ABRvS, 20-01-2016, nr. 201500900/1/A3
ECLI:NL:RVS:2016:85
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-01-2016
- Zaaknummer
201500900/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:85, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑01‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBP 2016/4
JG 2017/39
Uitspraak 20‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluiten van 15 januari 2009 en 11 januari 2010 heeft het college beslist op verzoeken van [appellant] om verstrekking van hem betreffende persoonsgegevens.
201500900/1/A3.
Datum uitspraak: 20 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluiten van 15 januari 2009 en 11 januari 2010 heeft het college beslist op verzoeken van [appellant] om verstrekking van hem betreffende persoonsgegevens.
Bij besluit van 24 december 2014 heeft het college, beslissend op de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren, een overzicht van over hem in digitale mappen verwerkte persoonsgegevens verstrekt.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2015, waar [appellant], bijgestaan door J.A. ten Hof, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Rutten en E. Geltink, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. L.S. van Loon, advocaat te ’s-Hertogenbosch, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
Ingevolge het tweede lid bevat, indien zodanige gegevens worden verwerkt, de mededeling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
Ingevolge artikel 43, aanhef en onder c, kan de verantwoordelijke artikel 35 buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van gewichtige economische en financiële belangen van de staat en andere openbare lichamen.
Ingevolge die aanhef en onder e, kan de verantwoordelijke artikel 35 buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of de rechten en vrijheden van anderen.
2. Bij besluit van 23 september 2014 heeft het college, beslissend op de door [appellant] gemaakte bezwaren, verzoeken van [appellant] om verstrekking van hem betreffende persoonsgegevens in digitale mappen op grond van artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp afgewezen. Bij uitspraak van 19 november 2014 in zaak nr. 201304235/2/A3 heeft de Afdeling dit besluit vernietigd, omdat het gestelde belang van het college om zich vertrouwelijk te laten adviseren en het belang van ambtenaren om onbelemmerd te adviseren, corresponderen en documenten voor te bereiden, niet kunnen worden aangemerkt als een recht of vrijheid van een ander dan de verzoeker als bedoeld in artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp. De Afdeling heeft voorts bepaald dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 24 december 2014 heeft het college, opnieuw beslissend op de door [appellant] gemaakte bezwaren, een overzicht verstrekt van over [appellant] verwerkte persoonsgegevens in de volgende digitale mappen:
f:\groups\p&o\pz\syno\word\[appellant];
g:\p&o\syho\word\[appellant];
f:\users\adke\word\div.zaken peno;
f:\groups\p&o\gede.
3. [appellant] voert aan dat het college hem ten onrechte geen concrete digitale persoonsgegevens heeft verstrekt. Verder is het overzicht volgens hem niet volledig omdat er nog veel meer digitale bestanden en mappen zijn waarin hem betreffende persoonsgegevens zijn verwerkt. Hij wijst in dit verband op elf in het overzicht ontbrekende besluitadviezen uit de jaren 2005 tot en met 2008. Voorts voert hij aan dat het overzicht niet volledig is, omdat hem betreffende digitale persoonsgegevens over zijn functioneren als mens, collega en ambtenaar van de gemeente niet zijn vermeld. Hij wijst in dit verband op het rapport ‘Bunt’ en een besluitadvies van 2 februari 2005, welke documenten op papier aan hem zijn verstrekt en hem betreffende persoonsgegevens bevatten, maar niet in het overzicht staan vermeld.
3.1. Het college heeft in het verweerschrift te kennen gegeven dat in totaal 3.517 bestanden met 3,6 GB aan data zijn gevonden met de naam [appellant]. Het college heeft zich vanwege de administratieve belasting en de omstandigheid dat [appellant] zich in deze procedure steeds heeft gericht op de inhoud van de hiervoor vermelde digitale f- en g-schijven, beperkt tot het verstrekken van een overzicht van hem betreffende persoonsgegevens in bestanden op deze schijven.
3.2. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb de digitale bestanden, waarvan het college een overzicht aan [appellant] heeft verstrekt, ingezien. Deze bestanden bevatten hoofdzakelijk documenten die zijn opgesteld in het kader van diverse tegen dan wel door [appellant] gevoerde procedures en documenten over diens gezondheidstoestand en functioneren op het werk.
