Rb. Noord-Holland, 01-07-2019, nr. 19-004613 15/250311-18
ECLI:NL:RBNHO:2019:5494
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
01-07-2019
- Zaaknummer
19-004613 15/250311-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2019:5494, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 01‑07‑2019; (Eerste en enige aanleg, Raadkamer, Rekestprocedure, Beschikking)
Uitspraak 01‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Bezwaar gegrond verklaard op grond van leeftijd (14 jaar) en andere omstandigheden van het geval. O.a. verwijzing naar uitspraak VN-mensenrechtencommissie.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 19-004613
Parketnummer: 15/250311-18
Uitspraakdatum: 1 juli 2019
Beschikking (art. 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 21 mei 2019 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. B. van Elst ingediend bezwaarschrift van
[veroordeelde] ,
[geboortedatum],
[woonplaats] ,
domicilie kiezende te (3511 GM) Utrecht, Catharijnesingel 70, ten kantore van
mr. B. van Elst, advocaat,
Het bezwaarschrift is gericht tegen het nader bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, ten behoeve waarvan op bevel van de officier van justitie te Haarlem van 19 maart 2019 op 7 mei 2019 bij veroordeelde celmateriaal is afgenomen.
Op 17 juni 2019 is dit bezwaarschrift in raadkamer behandeld.
Voor veroordeelde is verschenen mr. B. van Elst, voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. M.G.T. Kramer.
2. Standpunten
Het standpunt van veroordeelde komt er - zakelijk weergegeven - op neer dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf, van geen betekenis kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten.
Voorts is er geen gevaar voor herhaling. Veroordeelde heeft naar aanleiding van het strafbare feit vrijwillig meegewerkt aan een hulpverleningstraject.
Bij de beoordeling moet worden meegenomen dat in jeugdstrafzaken de strafmodaliteit vaak verschilt van die in het volwassenenstrafrecht. Bij minderjarigen zal gekozen worden voor een taakstraf in plaats van een geldboete. Het is aannemelijk dat bij een gelijkwaardige zaak (vernieling) bij een volwassene (first offender) een geldboete als uitgangspunt zou hebben gegolden. Veroordeelde heeft een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren opgelegd gekregen in verband met zijn minderjarigheid, het beoogde pedagogische effect en zijn draagkracht.
Het standpunt van de officier van justitie luidt, zakelijk weergegeven, dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. De kinderrechter had er voor kunnen kiezen veroordeelde een voorwaardelijke geldboete op te leggen, maar heeft toch een voorwaardelijke taakstraf opgelegd. Voorts acht de officier van justitie geen sprake van één van de in de Wet genoemde uitzonderingsgevallen.
3. Beoordeling
3.1.
Het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA materiaal van 19 maart 2019 is gegrond op artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet), waarbij als grondslag heeft gediend de veroordeling van veroordeelde voornoemd op 28 februari 2019 door de kinderrechter in deze rechtbank ter zake van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
3.2.
Veroordeelde heeft op 7 mei 2019 middels afname van wangslijmvlies celmateriaal afgestaan ten behoeve van DNA-onderzoek. Het bezwaarschrift dat veroordeelde heeft ingediend tegen het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel is tijdig ingediend.
3.3.
In op 13 mei 2008 gewezen arresten stelt de Hoge Raad voorop dat tekst, alsmede doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich één van de in het eerste lid genoemde - en beperkt uit te leggen - uitzonderingen voordoet.
Voor een generieke uitzondering voor minderjarigen bestaat geen ruimte. Zodanige generieke uitzondering kan ook niet aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind worden ontleend (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8234, NJ 2008, 628).
3.4.
De vraag blijft echter of er in een specifiek geval voor een veroordeelde een uitzondering op de wettelijke regel moet worden gemaakt. De mogelijkheid van zo’n uitzondering is door de wetgever onder ogen gezien. Op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet, kan een uitzondering worden gemaakt indien redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
3.5.
De aard van het ten laste van veroordeelde bewezen verklaarde misdrijf levert geen uitzonderingsgrond op. Veroordeelde heeft een urinoir vernield door er een rookbom in te gooien, waarna de urinoir in brand is gevlogen.
3.6.
De rechtbank dient daarom in dit geval te beoordelen of in de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, grond kan worden gevonden om te concluderen dat DNA-onderzoek niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
3.6.1.
De leeftijd van veroordeelde ten tijde van het plegen van het delict was 14 jaar. De Hoge Raad heeft weliswaar beslist dat geen ruimte bestaat voor een generieke uitzondering voor minderjarigen, maar de mate van minderjarigheid vormt wel een bijzondere omstandigheid, waaronder het misdrijf is gepleegd.
3.6.2.
Hoewel vernieling een serieus misdrijf is, gaat het hier om een vernieling van een urinoir, waarvoor de kinderrechter een taakstraf van 30 uur geheel voorwaardelijk heeft opgelegd.
3.6.3.
Bij veroordeelde is geen recidivegevaar vastgesteld.
3.6.4.
Behalve het onderhavige feit staan geen andere strafbare feiten vermeld op het uittreksel justitiële documentatie van veroordeelde.
3.6.5.
Veroordeelde is sinds het plegen van het bewezen verklaarde strafbare feit niet meer met justitie of politie in aanraking gekomen.
3.6.6.
Op 18 juli 2017 heeft de VN-mensenrechtencommissie twee uitspraken gedaan in zaken, waarin minderjarigen bezwaar hadden gemaakt tegen de opslag en verwerking van hun DNA na een veroordeling. In de zaak N.K. tegen Nederland (CCPR nr. 2382/2014) ging het om een 15-jarige veroordeelde jongen. In het desbetreffende geval kwam de commissie tot het volgende oordeel:
“Accordingly, the Committee finds that, although lawful, the interference in the author’s privacy was not proportionate to the legitimate aim of prevention and investigation of serious crimes. Therefore, the Committee concludes that such interference was arbitrary, in violation of article 17 of the Covenant.” (par. 10.11).
3.7.
Gelet op de hiervoor onder 3.6.1 tot en met 3.6.6 vermelde bijzondere omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat in dit geval een uitzondering moet worden aanvaard op het uitgangspunt dat van iedere veroordeelde DNA wordt opgeslagen.
3.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
4. 4. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift gegrond;
beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond zal worden vernietigd.
5. Samenstelling enkelvoudige kamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door:
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op 1 juli 2019.