Procestaal: Duits
HvJ EG, 17-09-2009, nr. C-347/08
ECLI:EU:C:2009:561
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
17-09-2009
- Magistraten
A. Rosas, A. Ó Caoimh, J. Klučka, U. Lõhmus, P. Lindh
- Zaaknummer
C-347/08
- LJN
BJ8594
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
EU-recht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2009:561, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 17‑09‑2009
Uitspraak 17‑09‑2009
A. Rosas, A. Ó Caoimh, J. Klučka, U. Lõhmus, P. Lindh
Partij(en)
In zaak C-347/08,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens de artikelen 68 EG en 234 EG, ingediend door het Landesgericht Feldkirch (Oostenrijk) bij beslissing van 14 juli 2008, ingekomen bij het Hof op 28 juli 2008, in de procedure
Vorarlberger Gebietskrankenkasse
tegen
WGV-Schwäbische Allgemeine Versicherungs AG,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, A. Ó Caoimh, J. Klučka (rapporteur), U. Lõhmus et P. Lindh, rechters,
advocaat-generaal: P. Mengozzi,
griffier: R. Şereş, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 1 juli 2009,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Vorarlberger Gebietskrankenkasse, vertegenwoordigd door A. Wittwer, Rechtsanwalt,
- —
WGV-Schwäbische Allgemeine Versicherungs AG, vertegenwoordigd door A. Weber, Rechtsanwalt,
- —
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer en G. Kunnert als gemachtigden,
- —
de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en J. Kemper als gemachtigden,
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. López-Medel Báscones als gemachtigde,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. Bruni als gemachtigde, bijgestaan door W. Ferrante, avvocato dello Stato,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A.-M. Rouchaud-Joët en S. Grünheid als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een regresvordering van de Vorarlberger Gebietskrankenkasse, gevestigd te Dornbirn (Oostenrijk) (hierna: ‘VGKK’), tegen WGV-Schwäbische Allgemeine Versicherungs AG, gevestigd te Stuttgart (Duitsland) (hierna: ‘WGV-SAV’).
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsregeling
Verordening nr. 44/2001
3
De punten 11 tot en met 13 van de considerans van verordening nr. 44/2001 luiden:
- ‘(11)
De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden bepaald om de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen.
- (12)
Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken.
- (13)
In het geval van verzekerings-, consumenten- en arbeidsovereenkomsten moet de zwakke partij worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels.’
4
De bij verordening nr. 44/2001 vastgestelde bevoegdheidsregels zijn opgenomen in hoofdstuk II, dat bestaat uit de artikelen 2 tot en met 31.
5
Artikel 2, lid 1, van deze verordening, dat deel uitmaakt van afdeling 1 (‘Algemene bepalingen’) van hoofdstuk II, luidt:
‘Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.’
6
Artikel 3, lid 1, van deze verordening, dat in dezelfde afdeling 1 is opgenomen, luidt:
‘Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.’
7
Afdeling 3 (‘Bevoegdheid in verzekeringszaken’) van hoofdstuk II legt in de artikelen 8 tot en met 14 bevoegdheidsregels in verzekeringszaken neer.
8
Artikel 8 van deze verordening luidt:
9
Artikel 9, lid 1 van deze verordening bepaalt:
‘De verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen:
- a)
voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft, of
- b)
in een andere lidstaat, indien het een vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft, voor het gerecht van de woonplaats van de eiser […]
[…]’
10
Artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 luidt:
‘De artikelen 8, 9 en 10 zijn van toepassing op de vordering die door de getroffene rechtstreeks tegen de verzekeraar wordt ingesteld, indien de rechtstreekse vordering mogelijk is.’
Richtlijn 2000/26/EG
11
Artikel 3 (‘Rechtstreekse vordering’) van richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (PB L 181, blz. 65), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 (PB L 149, blz. 14; hierna: ‘richtlijn 2000/26’), luidt:
‘Iedere lidstaat draagt er zorg voor dat de in artikel 1 bedoelde benadeelde wiens materiële schade of lichamelijk letsel voortvloeit uit een ongeval in de zin van die bepaling, een rechtstreekse vordering kan instellen tegen de verzekeringsonderneming van de wettelijk aansprakelijke partij.’
