hard werd geraakt op zijn rug, waarbij vast is komen te staan dat het de vriend van verdachte was die op dat moment met [benadeelde partij 1] in gevecht was. Tot slot is de officier van justitie van mening dat de verklaring van verdachte bij de politie, waarin hij ontkent een mes in zijn bezit te hebben gehad, als kennelijk leugenachtig dient te worden aangemerkt en dat dit voor het bewijs dient te worden gebezigd.
De officier van justitie is voorts van mening dat door met kracht met een mes in de rug te steken, naar algemene ervaringsregelen de aanmerkelijke kans bestaat dat het mes de weke delen van het lichaam kan binnendringen en daar de vitale organen zou kunnen beschadigen waardoor het slachtoffer komt te overlijden. Nu verdachte met een mes met een lemmet van 8,5 centimeter op verschillende hoogten van de rug heeft gestoken, is de kans op dergelijk dodelijk letsel aanmerkelijk te achten, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [benadeelde partij 1] ten gevolge van de steekverwondingen het leven zou laten en zij acht derhalve het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
Gelet op de aangifte van [benadeelde partij 2], de verklaringen van [naam] en van verdachte, die voor een groot deel het verhaal van [benadeelde partij 2] ondersteunen, acht de officier van justitie bewezen dat verdachte het onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 4:
Op basis van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [benadeelde partij 3] en de verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting, acht de officier van justitie bewezen dat verdachte tegen [benadeelde partij 3] heeft geroepen: ‘Moordenaars! Moordenaars’, welke woorden beledigend zijn. Gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat kort daarvoor een goede vriend van hem was overleden nadat die was aangereden door een politieagent, acht de officier van justitie het aannemelijk dat hij de woorden tegen verbalisant [benadeelde partij 3] heeft geuit.
C. Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1:
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde integraal dient te worden vrijgesproken. Zij voert daartoe aan dat verdachte weliswaar heeft bekend een mes voorhanden te hebben gehad die avond, maar dat het rechtstreekse bewijs dat verdachte [benadeelde partij 1] heeft gestoken ontbreekt. Geen van de betrokken personen heeft het steken van [benadeelde partij 1] gezien. De raadsvrouw is van mening dat — indien verdachte zou hebben gestoken — [getuige] dat had moeten zien, aangezien hij in de buurt was van de vechtpartij en verdachte ook met het mes in zijn handen heeft zien staan. Tot slot merkt de raadsvrouw op dat op het mes dat verdachte voorhanden heeft gehad geen bloed is aangetroffen. Nu geen enkele uitspraak kan worden gedaan over de zekerheid waarmee vastgesteld zou kunnen worden dat het DNA-mengprofiel dat is aangetroffen op het lemmet van het mes daadwerkelijk kan worden gelinkt aan het slachtoffer, is het DNA-onderzoek slechts een vage aanwijzing en levert het geen bewijs op dat het mes dat verdachte heeft laten vallen, ook het mes is waarmee [benadeelde partij 1] is gestoken. Niet kan worden uitgesloten dat andere mensen op het Waagplein aanwezig waren die een motief en de mogelijkheid hadden om [benadeelde partij 1] te steken, aldus de raadsvrouw van verdachte.
Ingeval de rechtbank bewezen zal verklaren dat verdachte met het mes heeft gestoken, heeft de raadsvrouw zich subsidiair op het standpunt gesteld dat — gelet op het letsel — slechts het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte heeft de raadsvrouw opgemerkt dat voldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde te komen, met dien verstande dat slechts kan worden bewezen dat verdachte verbalisant [benadeelde partij 2] de woorden ‘flikker’ en ‘teringlijder’ heeft toegevoegd, aangezien uit de verklaringen van verdachte en van [naam] blijkt dat verdachte niet wist dat [benadeelde partij 2] een politieman was.
Ten aanzien van feit 4:
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte verbalisant [benadeelde partij 3] heeft beledigd door ‘Moordenaars’ tegen hem te roepen.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 5 juni 2011 willen (onder andere) verdachte en [naam] [café], gelegen aan [adres] te Alkmaar, betreden. Verdachte gaat naar binnen maar aan [naam] wordt de toegang geweigerd door de portier van het café, [benadeelde partij 1]. Vervolgens vindt er een schermutseling plaats tussen [benadeelde partij 1] en [naam]. Nadat verdachte merkt dat [naam] de toegang tot het café is geweigerd, loopt hij terug naar buiten.
