Einde inhoudsopgave
Binnenvaartpolitiereglement
Artikel 6.28 Doorvaren van sluizen
Geldend
Geldend vanaf 25-05-2011
- Bronpublicatie:
20-09-2010, Stb. 2010, 748 (uitgifte: 09-11-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
25-05-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-05-2011, Stb. 2011, 241 (uitgifte: 24-05-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Bij het naderen van een wachtplaats van een sluis moet een schip snelheid verminderen. Het moet, ingeval het de sluis niet onmiddellijk mag of wil invaren, vóór het teken B.5 ( bijlage 7) stilhouden.
2.
Een schip mag niet zonder toestemming van de bevoegde autoriteit ligplaats nemen op een wachtplaats van een sluis anders dan om te worden geschut.
3.
Op een wachtplaats van een sluis en in een sluis moet een schip, dat met een marifooninstallatie is uitgerust uitluisteren op het kanaal van de sluis.
4.
Een schip kan het verzoek tot het bedienen van een sluis kenbaar maken door het geven van één lange stoot gevolgd door één korte stoot en één lange stoot dan wel door roepen. Het mag dit sein niet herhalen, indien de bevoegde autoriteit heeft te kennen gegeven het te hebben gehoord.
5.
De schepen moeten de sluis in volgorde van aankomst op de wachtplaats invaren. Een klein schip dat tezamen met grote schepen wordt geschut mag de sluis echter eerst invaren na deze grote schepen.
6.
Bij het naderen van een wachtplaats van een sluis en op een wachtplaats mag een schip een ander schip niet voorbijlopen.
7.
In een sluis moet een schip zijn ankers geheel voorhalen. Dezelfde verplichting geldt op een wachtplaats, voorzover de ankers niet worden gebruikt.
8.
Bij het invaren en uitvaren van een sluis en bij het bevaren van de wachtplaats moet een schip de waterbeweging zoveel beperken als nodig is om beschadiging van de sluisdeuren of de beschermingsinrichtingen dan wel van andere schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen te vermijden.
9.
In een sluis
- a.
moeten een schip, een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting ligplaats nemen binnen de door stopstrepen of op andere wijze aangegeven grenzen;
- b.
moet tijdens het vullen en het ledigen van de sluiskolk en totdat het uitvaren van de sluis wordt toegestaan een schip zodanig zijn gemeerd en moet het zijn meerdraden zodanig vieren of doorhalen, dat het niet de sluismuren, de sluisdeuren of de beschermingsinrichtingen dan wel andere schepen of drijvende voorwerpen kan beschadigen;
- c.
mag een schip slechts voorwerpen die niet kunnen zinken als wrijfhout gebruiken;
- d.
mag een schip geen water op het sluisterrein dan wel op andere schepen storten of laten vloeien;
- e.
mag een schip, zodra het is gemeerd en totdat het aan de beurt is om uit te varen, geen gebruik maken van zijn mechanische middelen tot voortbeweging;
- f.
moet een klein schip zo mogelijk ligplaats nemen op enige afstand van een groot schip.
10.
Op een wachtplaats van een sluis en in een sluis mag een schip zonder toestemming van de bevoegde autoriteit geen brandstof innemen.
11.
Op een wachtplaats van een sluis en in een sluis moet een schip een zijwaartse afstand van tenminste 10 m in acht nemen ten opzichte van een schip of een samenstel dat het teken bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, voert. Deze verplichting geldt evenwel niet voor een schip of een samenstel dat eveneens dit teken voert, alsmede voor een schip bedoeld in artikel 3.14, zevende lid.
12.
Een schip of een samenstel, dat de tekens bedoeld in artikel 3.14, tweede of derde lid, voert, mag een sluis niet invaren indien het niet afzonderlijk zou worden geschut. Een ander schip mag een sluis niet invaren indien het tesamen met een schip of een samenstel, dat deze tekens voert, zou worden geschut.
13.
In afwijking van het twaalfde lid, kunnen drogeladingschepen ingevolge het ADN die uitsluitend containers, IBC’s, grote verpakkingen, gascontainers met meerdere elementen (MEGC), transporttanks en tankcontainers volgens ADN nr. 7.1.1.18 vervoeren en die de tekens bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, voeren, gelijktijdig met elkaar of met de in artikel 3.14, eerste, of zevende lid, bedoelde schepen worden geschut. De afstand tussen boeg en hek en de zijwaartse afstand van de gelijktijdig geschutte schepen bedraagt ten minste 10 m.
14.
Een schip of een samenstel dat het teken, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, voert, mag een sluis niet invaren indien het tesamen met een passagiersschip zou worden geschut. Een passagiersschip mag een sluis niet invaren indien het tesamen met een schip of een samenstel, dat dit teken voert, zou worden geschut.
15.
De bevoegde autoriteit kan, teneinde de veiligheid of de goede orde van de scheepvaart, dan wel het zonder oponthoud doorvaren van de sluis en het doelmatig gebruik daarvan, te verzekeren, wanneer een schip zich in een sluis of op een wachtplaats daarvan bevindt, aan de schipper een verkeersaanwijzing geven. Daarbij kan dit artikel worden aangevuld, dan wel daarvan worden afgeweken.
De schipper is verplicht aan deze verkeersaanwijzing gevolg te geven.