12
Voor de definitie van het begrip ‘benadeelde’ verwijst artikel 2, sub d, van deze richtlijn naar artikel 1, lid 2, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 103, blz. 1).
Richtlijn 72/166
13
Volgens artikel 1, lid 2, van richtlijn 72/166 wordt onder ‘benadeelde’ verstaan hij die recht heeft op vergoeding van door voertuigen veroorzaakte schade.
Nationale regeling
14
§ 332, lid 1, van het Allgemeine Sozialversicherungsgesetz (algemene socialeverzekeringswet; hierna: ‘ASVG’) luidt:
‘Wanneer een persoon die volgens de bepalingen van deze wet recht heeft op prestaties […], op grond van andere wettelijke voorschriften vergoeding kan vorderen van de schade die hij als gevolg van de verzekerde gebeurtenis heeft geleden, wordt het verzekeringsorgaan in dit vorderingsrecht gesubrogeerd in zoverre het tot het verlenen van prestaties is gehouden.’
15
§ 1394 van het Allgemeine bürgerliche Gesetzbuch (Oostenrijks burgerlijk wetboek) luidt:
‘De rechten van de verkrijger van een vordering zijn identiek aan de rechten van degene die de vordering heeft overgedragen.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
16
Op 10 maart 2006 vond op een autosnelweg in Duitsland een verkeersongeval plaats waarbij Gaukel, bestuurster van een in Duitsland bij WGV-SAV WA-verzekerde auto, en Kerti, bestuurster van een ander voertuig, waren betrokken. Laatstgenoemde moest wegens de verkeerssituatie plotseling remmen. Gaukel, bestuurster van de auto achter deze van Kerti, heeft toen de auto van laatstgenoemde van achter aangereden. Door deze botsing liep Kerti letsel aan de halswervelkolom op waardoor zij verschillende medische behandelingen heeft moeten ondergaan. De behandelende artsen hebben haar bovendien arbeidsongeschikt verklaard van 15 tot en met 21 maart 2006. De VGKK heeft als socialezekerheidsorgaan voor de bij haar verzekerde Kerti prestaties verleend.
17
Van 2 januari 2006 tot 20 augustus 2007 stond Kerti ingeschreven in Bludenz (Oostenrijk). Sindsdien woont zij in Ubstadt-Weiher (Duitsland).
18
Op grond van haar subrogatie in de rechten van Kerti overeenkomstig § 332 ASVG, heeft de VGKK WGV-SAV bij brief van 22 september 2006 gesommeerd de door haar gemaakte kosten voor de verlening van prestaties aan haar eigen verzekerde uiterlijk op 24 oktober 2006 terug te betalen. De VGKK stelde immers dat de bij WGV-SAV verzekerde als enige schuld had aan het ongeval.
19
Daar zij geen betaling had ontvangen, heeft de VGKK op 13 februari 2008 bij het Bezirksgericht Dornbirn (Oostenrijk) een regresvordering ingesteld tegen WGV-SAV. Laatstgenoemde, die de vordering inhoudelijk betwistte, stelde dat het aangezochte gerecht geen internationale bevoegdheid had. De betrokken vorderingsrechten behoorden oorspronkelijk toe aan Kerti, die in Duitsland woonde toen het verzoekschrift werd ingediend. Bovendien staan er twee gelijkwaardige procespartijen tegenover elkaar, zodat verzoekster niet de in verordening nr. 44/2001 bedoelde bescherming verdient.
20
Bij beschikking van 21 mei 2008 heeft het Bezirksgericht Dornbirn de vordering wegens internationale onbevoegdheid niet-ontvankelijk verklaard.
21
De VGKK heeft daarop hoger beroep ingesteld bij het Landesgericht Feldkirch; zij vordert nietigverklaring van de beschikking van 21 mei 2008 en terugverwijzing van de zaak naar de rechter in eerste aanleg voor verdere behandeling.