[Benadeelde partij 1] heeft verklaard dat hij — nadat hij [naam] voor de tweede maal had vastgepakt teneinde hem uit het horecagebied te verwijderen — dacht dat hij trappen of stoten in zijn rug voelde. Later bleek dat hij driemaal in zijn rug was gestoken. Hij heeft niet gezien wie hem heeft gestoken.
De hoofdportier van het Waagplein, [getuige], heeft verklaard dat hij zag dat bij [benadeelde partij 1] en [naam] een jongen stond met een mes in zijn rechterhand en dat het leek alsof deze jongen wilde gaan steken of net gestoken had. Vervolgens riep hij dat de jongen een mes had en zag hij dat de jongen het mes weggooide.
Een andere dienstdoende portier, [naam], heeft ook een jongen met een voorwerp in de buurt van [benadeelde partij 1] zien staan. Hij zag dat de jongen een dreigende houding had aangenomen en het voorwerp, ter hoogte van zijn heup, in zijn rechterhand vast had. Nadat de jongen door [getuige] werd vastgepakt, zag [portier] dat de jongen het voorwerp weggooide.
[Verbalisant] , belast met horecatoezicht, zag dat [getuige] een jongen vast had bij beide armen en hoorde [getuige] roepen: ‘Hij heeft een mes! Mes, mes in zijn hand!’. Vervolgens hoorde [verbalisant] naast [getuige] en de jongen een metalen voorwerp op straat vallen. Hij heeft het voorwerp opgepakt, dat later een opengevouwen mes bleek te zijn.
Verdachte heeft op de terechtzitting erkend dat hij — op het moment waarop [naam] voor de tweede maal door [benadeelde partij 1] werd vastgepakt — in de buurt van [benadeelde partij 1] en [naam] met een mes in zijn handen heeft gestaan. Hij heeft verklaard dat hij voornemens was [benadeelde partij 1] met het mes te bedreigen om zo zijn vriend [naam], die op dat moment met [benadeelde partij 1] in een duw- en trekwerk was geraakt, te hulp te schieten. Verdachte verklaart dat hij op een paar meter afstand van [benadeelde partij 1] en [naam] stond en dat hij beide personen van de zijkant zag. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard zeker te weten dat er op dat moment niemand tussen hem en [benadeelde partij 1] en [naam] stond.
Verdachte heeft op de terechtzitting aangegeven dat hij op het moment waarop hij naar [benadeelde partij 1] toe liep om hem met het mes te bedreigen, al door [getuige] werd vastgepakt en afgevoerd. De rechtbank acht die lezing volstrekt niet aannemelijk.
Verdachte bij de politie heeft verklaard: ‘Die vriend van mij is mishandeld. Ik kwam er alleen maar tussen.’ De rechtbank concludeert op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen dat verdachte er ook inderdaad tussen is gekomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat alle waarnemingen betrekking hebben op een korte tijdsspanne waarin tijdens de tweede confrontatie tussen [benadeelde partij 1] en [naam]het slachtoffer [benadeelde partij 1] in de rug wordt gestoken en verdachte zich met een mes op een paar meter afstand van [benadeelde partij 1] bevindt, terwijl geen andere persoon tussen hen in staat. Ook het gegeven, dat verdachte het mes daarna heeft weggegooid en tegenover de politie heeft ontkend dat hij in het bezit was van een mes, draagt bij aan het bewijs.
Al het voorgaande in overweging nemende ziet de rechtbank geen enkel aanknopingspunt voor het door de verdediging geschetste alternatief scenario, inhoudende dat een ander dan verdachte [benadeelde partij 1] zou hebben gestoken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is die [benadeelde partij 1] driemaal in zijn rug heeft gestoken met een mes.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de aanmerkelijke kans (naar algemene ervaringsregelen) op het overlijden van het slachtoffer in deze situatie heeft bestaan. Weliswaar dient, onder verwijzing naar het arrest van de HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552, het begrip ‘aanmerkelijke kans’ niet afhankelijk te worden gesteld van de aard van het gevolg, maar wel is voor de beoordeling van die kans noodzakelijk dat informatie beschikbaar is over de aard en de intensiteit van de toegebrachte steken.
