Hof Arnhem, 30-06-2008, nr. 200.006.210
ECLI:NL:GHARN:2008:BE3200
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
30-06-2008
- Zaaknummer
200.006.210
- LJN
BE3200
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2008:BE3200, Uitspraak, Hof Arnhem, 30‑06‑2008; (Hoger beroep)
Uitspraak 30‑06‑2008
Inhoudsindicatie
Gesloten jeugdzorg; ontbreken van een verklaring van een gedragswetenschapper als bedoeld in art 29b lid 5 WJZ in eerste aanleg wordt niet aan BJZ tegengeworpen.
Partij(en)
30 juni 2008
Familiekamer
Zaaknummer 200.006.210
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats], België,
verzoekster, verder te noemen “de moeder”,
procureur mr. F.J. Boom,
tegen
Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster, verder te noemen “de stichting”,
procureur mr. I.J.M. Schepens.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Zutphen van 4 maart 2008, uitgesproken onder zaaknummer 91734 JERK 08-110.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 mei 2008, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en de stichting niet-ontvankelijk te verklaren in het inleidend verzoek, althans dat verzoek af te wijzen, kosten rechtens.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 juni 2008, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 juni 2008 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.F.M.G. Heutink, advocaat te Apeldoorn. Namens de stichting zijn de procureur, [...], gezinsvoogd, en [...], teamleider, verschenen. Tevens is [de vader] (hierna te noemen “de vader”) verschenen. [het kind] (hierna te noemen “[het kind]”), bijgestaan door mr. W.L.M. Fleuren, advocaat te Apeldoorn, is buiten aanwezigheid van de moeder, de stichting en de vader in raadkamer gehoord. [het kind] en mr. Fleuren hebben de mondelinge behandeling bijgewoond.
De Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen “de raad”, is niet verschenen.
2.4
Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een rapport van de raad van 27 augustus 2007, een evaluatie ondertoezichtstelling van de stichting van 24 april 2008, en een instemmingsverklaring van de gedragsdeskundige, mw. drs. [A.], gezondheidspsycholoog, van 28 april 2008.
3. De vaststaande feiten
3.1
Uit het huwelijk van de ouders is op [geboortedatum] 1995 [het kind] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [het kind].
3.2
Bij beschikking van 3 juli 2007 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zutphen, op verzoek van de stichting, [het kind] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden en een spoedmachtiging verleend [het kind] uit huis te plaatsen in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs dan wel een voorziening voor verblijf pleegouder 24-uurs voor de duur van vier weken.
3.3
Bij beschikking van 17 juli 2007 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een verblijfsaccommodatie zorgaanbieder 24-uurs of in een voorziening voor verblijf pleegouder 24-uurs tot 1 oktober 2007 verlengd. Deze beschikking is bij beschikking van dit hof van 25 september 2007 bekrachtigd.
3.4
Bij beschikking van 28 september 2007 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [het kind] verlengd tot 1 juli 2008 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een verblijfaccommodatie zorgaanbieder 24-uurs verlengd voor de duur van twee maanden, tot 1 december 2007.
3.5
Bij beschikking van 27 november 2007 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een verblijfaccommodatie zorgaanbieder 24-uurs voor de duur van de ondertoezichtstelling verlengd, dus tot 1 juli 2008.
3.6
De stichting heeft op 28 januari 2008 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”).
3.7
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Zutphen op 6 februari 2008, heeft de stichting verzocht machtiging te verlenen [het kind] uit huis te plaatsen in een voorziening voor gesloten jeugdzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.8
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de stichting gemachtigd [het kind] uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 1 juli 2008.
3.9
[het kind] is op 23 juli 2007 geplaatst in Jeugdhuis De Enk te Apeldoorn. Zij is daar op 5 december 2007 weggelopen en heeft tot 4 maart 2008 zonder instemming van de stichting bij de moeder in België verbleven. Op 4 maart 2008 is [het kind] door de politie teruggeleid naar Nederland. Nadat zij korte tijd in “De Enk” is geweest is zij op 20 maart 2008 in de voorziening voor gesloten jeugdzorg Het Poortje te Groningen geplaatst. [het kind] verblijft sinds 15 mei 2008 in de voorziening voor gesloten jeugdzorg Rentray (groep Rome) te Lelystad.