22
Volgens het Landesgericht Feldkirch pleiten drie argumenten voor de bevoegdheid van de Oostenrijkse rechterlijke instanties. In de eerste plaats moet de VGKK worden beschouwd als getroffene, aangezien zij ten gevolge van het ongeval aan Kerti prestaties heeft verleend. In de tweede plaats is de VGKK ingevolge de wettelijke subrogatie van § 332 ASVG op het moment zelf van het ongeval in alle rechten van Kerti getreden. Zij neemt de rechtspositie van haar verzekerde over en maakt in haar beroep de rechten van laatstgenoemde en geen eigen rechten geldend. In de derde plaats behoudt de rechtstreeks getroffene bij een ernstig ongeval met lichamelijk letsel zijn aanspraken op smartengeld en op vergoeding van de materiële schade. Hij kan dan schadevergoeding eisen bij de rechter van zijn woonplaats. Het recht op vergoeding van de betaalde ziektekosten en van eventuele pensioenuitkeringen gaat in dat geval over op het socialezekerheidsorgaan. Als dit orgaan zich niet op deze bevoegdheid kon beroepen, zou het dus een regresvordering moeten instellen bij een gerecht van een andere lidstaat. Onder die omstandigheden zouden rechters uit verschillende lidstaten over dezelfde feiten moeten oordelen. Dit zou kunnen indruisen tegen de doelstellingen van verordening nr. 44/2001, daar gerechten van verschillende lidstaten met elkaar onverenigbare uitspraken zouden kunnen doen.
23
Volgens de verwijzende rechter zijn er echter twee argumenten tegen de erkenning van de bevoegdheid van de Oostenrijkse rechterlijke instanties. Richtlijn 2000/26 beoogt de bescherming van de zwakke partij door de afwikkeling van schadevergoedingen naar aanleiding van grensoverschrijdende verkeersongevallen aanzienlijk te vereenvoudigen en te vergemakkelijken. Gelet op het arrest van 13 december 2007, FBTO Schadeverzekeringen (C-463/06, Jurispr. blz. I-11321), kan een socialezekerheidsorgaan echter niet worden beschouwd als een zwakke partij, die bij de toepassing van de internationale bevoegdheidsregels bescherming verdient. Voorts is in artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 enkel sprake van de getroffene, en niet van eventuele gesubrogeerden.
24
Daarop heeft het Landesgericht Feldkirch de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Moet de verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening […] nr. 44/2001 […] naar artikel 9, lid 1, sub b, van deze verordening aldus worden begrepen, dat een socialezekerheidsorgaan dat bij wet (§ 332 ASVG) in de rechten van de rechtstreeks getroffene is gesubrogeerd, bij het gerecht van zijn vestigingsplaats in een lidstaat rechtstreeks tegen de verzekeraar een vordering kan instellen, indien een dergelijke rechtstreekse vordering mogelijk is en de verzekeraar op het grondgebied van een lidstaat is gevestigd?
- 2)
Zo ja:
‘Bestaat deze bevoegdheid ook wanneer de rechtstreeks getroffene ten tijde van de instelling van de vordering bij het gerecht geen woonplaats of gewone verblijfplaats heeft in de lidstaat waar het socialezekerheidsorgaan is gevestigd?’’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Voorafgaande opmerkingen
25
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de verschillende taalversies van artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 van elkaar afwijken. Zo gebruikt de Franse versie het begrip ‘victime’, waarvan de semantische interpretatie verwijst naar de persoon die de schade rechtstreeks heeft geleden. In de versie van de procestaal, het Duits, wordt daarentegen de uitdrukking ‘der Geschädigte’ gebruikt, wat ‘de getroffene’ betekent. Dit woord kan niet alleen betrekking hebben op de persoon die de schade rechtstreeks heeft geleden, maar ook op degene die ze slechts indirect heeft geleden.
