HR, 20-12-2019, nr. 19/02667
ECLI:NL:HR:2019:2025
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-12-2019
- Zaaknummer
19/02667
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:2025, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑12‑2019; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2019:1678
- Vindplaatsen
NLF 2020/0058 met annotatie van
NTFR 2020/52 met annotatie van mr. J.W. Bosman
Uitspraak 20‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Art. 16 AWR; kwade trouw of nieuw feit.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/02667
Datum 20 december 2019
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 mei 2019, nr. 18/00085, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 16/5177) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2008 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2008 € 21.655 aan persoonsgebonden aftrek vanwege buitengewone uitgaven opgevoerd (na toepassing drempel en partnertoerekening).
2.1.2
De Inspecteur heeft met dagtekening 14 juli 2011 de aanslag IB/PVV 2008 vastgesteld en daarbij de aangifte gevolgd.
2.1.3
Met dagtekening 23 november 2013 heeft de Inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2008 vastgesteld en daarbij geen rekening gehouden met persoonsgebonden aftrek vanwege buitengewone uitgaven.
2.2.1
Bij de Rechtbank en het Hof was onder meer in geschil of de Inspecteur de bevoegdheid heeft om na te vorderen.
2.2.2
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur beschikt over een nieuw feit zodat navordering gerechtvaardigd is. Daarbij heeft de Rechtbank onder meer overwogen dat de omstandigheid dat een behoorlijk bedrag als persoonsgebonden aftrekpost vanwege buitengewone uitgaven in de aangifte was opgenomen ook de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid openlaat dat de aangifte juist was. Verder kan de aanslagregeling over andere jaren geen aanleiding zijn om de aangifte over het onderhavige jaar extra te beoordelen nu iedere aangifte op zichzelf staat en daarom op zijn eigen merites wordt beoordeeld.
2.2.3
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende te kwader trouw is als gevolg waarvan de Inspecteur heeft mogen navorderen. Daarbij heeft het Hof overwogen dat belanghebbende en zijn echtgenote voor het jaar 2008 gezamenlijk aangifte hebben gedaan en daarbij een totaalbedrag aan buitengewone uitgaven van € 26.100 (voor toepassing van de drempel en toerekening) in aftrek hebben gebracht en tijdens de zitting het standpunt hebben ingenomen dat in plaats van € 26.100 slechts een bedrag van € 5.814 aan buitengewone uitgaven in aanmerking kan worden genomen. Een dergelijk groot verschil wijst er naar het oordeel van het Hof op dat belanghebbende ermee bekend was – althans bekend had moeten zijn met de omstandigheid – dat hij de Inspecteur opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verschaft met als gevolg dat ten onrechte te weinig belasting zou worden geheven.
2.3
Het eerste middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende bij het doen van aangifte te kwader trouw is geweest als bedoeld in artikel 16 AWR. Het middel is terecht voorgesteld. De door het Hof genoemde omstandigheden dat belanghebbende bij nader inzien het standpunt heeft ingenomen dat slechts € 5.814 in plaats van het in de aangifte opgenomen bedrag van € 26.100 aan buitengewone uitgaven in aanmerking kan worden genomen en dat het verschil tussen deze twee bedragen groot is, kan niet zonder meer het oordeel dragen dat in de aangifte opzettelijk onjuiste gegevens zijn vermeld.Tot cassatie kan dit echter niet leiden. Het uitgangspunt van de Rechtbank dat de Inspecteur mocht afgaan op de in de aangifte vermelde gegevens, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting Daarvan uitgaande, vormt de na de aanslag aan de Inspecteur gebleken onmogelijkheid voor belanghebbende om bewijs van alle door hem in aftrek gebrachte kosten te leveren, een nieuw feit in de zin van artikel 16 AWR. Daarom was de Inspecteur bevoegd de navorderingsaanslag op te leggen.
2.4
Het tweede middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2019.