4. De motivering van de beslissing
4.1
Het hof is van oordeel dat op het moment dat [het kind] De Enk verliet en voor de stichting en de vader onvindbaar was, [het kind] haar gewone verblijfplaats in Nederland in het arrondissement Zutphen had. Dat nadien gebleken is dat zij korte tijd in België heeft verbleven buiten instemming van de stichting die op dat moment de zorg voor haar had -immers op grond van een machtiging uithuisplaatsing [het kind] in De Enk had geplaatst-, doet daar niet aan af. Dat betekent dat in eerste aanleg de rechtbank Zutphen en in hoger beroep dit hof bevoegd is van het verzoek van de stichting kennis te nemen en dat het bepaalde in de WJZ op [het kind] van toepassing is.
De grieven 1 tot en met 4 falen derhalve.
4.2
Ingevolge artikel 29b lid 1 WJZ kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k WJZ, het daarbij behorende terrein daaronder begrepen, te doen opnemen en te doen verblijven, ongeacht of de jeugdige daarmee instemt. Ingevolge artikel 29b lid 2 WJZ kan een machtiging slechts worden verleend indien:
- a.
de jeugdige onder toezicht is gesteld,
- b.
de voogdij over de jeugdige berust bij een stichting, of
- c.
degene die, anders dan bedoeld onder b, het gezag over hem uitoefent, met de opneming en het verblijf instemt.
4.3
Een machtiging kan ingevolge artikel 29b lid 3 WJZ bovendien slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Ingevolge artikel 29b lid 4 WJZ kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien de betrokken stichting een besluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 WJZ heeft genomen, dat strekt tot verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, en heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet. Deze verklaring behoeft ingevolge artikel 29b lid 5 WJZ de instemming van een gedragswetenschapper, behorende tot een bij regeling van Onze Ministers aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.4
Ingevolge artikel 29h lid 3 WJZ bepaalt de kinderrechter de geldigheidsduur van de machting op ten hoogste de termijn gedurende welke de jeugdige aanspraak heeft op het verblijf.
4.5
Ingevolge artikel 29f lid 1 WJZ hoort de kinderrechter alvorens op een verzoek tot het verlenen van een machtiging te beslissen de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen, alsmede de verzoekende stichting en de raad, indien deze de verzoeker is.
4.6
Uit de door de stichting bij het verweerschrift overgelegde produkties 9 tot en met 11 blijkt naar het oordeel van het hof voldoende dat de teamleider, de heer [...], bevoegd was en is om namens de stichting in rechte op te treden. Voorts is het hof met de kinderrechter en de stichting van oordeel dat voldaan is aan de criteria van artikel 6 lid 1 WJZ. Uit het indicatiebesluit blijkt dat de problemen van [het kind] en de hiervoor noodzakelijke zorg voldoende beschreven zijn. Ook is in het indicatiebesluit opgenomen dat de aanspraak geldt tot de expiratiedatum van de ondertoezichtstelling, derhalve vanaf afgifte van de machtiging 4 maart 2008 tot 1 juli 2008. Weliswaar ontbreekt in het indicatiebesluit wel een opgave van de termijn waarbinnen de aanspraak tot gelding moet zijn gebracht, maar nu gebleken is dat de geïndiceerde zorg op dit moment gerealiseerd wordt en de aanspraak reeds tot gelding is gebracht, is het hof met de stichting van oordeel dat niet valt in te zien in hoeverre het niet opnemen van de zogenaamde verzilveringstermijn een aantoonbaar nadeel zou opleveren voor een van de belanghebbenden.