26
Dienaangaande is het vaste rechtspraak dat het vereiste van een uniforme uitlegging van het gemeenschapsrecht meebrengt dat de tekst van een bepaling in geval van twijfel niet op zichzelf mag worden beschouwd, maar integendeel moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van de tekst in de andere officiële talen (zie arresten van 12 juli 1979, Koschniske, 9/79, Jurispr. blz. 2717, punt 6; 2 april 1998, EMU Tabac e.a., C-296/95, Jurispr. blz. I-1605, punt 36, en 9 maart 2006, Zuid-Hollandse Milieufederatie en Natuur en Milieu, C-174/05, Jurispr. blz. I-2443, punt 20), en met het oog op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (arrest van 27 oktober 1977, Bouchereau, 30/77, Jurispr. blz. 1999, punt 14).
27
In casu moet worden vastgesteld dat behalve de Duitse versie ook andere taalversies van artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 de uitdrukking ‘de getroffene’ gebruiken. Dit is het geval voor de Spaanse (‘persona perjudicada’), Tsjechische (‘poškozený’), Deense (‘skadelidte’), Estse (‘kahju kannatanud pool’), Italiaanse (‘persona lesa’), Poolse (‘poszkodowany’), Slowaakse (‘poškodený’) en Zweedse (‘skadelidande’) versie. Voorts heeft het Hof in punt 26 van het reeds aangehaalde arrest FBTO Schadeverzekeringen overwogen dat de verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 tot doel heeft de in artikel 9, lid 1, sub b, van deze verordening bedoelde opsomming van eisers aan te vullen met de personen die schade hebben geleden, zonder dat de kring van deze personen werd beperkt tot degenen die de schade rechtstreeks hebben geleden.
28
Artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 moet bijgevolg aldus worden uitgelegd dat het betrekking heeft op de getroffene.
Ten gronde
Eerste vraag
29
Met zijn eerste vraag wil de verwijzende rechter in wezen vernemen of de verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 naar artikel 9, lid 1, sub b, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat een socialezekerheidsorgaan dat is gesubrogeerd in de rechten van de door een auto-ongeval rechtstreeks getroffene, bij de rechter van zijn lidstaat van vestiging rechtstreeks een vordering kan instellen tegen de in een andere lidstaat gevestigde verzekeraar van de persoon die verantwoordelijk zou zijn voor het ongeval.
30
Het Hof heeft reeds geoordeeld dat de verwijzing in artikel 11, lid 2, naar artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat de rechter van de woonplaats van de getroffene bevoegd is kennis te nemen van een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar van de vermeende aansprakelijke persoon indien een dergelijke vordering mogelijk is en de verzekeraar zijn woonplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft (arrest FBTO Schadeverzekeringen, reeds aangehaald, punt 31).
31
Wat de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid wegens auto-ongevallen betreft, blijkt uit artikel 1, punt 2, van richtlijn 72/166 en uit artikel 3 van richtlijn 2000/26, uitgelegd in het licht van punt 16 bis van de considerans van deze laatste richtlijn, dat de getroffene het recht heeft om bij de rechter van zijn woonplaats een vordering in te stellen tegen de verzekeraar van de vermeende aansprakelijke persoon.
32
Derhalve moet worden nagegaan of dit recht ook toekomt aan een socialezekerheidsorgaan dat in de rechten van het slachtoffer van een auto-ongeval is gesubrogeerd.
33
Dienaangaande betoogt de VGKK dat zij schade heeft geleden door prestaties te verlenen voor haar verzekerde. Bijgevolg moet zij bij autonome uitlegging van dit begrip als getroffene worden beschouwd. Voorts is zij, als gesubrogeerde in de rechten van haar verzekerde, naar Oostenrijks recht niet alleen in de materiële rechten van laatstgenoemde getreden, maar ook in diens procedurele rechten, waaronder het in de artikelen 9, lid 1, sub b, en 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 bedoelde recht. Indien dit niet zo was, en dus onderscheid werd gemaakt binnen de wettelijke subrogatie, zou deze rechtsfiguur elke betekenis verliezen.