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde partij 1] drie steekwonden van elk 1,5 centimeter diep heeft opgelopen op diverse plekken op zijn rug, onder meer op de thorax en naast de psoas. Daarnaast blijkt uit de in noot 3 genoemde aangifte dat de steken door de kleding (shirt, trui en jas) heen zijn toegebracht. Het procesdossier bevat geen medische informatie over de mogelijke gevolgen van steken op de in de letselverklaring genoemde plekken. Het bovenstaande, het toebrengen van een drietal steekwonden van deze diepte, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de slotsom te rechtvaardigen dat door het op deze wijze en op deze plekken steken in de rug van [benadeelde partij 1] de aanmerkelijke kans bestond dat hij als gevolg van zijn verwondingen zou komen te overlijden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van [benadeelde partij 1] kan worden afgeleid. De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.
(Voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel
Gelet op de omstandigheid dat verdachte driemaal met een mes heeft gestoken in het bovenlichaam van [benadeelde partij 1], onder meer gericht op de thorax en naast de psoas, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door op deze wijze te handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2:
Op grond van:
- —
de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 13 september 2011 afgelegd;
- —
het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van aangifte van verbalisant [benadeelde partij 2] d.d. 30 april 2011;
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 30 april 2011 op [adres] te Alkmaar samen met [naam] openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 2].
Ten aanzien van feit 3:
Op grond van:
- —
de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 13 september 2011 afgelegd;
- —
het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van aangifte van verbalisant [benadeelde partij 2] d.d. 30 april 2011;
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 30 april 2011 te Alkmaar [benadeelde partij 2] heeft beledigd door hem meermalen de woorden toe te voegen: ‘flikker’ en ‘teringlijder’.
Ten aanzien van feit 4:
Verbalisant [benadeelde partij 3] heeft geverbaliseerd dat hij zich op 3 juli 2010, gedurende de uitoefening van zijn bediening, bevond [adres] te Alkmaar. Hij verklaart zonder enige aanleiding door verdachte te zijn beledigd doordat verdachte hem de woorden ‘Moordenaars! Moordenaars!’ had toegevoegd. Verdachte heeft op de terechtzitting erkend dat hij deze woorden heeft geuit , maar dat hij de woorden tegen niemand in het bijzonder riep en daarbij niet doelde op verbalisant [benadeelde partij 3].
Gelet op de verklaring van verdachte ter zitting, inhoudende dat kort voor 3 juli 2010 door de schuld van een politieagent een vriend van verdachte in het verkeer was overleden , acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij de woorden ‘Moordenaars! Moordenaars!’ niet tegen verbalisant [benadeelde partij 3] maar meer in het algemeen heeft geuit niet aannemelijk. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verbalisant [benadeelde partij 3] heeft beledigd.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
Subsidiair hij op 5 juni 2011 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] (portier) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes driemaal, (van achteren) in de rug van die [benadeelde partij 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 2.
Primair hij op 30 april 2011 in de gemeente Alkmaar met een ander, op de openbare weg, [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd [benadeelde partij 2], welk geweld bestond uit
- —
het vastpakken van en vasthouden van die [benadeelde partij 2] en
- —
het met kracht met gebalde vuist stompen op de kaak van die [benadeelde partij 2] en
- —
het op korte afstand van die [benadeelde partij 2] tonen van een mes aan die [benadeelde partij 2];
- 3.
hij op 30 april 2011 in de gemeente Alkmaar telkens opzettelijk [benadeelde partij 2], in zijn tegenwoordigheid, in het openbaar mondeling heeft beledigd, door die [benadeelde partij 2] telkens de woorden toe te voegen: ‘flikker’ en ‘teringlijder’;
- 4.