3.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 maart 2015 in zaak nr. 201108892/1/A3) heeft het recht op inzage als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wbp, uitsluitend betrekking op de persoon betreffende gegevens die vallen onder het bereik van de Wbp. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) heeft in het arrest van 17 juli 2014 in gevoegde zaken C-141/12 en C-372/12, inzake Y.S. tegen de minister voor Immigratie en Asiel onderscheidenlijk de minister voor Immigratie en Asiel tegen M. en S. (ECLI:EU:C:2014:2081), over de wijze van verstrekking van deze gegevens overwogen dat het aan de lidstaten is om te bepalen welke concrete materiële vorm die verstrekking moet krijgen, mits deze in begrijpelijke vorm geschiedt. Voor zover aan de met het recht op inzage nagestreefde doelstelling volledig kan worden voldaan met een andere vorm van verstrekking kan de betrokkene aan artikel 12, aanhef en onder a, van de Privacyrichtlijn geen recht ontlenen om een afschrift te verkrijgen van het originele document of bestand waarin hem betreffende gegevens staan, aldus het Hof.
Het is derhalve voldoende dat aan de aanvrager, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wbp, een volledig overzicht in begrijpelijke vorm van deze persoonsgegevens wordt verstrekt, voorzien van een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens, zodat de aanvrager die gegevens kan controleren op hun juistheid en kan controleren of zij in overeenstemming met de Wbp zijn verwerkt.
3.4. De Afdeling stelt vast dat het college een overzicht heeft verstrekt van 266 digitale bestanden, waarbij de bestandsnaam, het doel van de verwerking, de ontvanger, de beveiliging en een korte omschrijving van de soorten geregistreerde persoonsgegevens zijn vermeld, te weten: naam, adres, woonplaats, loopbaan, geboortedatum, diensttijd, arbeidsduur, functies, salarisschalen, privé mailadres, salarisgegevens, BSN-nummer, eerste ziektedag, indiensttredingsdatum en geslacht. [appellant] klaagt terecht dat het college ten onrechte heeft volstaan met het verstrekken van een overzicht van soorten persoonsgegevens, nu de persoonsgegevens zelf niet zijn vermeld, zodat hij zich er derhalve niet van kan vergewissen dat zijn persoonsgegevens juist zijn en rechtmatig worden verwerkt. [appellant] klaagt voorts evenzeer terecht dat het college heeft nagelaten om digitale persoonsgegevens over zijn functioneren te verstrekken.
3.5. [appellant] voert verder terecht aan dat het college het overzicht ten onrechte heeft beperkt tot hem betreffende persoonsgegevens op bovenvermelde digitale f- en g-schijven. [appellant] heeft in zijn brief van 5 september 2009 niet slechts verzocht om hem betreffende persoonsgegevens op deze schijven, maar ook om hem betreffende persoonsgegevens op alle andere digitale schijven. De stukken van het geding bieden geen grond voor het oordeel dat [appellant] zijn verzoek later heeft beperkt tot hem betreffende persoonsgegevens op bovenvermelde f- en g-schijven. Het college heeft het verzoek van [appellant] derhalve ten onrechte niet volledig beoordeeld op grond van de Wbp en de in die wet opgenomen weigeringsgronden. Voor zover het college met verwijzing naar de administratieve belasting wegens het aantal bestanden met de naam ‘[appellant]’ een beroep heeft gedaan op artikel 43, aanhef en onder c, van de Wbp, is de Afdeling van oordeel het college met die verwijzing niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich in dit geval gewichtige economische en financiële belangen voordoen die zich tegen het verstrekken van [appellant] betreffende digitale persoonsgegevens verzetten.
Het betoog slaagt.
5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 24 december 2014 dient wegens strijd met artikel 35, tweede lid, van de Wbp te worden vernietigd. [appellant] heeft ter zitting bij de Afdeling te kennen gegeven dat hij zijn verzoek om verstrekking van persoonsgegevens beperkt tot die digitale gegevens die betrekking hebben op zijn functioneren als mens, collega en ambtenaar van de gemeente. De Afdeling begrijpt voorts, gelet op zijn toelichting ter zitting, dat zijn verzoek niet ziet op persoonsgegevens in digitale bestanden waarvan hij reeds in papieren vorm kennis heeft genomen, zoals documenten die zijn opgesteld in het kader van de door dan wel tegen hem gevoerde procedures. Het college is in dit geval ingevolge artikel 35, tweede lid, van de Wbp, behoudens toepasselijkheid van de in artikel 43 van de Wbp vervatte weigeringsgronden, derhalve met inachtneming van het voorgaande gehouden tot verstrekking van een overzicht van over [appellant] verwerkte digitale persoonsgegevens, alsmede van informatie over het doel van de verwerking, de ontvangers en de herkomst van de gegevens.
6. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar van 24 december 2014, kenmerk U14.007201;
III. bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar te nemen nieuwe besluit op bezwaar van [appellant] slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 47,68 (zegge: zevenenveertig euro en achtenzestig cent);
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016
344.