34
De Spaanse regering wijst er in het bijzonder op dat indien de rechtstreeks getroffene overlijdt, diens erfgenamen, dat wil zeggen de in diens rechten gesubrogeerden, bij het gerecht van hun woonplaats een schadevordering moeten kunnen instellen tegen de verzekeraar van de vermeende aansprakelijke persoon, op dezelfde wijze als hun erflater dit tijdens zijn leven kan.
35
Om de volle werking en een autonome uitlegging van verordening nr. 44/2001 te waarborgen, moet hoofdzakelijk rekening worden gehouden met het stelsel en de doelstellingen ervan (arresten van 14 juli 1983, Gerling Konzern Speziale Kreditversicherung e.a., 201/82, Jurispr. blz. 2503, punt 11; 20 maart 1997, Farrell, C-295/95, Jurispr. blz. I-1683, punten 12 en 13; 3 juli 1997, Benincasa, C-269/95, blz. I-3767, punt 12, en 15 januari 2004, Blijdenstein, C-433/01, Jurispr. blz. I-981, punt 24). De toepassing van bijzondere rechtsfiguren, zoals de door het Oostenrijkse recht en in de rechtsstelsels van de lidstaten voorziene wettelijke subrogatie, kan derhalve geen invloed hebben op de uitlegging van de bepalingen van die verordening. Anders zou de uitlegging van verordening nr. 44/2001 noodzakelijkerwijs afhankelijk worden gesteld van het nationale recht van de lidstaten en zou de uniforme toepassing ervan in de Gemeenschap in gevaar komen.
36
Dienaangaande wordt in punt 11 van de considerans van verordening nr. 44/2001 overwogen dat de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar moeten zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt.
37
Daarom is de bevoegdheid van de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats heeft, ongeacht zijn nationaliteit, in het stelsel van de verordening het algemene beginsel, dat is neergelegd in artikel 2, lid 1, ervan (arresten van 19 januari 1993, Shearson Lehman Hutton, C-89/91, Jurispr. blz. I-139, punt 14; 5 februari 2004, Frahuil, C-265/02, Jurispr. blz. I-1543, punt 23; 13 juli 2006, Reisch Montage, C-103/05, Jurispr. blz. I-6827, punt 22, en 11 oktober 2007, Freeport, C-98/06, Jurispr. blz. I-8319, punt 34).
38
Artikel 3, lid 1, van de verordening wijkt af van dat algemeen beginsel. Het bepaalt immers dat degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, voor het gerecht van een andere lidstaat kunnen worden opgeroepen, maar enkel krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van hoofdstuk II van verordening nr. 44/2001 gegeven regels (reeds aangehaalde arresten Reisch Montage, punt 22, en Freeport, punt 34).
39
De bevoegdheidsregels die van het algemene beginsel afwijken, mogen bijgevolg niet aldus worden uitgelegd dat zij ook gelden buiten de door verordening nr. 44/2001 uitdrukkelijk voorziene gevallen (zie met name arresten van 21 juni 1978, Bertrand, 150/77, Jurispr. blz. 1431, punt 17, en 17 juni 1992, Handte, C-26/91, Jurispr. blz. I-3967, punt 14; arrest Shearson Lehman Hutton, reeds aangehaald, punt 16; arrest van 13 juli 2000, Group Josi, C-412/98, Jurispr. blz. I-5925, punt 49, en arrest Freeport, reeds aangehaald, punt 35).
40
Afdeling 3 van hoofdstuk II van deze verordening voert een autonoom stelsel in voor de gerechtelijke bevoegdheidsverdeling in verzekeringszaken (arrest van 12 mei 2005, Société financière et industrielle du Peloux, C-112/03, Jurispr. blz. I-3707, punt 29). Volgens punt 13 van de considerans van verordening nr. 44/2001 is het doel van deze afdeling de zwakke partij te beschermen door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels.
41
Uit de beschermende functie van deze bepalingen volgt dat de ter zake in verordening nr. 44/2001 voorziene bijzondere bevoegdheidsregels niet mogen worden uitgebreid tot personen die deze bescherming niet nodig hebben.
