ECLI:NL:RBDHA:2020:6088
Rb. Den Haag, 11-09-2020, nr. NL20.9599
ECLI:NL:RBDHA:2020:9046
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
11-09-2020
- Zaaknummer
NL20.9599
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2020:9046, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 11‑09‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 11‑09‑2020
Inhoudsindicatie
bnt, inwilligend besluit, berekening dwangsom, coronaperiode
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.9599
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft op 28 april 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 7 oktober 2019.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 23 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser ingewilligd.
Eiser heeft op 26 juni 2020 aanvullende gronden van beroep ingediend.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, enb. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. In artikel 6:20, derde lid, van de Awb is bepaald dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan beroep tegemoet komt.In het vijfde lid is bepaald dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond kan worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
5. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
6. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
7. In artikel 4:19, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking heeft op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
8. Eiser heeft op 7 oktober 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, Vw had verweerder uiterlijk op 6 april 2020 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken. Bij brief van 9 april 2020 heeft eiser verweerder meegedeeld dat hij in gebreke is.
9. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een geldige ingebrekestelling en dat het beroep terecht is ingesteld. Het beroep is kennelijk gegrond. Omdat inmiddels is beslist op de asielaanvraag hoeft geen toepassing te worden gegeven aan het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
10. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. Eiser heeft in zijn aanvullende gronden van beroep verzocht de verbeurde dwangsom vast te stellen. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op volgende standpunt gesteld dat over de periode van 16 maart 2020 tot de datum van het bestreden besluit geen dwangsom wordt verbeurd, omdat sprake was van overmacht als gevolg van de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Gezien de standpunten van partijen is de rechtbank van oordeel dat in zoverre sprake is van belang bij een beoordeling van het onderhavige beroep.
11. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daarop volgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
12. In artikel 4:18 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid van de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
13. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in zijn uitspraak van 3 juli 20201.overwogen dat wegens het uitbreken van de coronapandemie en de plotselinge maatregelen die zijn getroffen om de verspreiding van het coronavirus in te perken, voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake was van een situatie waarin verweerder niet bij machte was om een besluit te kunnen nemen op de asielaanvraag. De rechtbank volgt zittingsplaats Arnhem in dit standpunt. Dat betekent voor deze zaak het volgende. De ingebrekestelling van 9 april 2020 is binnen de hiervoor genoemde periode ingediend waardoor de termijn van twee weken waarbinnen verweerder het verzuim kon herstellen, op 16 mei 2020 is aangevangen. Verweerder heeft deze termijn ongebruikt laten verstrijken en heeft vanaf 30 mei 2020 een dwangsom verbeurd tot datum van het bestreden besluit (23 juni 2020) van in totaal € 672,- (14 dagen x € 23,- en 10 dagen x € 35,-).
14. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een
dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal€ 672,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑09‑2020