hij op 3 juli 2010 in de gemeente Alkmaar opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 3] (hoofdagent van politie), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid meermalen mondeling heeft toegevoegd de woorden ‘Moordenaars!’.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, subsidiair:
Poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2, primair:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Ten aanzien van feit 3:
Belediging
Ten aanzien van feit 4:
Belediging, terwijl het feit wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarden:
- —
een meldplicht inhoudende dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de GGZ reclassering Palier zullen worden gegeven, waarbij verdachte zal worden ingedeeld in een intensief toezichtniveau;
- —
dat verdachte zal deelnemen aan de gedragsinterventie Leefstijltraining (kort);
- —
dat verdachte zal meewerken aan een nog te indiceren ambulante behandeling/begeleiding.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak van het onder 1 en onder 4 ten laste gelegde bepleit. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde komen, is de raadsvrouw van verdachte van mening dat de door de officier van justitie gevorderde straf niet goed aansluit bij het traject dat GGZ reclassering Palier voor verdachte voor ogen heeft en om deze reden verzoekt de raadsvrouw de vordering van de officier van justitie te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft op 5 juni 2011 op het Waagplein in Alkmaar [benadeelde partij 1] tot driemaal toe in zijn rug gestoken met een mes. De verdachte heeft hiermee bewust een ernstig risico genomen dat hij het slachtoffer [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Tevens heeft verdachte op 30 april 2011, samen met een ander, iemand geslagen en met een mes bedreigd, en ook beledigd. Bijna een jaar daarvoor, op 3 juli 2010, heeft verdachte een politieagent gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, beledigd.
Het gemak waarmee verdachte een mes ter handen neemt en tot gewelddadig gedrag overgaat is verontrustend.
De rechtbank is op grond van de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten van oordeel dat slechts een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt, passend is.
Bij het vaststellen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- —
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 juni 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, doch niet ter zake van geweldsdelicten, is veroordeeld.
- —
het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 16 augustus 2011 van M.M. de Geus, als reclasseringswerker verbonden aan GGZ reclassering Palier, waaruit blijkt dat het recidiverisico als hoog wordt geschat. Verdachte heeft moeite met sociale vaardigheden, in die zin dat hij niet kan omgaan met autoriteiten en moeite heeft met basale dingen zoals op tijd komen en afspraken nakomen. Betrokkene is arbeidsongeschikt verklaard, waarschijnlijk omdat hij moeilijk bemiddelbaar is. Verdachte heeft beperkte sociale vaardigheden. Hij denkt niet na over de gevolgen van zijn gedrag en handelt impulsief. Ook gebruikt betrokkene fysieke en verbale agressie om zijn problemen op te lossen. Hij heeft tot nu toe geen bestaan opgebouwd, passend bij zijn leeftijd. De oorzaak hiervan ligt hoogstwaarschijnlijk in het op jonge leeftijd dagelijks cannabis gebruiken, waardoor er sprake was van het verlies van contact met de realiteit en een verstoorde sociaal emotionele ontwikkeling. Vooralsnog toont verdachte weinig leerbaarheid en onderneemt hij geen actie om verandering aan te brengen in zijn situatie.
GGZ reclassering Palier ziet echter nog wel mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding. Het is van belang dat verdachte beter zicht krijgt op zijn gedrag en de problemen die daaruit voortkomen. Ook dient hij inzicht te krijgen in de ernst van zijn middelenproblematiek.
Gelet op het voorgaande — in samenhang bezien met de vrijspraak van het onder 1, primair ten laste gelegde, tengevolge waarvan de rechtbank tot een lagere strafoplegging komt dan door de officier van justitie gevorderd — acht de rechtbank de oplegging van een (gedeeltelijke) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden koppelen zoals deze door GGZ reclassering Palier zijn geadviseerd.
9. Vordering van de benadeelde partijen
Ten aanzien van feit 1:
De [benadeelde partij 1], heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1.574,85 aan materiële en immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering kan worden toegewezen en dat deze dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd hieraan de schadevergoedingsmaatregel te koppelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade die de benadeelde heeft gevorderd ten aanzien van het eigen risico niet voor toewijzing vatbaar is, wegens het ontbreken van een jaaroverzicht met betrekking tot de vaststelling van het eigen risico.
Voorts is de raadsvrouw van mening dat de gevorderde vergoeding voor de kleding alleen voor toewijzing vatbaar is, voor zover het de schade aan de broek betreft. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de benadeelde partij bij de politie heeft verklaard dat alleen de broek zijn eigendom was en dat de overige kleding werkkleding betrof.