42
Er is niet aangevoerd dat een socialezekerheidsorgaan, zoals de VGKK, een economisch zwakkere en juridisch minder ervaren partij is dan een wettelijke-aansprakelijkheidsverzekeraar, zoals WGV-SAV. Algemeen heeft het Hof reeds vastgesteld dat geen bijzondere bescherming nodig is wanneer het gaat om betrekkingen tussen beroepsmensen uit de verzekeringssector, die geen van allen kunnen worden geacht in een zwakkere positie te verkeren dan de andere (arrest van 26 mei 2005, GIE Réunion européenne e.a., C-77/04, Jurispr. blz. I-4509, punt 20).
43
Derhalve kan een socialezekerheidsorgaan dat is gesubrogeerd in de rechten van de door een auto-ongeval rechtstreeks getroffene, geen beroep doen op artikel 9, lid 1, sub b, juncto artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 om bij de rechter van zijn lidstaat van vestiging rechtstreeks een vordering in te stellen tegen de in een andere lidstaat gevestigde verzekeraar van de persoon die verantwoordelijk zou zijn voor het ongeval.
44
Daarentegen moet een dergelijke in de rechten van de rechtstreeks getroffene gesubrogeerde persoon, die zelf als een zwakke partij kan worden beschouwd, gebruik kunnen maken van de bijzondere bevoegdheidsregels die in de genoemde bepalingen worden gedefinieerd. Zoals de Spaanse regering betoogt, is dat met name het geval voor de erfgenamen van het slachtoffer van een ongeval.
45
De conclusie in punt 43 van dit arrest vindt trouwens steun in de rechtspraak van het Hof inzake de bijzondere regels op het gebied van consumentenovereenkomsten in afdeling 4 van hoofdstuk II van verordening nr. 44/2001, waarmee eveneens wordt beoogd de zwakke partij te beschermen. Het Hof heeft immers overwogen dat een in andermans rechten gesubrogeerde die in de uitoefening van zijn beroep in rechte optreedt om de vordering van de cedent die voortvloeit uit een door een consument gesloten overeenkomst geldend te maken, geen gebruik kan maken van de bijzondere bevoegdheidsregels inzake door consumenten gesloten overeenkomsten, omdat zij beogen de economisch zwakkere en juridisch minder ervaren partij te beschermen (arrest Shearson Lehman Hutton, reeds aangehaald, punten 20-24).
46
De conclusie in punt 43 van dit arrest wordt verder bevestigd door het reeds aangehaalde arrest Blijdenstein. In punt 34 van dat arrest heeft het Hof artikel 5, punt 2, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB L 304, blz. 1, en — gewijzigde tekst — blz. 77), het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1) en het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1), aldus uitgelegd dat een openbare instelling bij de rechter van de verdragsluitende staat waar zij is gevestigd geen regresvordering kan instellen om de bedragen terug te vorderen die zij krachtens het publiek recht heeft verstrekt aan een tot onderhoud gerechtigde, in wiens rechten zij jegens de in een andere verdragsluitende lidstaat gevestigde onderhoudsplichtige is gesubrogeerd, aangezien deze instelling geen zwakke partij is ten opzichte van die onderhoudsplichtige.
47
Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 naar artikel 9, lid 1, sub b, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat een socialezekerheidsorgaan dat is gesubrogeerd in de rechten van de door een auto-ongeval rechtstreeks getroffene, bij de rechter van zijn lidstaat van vestiging niet rechtstreeks een vordering kan instellen tegen de in een andere lidstaat gevestigde verzekeraar van de persoon die verantwoordelijk zou zijn voor het ongeval.
Tweede vraag
48
Gelet op het antwoord op de eerste vraag, behoeft de tweede vraag van de verwijzende rechter niet te worden beantwoord.
Kosten
49
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:
De verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken naar artikel 9, lid 1, sub b, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat een socialezekerheidsorgaan dat is gesubrogeerd in de rechten van de door een auto-ongeval rechtstreeks getroffene, bij de rechter van zijn lidstaat van vestiging niet rechtstreeks een vordering kan instellen tegen de in een andere lidstaat gevestigde verzekeraar van de persoon die verantwoordelijk zou zijn voor het ongeval.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑09‑2009