CRvB, 02-03-2010, nr. 09/3458 WWB
ECLI:NL:CRVB:2010:BL6167
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
02-03-2010
- Magistraten
R.H.M. Roelofs, A.B.J. van der Ham, J.N.A. Bootsma
- Zaaknummer
09/3458 WWB
- LJN
BL6167
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2010:BL6167, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 02‑03‑2010
Uitspraak 02‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Toekenning bijzondere bijstand voor de (meer)kosten van het gebruik van medicinale cannabis voor één jaar. Buitenwettelijk, begunstigend beleid.
R.H.M. Roelofs, A.B.J. van der Ham, J.N.A. Bootsma
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2009, 08/2517 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College)
I. Procesverloop
Namens appellant heeft mr. B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Peters. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door N. Bensoussan, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. Overwegingen
1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is HIV seropositief en wordt behandeld met anti HIV-medicatie. In verband met pijnklachten heeft de behandelend specialist aan appellant medicinale cannabis voorgeschreven. Het College verleende aan appellant bij besluiten van 29 januari 2003 en 10 maart 2004 — telkens voor bepaalde tijd — over de periode van 1 april 2003 tot en met 31 maart 2006 bijzondere bijstand in verband met de (meer)kosten van het gebruik van 1,8 gram medicinale cannabis per dag.
1.2.
Bij besluit van 2 februari 2006 heeft het College aan appellant met ingang van 1 april 2006 bijzondere bijstand voor de meerkosten van het gebruik van 1 gram medicinale cannabis per dag toegekend. Vervolgens heeft het College bij besluit van 3 oktober 2006 aan appellant over de periode van 1 april 2006 tot en met 31 maart 2007 bijzondere bijstand voor de meerkosten van 1 gram en over de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 voor de meerkosten van 0,5 gram medicinale cannabis per dag toegekend. Het verzoek van appellant om het besluit van 3 oktober 2006 te wijzigen door wederom uit te gaan van 1,8 gram medicinale cannabis per dag heeft het College bij besluit van 15 januari 2007 afgewezen. Aan deze besluiten zijn adviezen van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) ten grondslag gelegd.
1.3.
Bij besluiten van 22 augustus 2006 respectievelijk 26 april 2007 heeft het College de bezwaren tegen de besluiten van 2 februari 2006 respectievelijk 15 januari 2007 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij uitspraak van 11 maart 2008 heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 22 augustus 2006 en 26 april 2007 gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd op de grond dat sprake is van een motiveringsgebrek. Daarbij is het College opgedragen opnieuw op de onder 1.3 vermelde bezwaren te beslissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het College de vaste, buitenwettelijke en begunstigende gedragslijn hanteert om daar waar voor individuele cliënten vaststaat dat zij om medische redenen cannabis moeten gebruiken in aanvulling op de vergoeding van de ziektekostenverzekering bijzondere bijstand te verstrekken. In dit verband heeft de rechtbank geoordeeld dat de GGD-adviezen niet ingaan op de individuele situatie van appellant. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.5.
Ter uitvoering van — en met verwijzing naar hetgeen is overwogen in — de uitspraak van 11 maart 2008 heeft het College bij besluit van 8 juli 2008 de onder 1.3 vermelde bezwaren gegrond verklaard en alsnog aan appellant over de periode van 1 april 2006 tot en met 31 december 2008 bijzondere bijstand voor de meerkosten van het gebruik van 1,8 gram medicinale cannabis per dag toegekend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 8 juli 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de grief van appellant dat aan hem bij het besluit van 8 juli 2008 ten onrechte geen bijzondere bijstand voor onbepaalde tijd is toegekend faalt. Hierbij heeft de rechtbank — met verwijzing naar de onder 1.1 vermelde eerdere toekenningen op periodieke basis — in aanmerking genomen dat sprake is van een buitenwettelijke begunstigende gedragslijn op grond waarvan telkens na ommekomst van een bepaalde periode opnieuw bijzondere bijstand voor de (meer)kosten van het gebruik van medicinale cannabis dient te worden aangevraagd.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de onder 1.4 vermelde vaste gedragslijn met ingang van 8 juli 2008 vastgelegd in paragraaf 9.4.16 van de gemeentelijke Werkvoorschriften. Deze paragraaf luidt als volgt:
‘ Wanneer klanten met ernstige pijnklachten om medische redenen cannabis krijgen voorgeschreven kan, in aanvulling op de vergoeding van de Zorgverzekeraar, voor de meerkosten bijzondere bijstand worden verstrekt. De GGD moet dit gebruik indiceren. De bijzondere bijstand wordt per maand voor een periode van 12 maanden toegekend.
Het is niet de bedoeling de bijstand te beschouwen als onderdeel van de Regeling chronisch zieken en gehandicapten.’
4.2.
Deze bestendige praktijk inzake bijzondere bijstandsverlening voor de (meer)kosten van het gebruik van medicinale cannabis en de latere uitwerking daarvan in paragraaf 9.4.16 van de Werkvoorschriften moet naar het oordeel van de Raad worden gekwalificeerd als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of dat beleid op consistente wijze is toegepast. De Raad moet, hiervan uitgaande, vaststellen dat de besluitvorming van het College in overeenstemming is met het door hem gevoerde beleid.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het beleid van het College niet redelijk is voor wat betreft de toekenning op periodieke basis en dat hij voor onbepaalde tijd in aanmerking dient te worden gebracht voor bijzondere bijstand voor de meerkosten van medicinale cannabis. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij chronisch ziek is waardoor het telkens opnieuw aanvragen van bijzondere bijstand voor deze kosten overbodig en voor hem onnodig belastend is. Deze stelling, wat daar verder ook van zij, kan geen doel treffen. In het licht van de hier aan de orde zijnde toetsing staat de redelijkheid van het beleid immers niet ter beoordeling van de Raad.
4.4.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2010.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) C. de Blaeij.