RO 2024/2
Is het bewijsvermoeden zoals opgenomen in art. 36 lid 4 Invorderingswet 1990 in strijd met het (Unierechtelijke) evenredigheidsbeginsel?
HR 06-10-2023, ECLI:NL:HR:2023:1371
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
6 oktober 2023
- Magistraten
Mrs. J.A.R. van Eijsden, M.W.C. Feteris, J. Wortel, P.A.G.M. Cools, A.E.H. van der Voort Maarschalk
- Zaaknummer
21/03566
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS942730:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Europees belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑10‑2023
ECLI:NL:HR:2023:1371, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑10‑2023
- Wetingang
Essentie
Bestuurdersaansprakelijkheid. Prejudiciële vragen.
Is het bewijsvermoeden zoals opgenomen in art. 36 lid 4 Invorderingswet 1990 in strijd met het (Unierechtelijke) evenredigheidsbeginsel?
Samenvatting
De heer X is enig bestuurder en enig aandeelhouder van een holding. De holding was op haar beurt enig bestuurder en aandeelhouder van een werkmaatschappij (de “Vennootschap”). Op 29 maart 2019 zijn de aandelen in de Vennootschap overgedragen aan een derde. Aan de vennootschap zijn naheffingsaanslagen in de loonheffingen opgelegd over de tijdvakken december 2018 t/m februari 2019. Ook zijn er naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd over de tijdvakken november 2018 t/m februari 2019. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.