Einde inhoudsopgave
Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (FM nr. 77) 2000/2.4.3
2.4.3 Afbakening van de inlichtingen ten opzichte van de algemene voorlichting
Dr. R.H. Happé, datum 06-11-2000
- Datum
06-11-2000
- Auteur
Dr. R.H. Happé
- JCDI
JCDI:ADS393709:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Fiscaal procesrecht (V)
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Voetnoten
Voetnoten
Zie 2.1.2.
Zie bijvoorbeeld de verwijzing naar de belastingtelefoon in de toelichting op het aangiftebiljet Inkomstenbelasting.
1+1 (voorlichting + inlichting) is in dit geval geen 2 (binding op grond van het vertrouwensbeginsel), hetgeen toch wel enige verbazing mag wekken, als men het vanuit de belastingplichtige beziet. De voorlichting gevende ambtenaar is vermoedelijk zelf ook bij het geven van zijn antwoord uitgegaan van de juistheid van de toelichting.
Eerder heb ik erop gewezen dat de Hoge Raad verschillende begrippen hanteert om verschillende typen gedragingen van de belastingdienst te onderscheiden.16 De typen gedragingen van de overheid die met algemene voorlichting en inlichting worden aangeduid, zijn nauw met elkaar verwant. Beide vinden hun grond in het belang dat de belastingadministratie hecht aan een goede voorlichting aan het publiek over het vaak zeer ingewikkelde fiscale recht. Het kan niet verbazen dat de grens tussen beide typen van gedragingen een vloeiende is. Tussen de uitersten van de toelichting op het aangiftebiljet en de op verzoek van een individuele belastingplichtige gegeven concrete informatie treft men bijvoorbeeld de belastingtelefoon aan die, zoals door de fiscus wordt gesteld, alleen algemene inlichtingen verstrekt.2 Ook het verschijnen van de verschillende brochures en vouwbladen vindt voor een belangrijk deels zijn oorzaak in de vele verzoeken om inlichtingen die de fiscus met betrekking tot een ingewikkeld deelonderwerp krijgt of verwacht te krijgen. Beide typen hebben ook gemeen dat zij abstraheren van de concrete gevallen waarop de fiscale regels moeten worden toegepast. Zo spreekt de Hoge Raad in BNB 1988/148 over uitlatingen ‘waarin slechts algemene voorlichting wordt gegeven ter vergemakkelijking van het invullen van het aangiftebiljet’ en in BNB 1979/311 over ‘inlichtingen aangaande de inhoud van wettelijke, dan wel andere door de fiscus in acht te nemen algemene regels’.
De Hoge Raad heeft zich bij het vaststellen van de rechtsgevolgen van onjuistheden in zowel de algemene voorlichting als de concrete inlichting zich in belangrijke mate laten leiden door het belang dat de fiscus zijn voorlichtende taak onbelemmerd kan uitoefenen. Het kan dan ook geen verwondering wekken dat hij voor een beroep op het vertrouwensbeginsel dezelfde criteria als voorwaarde heeft gesteld. Een fraai voorbeeld hiervan is HR 3 januari 1990, nr. 26325, BNB 1990/148 waarin zowel een onduidelijkheid in de toelichting als in de telefonisch verstrekte informatie aan de orde was.
In HR 3 januari 1990, nr. 26325, BNB 1990/148, m.n. Scheltens betrof het geval van een onduidelijkheid in de toelichting op het aangiftebiljet E voor de IB voor het jaar 1985. Daarin stond vermeld: ‘Het onzuiver inkomen van Uw echtgenoot is gelijk aan het persoonlijk arbeidsinkomen van Uw echtgenoot’. Deze onvolledige mededeling had gevolgen voor de berekening van de buitengewone lasten. De belastingplichtige had de juistheid van deze mededeling ook nog in een telefonisch onderhoud geverifieerd. De Hoge Raad overwoog: ‘Wanneer het gaat om uitlatingen waarin slechts algemene voorlichting wordt gegeven ter vergemakkelijking van het invullen van het aangiftebiljet en om telefonisch ingewonnen inlichtingen bij de belastingadministratie, zoals te dezen, dient aan het beginsel dat de wet moet worden toegepast in zoverre meer gewicht te worden toegekend dan aan [het vertrouwensbeginsel], dat in de regel de belastingadministratie door onjuistheden of onvolledigheden in de voorlichting niet wordt gebonden.
Voor afwijking van deze regel is slechts plaats ingeval de belastingplichtige de onjuistheid niet had behoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten’.3