Einde inhoudsopgave
Wijzigingswet financiële markten 2012
Artikel IX Overgangsrecht in verband met de intrekking van de Wet inzake de geldtransactiekantoren
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
13-12-2012, Stb. 2012, 678 (uitgifte: 21-12-2012, kamerstukken: 33236)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2012, Stb. 2012, 693 (uitgifte: 28-12-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Financiële dienstverlening / Financieel toezicht
Openbare orde en veiligheid / Terrorismebestrijding
A.
De natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die in de uitoefening van zijn bedrijf geldtransacties als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren uitvoert en die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, wordt vanaf dat tijdstip voor het verrichten van met die geldtransacties overeenkomende wisseltransacties overeenkomstig de Wet op het financieel toezicht geacht te beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 2:54i, eerste lid, van laatstgenoemde wet, indien de persoon of vennootschap is gevestigd in Nederland danwel een vergunning als bedoeld in artikel 2:54l van die wet, indien deze zijn of haar zetel heeft buiten Nederland.
B.
De kosten van werkzaamheden die op grond van artikel 1:40 van de Wet op het financieel toezicht in rekening worden gebracht, kunnen mede betrekking hebben op de werkzaamheden die zijn verricht in verband met het toezicht op het uitvoeren van geldtransacties als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren door geldtransactiekantoren als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van die wet. Onder toepassing van de bedragen die direct voorafgaande aan het tijdstip van deze wet golden op grond van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, brengt de in artikel 1:40 van de Wet op het financieel toezicht bedoelde toezichthouder de hier bedoelde kosten in rekening bij de geldtransactiekantoren ten aanzien waarvan die werkzaamheden zijn verricht, voor zover deze kosten niet ten laste komen van de Rijksbegroting.
C.
Met het toezicht op de naleving van de regels gesteld bij of krachtens de Wet inzake de geldtransactiekantoren, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, zijn belast de personen die ingevolge artikel 1:72 van de Wet op het financieel toezicht zijn belast met het toezicht op de naleving van laatstgenoemde wet.
D
1.
De Nederlandsche Bank N.V. kan na inwerkingtreding van deze wet tot vijf jaren na de dag waarop de overtreding is begaan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, vierde, vijfde of zesde lid, 3, eerste lid, 4, derde lid, 5, derde lid, 8, derde en vijfde lid, 9, 10, 11, of 15, tweede en derde lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, zoals die bepalingen luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
2.
Op het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, blijft het recht van toepassing dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
E
1.
De Nederlandsche Bank N.V. kan een na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet genomen besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete ter zake van overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, vierde, vijfde of zesde lid, 3, eerste lid, 4, derde lid, 5, derde lid, 8, derde en vijfde lid, 9, 10, 11, of 15, tweede en derde lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, zoals die bepalingen luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, na bekendmaking openbaar maken.
2.
Op de openbaarmaking, bedoeld in het eerste lid, blijft het recht van toepassing dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
F.
Een verzoek om inschrijving in het register, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, waarop bij inwerkingtreding van deze wet nog niet onherroepelijk is beslist, wordt aangemerkt als een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 2:54i, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht.
G.
Een verzoek om ontheffing van het verbod, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren waarop bij inwerkingtreding van deze wet nog niet onherroepelijk is beslist, wordt aangemerkt als een verzoek om ontheffing van het verbod, bedoeld in artikel 2:54i, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht.
H.
Een ontheffing die is verleend op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als ontheffing als bedoeld in artikel 2:54i, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht.
I.
Een aanwijzing die is gegeven op grond van artikel 10 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren tot het volgen van een in dat artikel bedoelde gedragslijn, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 van de Wet op het financieel toezicht.
J.
Een last onder dwangsom die is opgelegd op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren ter zake van overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens de in dat lid genoemde artikelen, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 1:79 van de Wet op het financieel toezicht, strekkende tot naleving van daarmee overeenkomende voorschriften in laatstgenoemde wet.
K.
Op een bestuurlijke boete die is opgelegd op grond van artikel 21, eerste lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren in verband met het uitvoeren van een geldtransactie als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van die wet voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht van toepassing dat gold voor dat tijdstip.
L.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet beroep is ingesteld tegen een op grond van de Wet inzake de geldtransactiekantoren genomen besluit, wordt op het beroep beslist met toepassing van het voor dat tijdstip geldende recht.
M.
Vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is afdeling 1.5.1 van de Wet op het financieel toezicht van overeenkomstige toepassing op gegevens en inlichtingen die zijn verstrekt of verkregen ingevolge de Wet inzake de geldtransactiekantoren.