Tot slot heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de toewijzing van een bedrag van € 750,- aan immateriële schade in onderhavige zaak redelijk is.
Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij, met uitzondering van twee na te noemen onderdelen, geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1, subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 174,95 aan materiële schade, inhoudende de schade met betrekking tot de broek, het ondergoed en de pleisters, alsmede € 1.000,- aan immateriële schade, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2011.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor het door de ziektekostenverzekeraar aan de benadeelde in rekening gebrachte eigen risico kan de rechtbank, nu het jaar 2011 nog niet is verstreken, nu nog niet vaststellen of en zo ja in welke mate het door de benadeelde te betalen eigen risico over het jaar 2011 het rechtstreekse gevolg is geweest van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1, subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit.
Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de gevorderde schade ten aanzien van het vest en het t-shirt het rechtstreekse gevolg is geweest van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1, subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit. Weliswaar heeft de benadeelde op de terechtzitting aangegeven dat achteraf bleek dat hij die dag alleen een jas van de zaak droeg, maar de benadeelde heeft ten overstaan van de politie concreet en ondubbelzinnig verklaard dat de naast de jas, ook het t-shirt en de trui van de zaak afkomstig waren.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van deze onderdelen van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van feit 2:
De [benadeelde partij 2], heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 350,- aan immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft opgemerkt dat de totale vordering aan immateriële schade van [benadeelde partij 2] € 700,- bedraagt. Nu de vordering van [benadeelde partij 2] bij de veroordeling van de medeverdachte [naam] niet is meegenomen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering van € 700,- hoofdelijk toegewezen kan worden, vermeerderd met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd hieraan de schadevergoedingsmaatregel te koppelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de benadeelde [benadeelde partij 2], blijkens het voegingsformulier heeft aangegeven slechts een bedrag van € 350,- aan immateriële schade te vorderen van verdachte. Derhalve heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 350,- voor toewijzing vatbaar is.
Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 350,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2011, kan de vordering worden toegewezen.
In het kader van het door de officier van justitie ingenomen van standpunt over de vordering van [benadeelde partij 2], merkt de rechtbank op dat niet meer kan worden toegewezen dan door de benadeelde van verdachte wordt gevorderd, te weten een bedrag van € 350,- aan immateriële schade.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregelen besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelden. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van de verschuldigde bedragen, heft de opgelegde verplichtingen niet op.
11. Beslag
De rechtbank is van oordeel, dat het in beslag genomen voorwerp, te weten:
- —
1.00 STK Mes Kl: Zwart, Vouw;
dient te worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Verder is uit het onderzoek op de terechtzitting gebleken dat het bewezen verklaarde met behulp van het voorwerp is begaan.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
13. Beslissing
- •
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
- •
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
- •
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarden:
- —
dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- —
dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- —
een meldplicht inhoudende dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de GGZ reclassering Palier zullen worden gegeven, waarbij verdachte zal worden ingedeeld in een intensief toezichtniveau zoals in bovengenoemd voorlichtingsrapport omschreven;
- —
dat verdachte zal deelnemen aan de gedragsinterventie Leefstijltraining (kort);
- —
dat verdachte zal meewerken aan een intake bij de Forensische Polikliniek van GGZ reclassering Palier in Alkmaar of een soortgelijke instelling en een eventueel daaruit voorvloeiende ambulante behandeling.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
- •
Verklaart onttrokken aan het verkeer: 1.00 STK Mes Kl: Zwart, Vouw.
- •
Wijst toe de vordering van de [benadeelde partij 1] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.174,95 (elfhonderdvierenzeventig euro en vijfennegentig cent) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2011 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
- •
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] te betalen een som geld ten bedrage van € 1.174,95 (elfhonderdvierenzeventig euro en vijfennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2011 tot aan de dag van algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 (eenentwintig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
- •
Wijst toe de vordering van de [benadeelde partij 2].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2011 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
- •
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] te betalen een som geld ten bedrage van € 350,00 (driehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2011 tot aan de dag van algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 (zeven) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Nusselder, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Ros, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2011.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.