Gebleken is dat in hoger beroep een instemmingsverklaring van een gekwalificeerd gedragsdeskundige is overgelegd, zodat daarmee alsnog voldaan is aan het vereiste van artikel 29b lid 5 WJZ. Dat bij de rechtbank deze instemmingsverklaring nog niet aanwezig was, valt de stichting niet aan te rekenen, nu de moeder [het kind] buiten instemming van de stichting aan de zorg van de stichting had onttrokken en de verblijfplaats van [het kind] voor de stichting niet bekend was, en om die reden een onderzoek door een gedragsdeskundige ten tijde van de behandeling ter zitting van de kinderrechter niet mogelijk was.
De grieven 5 tot en met 7 falen daarmee eveneens.
4.7
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is gebleken dat bij [het kind] sprake is van zorgelijke signalen die al langere tijd bestaan. [het kind] heeft in het verleden jarenlang gewelddadige situaties meegemaakt die een bedreiging vormden voor haar ontwikkeling. Zowel de moeder als [het kind] zijn in het verleden mishandeld door een ex-partner van de moeder. [het kind] is op 1 juli 2007 weggelopen van huis. Zij geeft aan dit gedaan te hebben vanwege mishandeling door de moeder en haar huidige partner. Voorts is gebleken dat [het kind] zorgelijk gedrag vertoont. Er is in het verleden sprake geweest van visuele en auditieve hallucinaties. Ook de school sprak haar zorgen uit. [het kind] vertoont seksueel wervend gedrag en er zijn ernstige vragen bij haar gewetensontwikkeling. Zij vertelt gewelddadige verhalen waarin zij geen onderscheid maakt tussen fantasie en werkelijkheid. [het kind] kan zowel verbaal als non-verbaal agressief reageren als zij haar zin niet krijgt of als de dingen niet gaan zoals zij dat wil.
Uit de verklaring van de gedragswetenschapper, mw. drs. [A.] van 28 april 2008, blijkt dat [het kind] zich in het onderzoek manifesteert als een meisje met weinig tot geen probleembesef en zelfinzicht en veel weerstand tegen de hulpverlening. Er is sprake van een totale intelligentie van 70 waarbij [het kind] functioneert op moeilijk lerend niveau en om die reden ook speciaal onderwijs heeft genoten. Concluderend kan aldus de gedragswetenschapper gesteld worden dat er sprake is van ernstige opvoedings- en opgroeiproblematiek en dat hulpverlening in het verleden geen effect heeft gehad omdat de moeder [het kind] aan de hulpverlening heeft onttrokken. Er zijn diverse signalen dat de thuissituatie onveilig is bij de moeder, doch hierover kan onvoldoende duidelijkheid verschaft worden. Plaatsing binnen de gesloten jeugdzorg lijkt noodzakelijk omdat de kans reëel is dat [het kind] door haar moeder onttrokken zal worden aan de hulpverlening, dan wel dat [het kind] zelf weg zal lopen. Onvoldoende veiligheid brengt risico’s mee voor de sociaal emotionele ontwikkeling van [het kind]. Om te komen tot een goede en passende hulpverlening is het noodzakelijk om nader diagnostisch onderzoek te verrichten en meer duidelijkheid te verkrijgen omtrent de thuissituatie van de moeder. De plaatsing binnen een gesloten instelling dient nadrukkelijk gebruikt te worden om middels een diagnostisch onderzoek meer zicht te krijgen op de (persoonlijkheids)problematiek van [het kind] en haar thuissituaties(s). Mede hierdoor kan perspectief geboden worden aan [het kind] (en haar beide ouders) waardoor zij mogelijk ook meer greep zal krijgen op haar eigen situatie. Genoemd moet worden dat [het kind] bij voorkeur overgeplaatst dient te worden naar een behandelsetting, die ook aansluit bij haar niveaus van cognitief functioneren, daar overvraging op dit vlak de problematiek van [het kind] verder zou kunnen versterken, aldus de gedragsdeskundige.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat zowel ten tijde van de beschikking van de kinderrechter als thans voldoende is komen vast te staan dat bij [het kind] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [het kind] zich aan de zorg die zij nodig heeft, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
4.8
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking dient te bekrachtigen.
4.9
Het hof zal, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Zutphen van 4 maart 2008;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Zutphen, Van Osch en Keulen, bijgestaan
door Knoppert als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer, en is op 30 juni 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.