CRvB, 28-01-2005, nr. 04/1867 WAO-W
ECLI:NL:CRVB:2005:AS8815
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
28-01-2005
- Zaaknummer
04/1867 WAO-W
- LJN
AS8815
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2005:AS8815, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 28‑01‑2005; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 8:15 Algemene wet bestuursrecht
Uitspraak 28‑01‑2005
Inhoudsindicatie
Verzoek om wraking afgewezen.
Partij(en)
04/1867 WAO
B E S L I S S I N G
op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet
bestuursrecht, gedaan door:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
I. INLEIDING
Verzoeker heeft op bij beroepschrift van 6 april 2004 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zuthpen d.d. 25 februari 2004, nr. 03/5.
Vóór de aanvang van het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van de Raad op 14 december 2004 heeft verzoeker bij brief van 10 december 2004, blijkens het poststempel ter post bezorgd op 12 december 2004 en ingekomen op 14 december 2005, verzocht om wraking van de voorzitter, mr. J.W. Schuttel, en de leden, mr. C.J.W. Schoor en mr. F.J.L. Pennings, van de behandelende kamer.
Verzoeker en mrs. Schuttel, Schoor en Pennings zijn ingevolge artikel 8:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 14 januari 2005. Een door verzoeker bij brief van 10 januari 2005 ingediend verzoek om uitstel is door de Raad afgewezen. Het verzoek om wraking is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 14 januari 2005. Verzoeker en - met kennisgeving alsook een standpuntbepaling - mrs. Schuttel, Schoor en Pennings zijn niet ter zitting verschenen.
II. MOTIVERING
In artikel 8:15 van de Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ter motivering van zijn verzoek om wraking heeft verzoeker ten aanzien van de rechters van de behandelende kamer aangevoerd dat zij lid zijn van een criminele organisatie en betrokken zijn bij een moordaanslag op zijn persoon.
De Raad overweegt als volgt.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 8:15 van de Awb (Pg Awb II, p.410) is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van de rechterlijke partijdigheid.
De Raad stelt voorop dat een wrakingsgrond gelegen dient te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt; het wrakingsverzoek dient het betrokken lid of de betrokken leden van het rechterlijk college te betreffen, niet het rechterlijk college als zodanig.
De Raad acht het onderhavige wrakingsverzoek in de kern gericht tegen de rechterlijke macht in het algemeen en in het bijzonder tegen de Raad als zodanig. De Raad wijst ter motivering van dit oordeel op het verzoekschrift tot wraking waarin verzoeker verwijst naar een eerder door hem bij de Raad aanhangig gemaakte zaak. De kamer die deze zaak zou behandelen, is door verzoeker destijds eveneens gewraakt. In zijn verzoekschrift stelt verzoeker dat in de eerder door hem ingestelde wrakingszaak de toen door hem gestelde betrokkenheid van de betreffende rechters bij een moordaanslag onvermeld is gebleven. Volgens verzoeker blijkt hieruit dat de gehele Raad betrokken is bij een moordaanslag op zijn persoon en is glashelder dat hij zijn leven in het gebouw van de Raad niet zeker is.
Op grond van het vorenstaande is de Raad van oordeel dat in hetgeen door verzoeker aan zijn verzoek om wraking ten grondslag is gelegd, geen feiten of omstandigheden zijn gelegen die specifiek betrekking hebben op de persoon van één of meer van de betrokken rechters in het onderhavige geval. Een verzoek om wraking van een rechterlijk college als zodanig is geen wrakingsverzoek waarop artikel 8:15 Awb ziet en dient in zoverre dan ook reeds daarom te worden afgewezen.
Voorbijgaand aan hetgeen verzoeker anderszins (overigens zonder enige - deugdelijke - onderbouwing) aan zijn verzoek om wraking ten grondslag heeft gelegd, beslist de Raad als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om wraking af.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.
MR