Rb. Rotterdam, 13-10-2017, nr. 10/692165-16, nr. 690013-17
ECLI:NL:RBROT:2017:9028
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
13-10-2017
- Zaaknummer
10/692165-16
690013-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2017:9028, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 13‑10‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑10‑2017
Inhoudsindicatie
De verdachte werd verdacht van witwassen. Om deze verdenking te weerleggen heeft de verdachte een bankafschrift overgelegd aan de meervoudige kamer. De zaak is vervolgens aangehouden en uit nader onderzoek is gebleken dat dit bankafschrift vervalst was. Thans volgt veroordeling voor witwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank rekent de verdachte de poging tot misleiding van de rechtbank zwaar aan en legt een gevangenisstraf van 9 maanden op.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummers: 10/692165-16 en 690013-17 (ttz gevoegd)
Parketnummer vordering TUL VV: 09/818605-14
VI-nummer: 99/000092-40
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet,
gemachtigd raadsvrouw S. Epema, advocaat te Rotterdam.
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2017.
2. Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie ten aanzien van parketnummer 10/690013-17 (tweemaal) is gewijzigd.
De tekst van de (gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3. Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. R. Dhoen heeft gevorderd:
- -
bewezenverklaring van het onder parketnummers 10/692165-16 en 10/690013-17 primair ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest;
- -
tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 09/818605-14;
- -
herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de zaak met VI-nummer 99/000092-40.
4. Waardering van het bewijs
10/692165-16
4.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Het geld dat de verdachte bij zich had, heeft hij deels bij elkaar gespaard van geld dat hij overhield van zijn uitkering. Hij had een fors bedrag opgenomen van zijn creditcard en hij had geld geleend van zijn familie. Uit het dossier blijkt niet dat het geld afkomstig is van enig misdrijf. Er is dan ook geen sprake van een gedraging die meer omvat dan het enkel voorhanden hebben van geld. Primair concludeert de verdediging tot vrijspraak en subsidiair dat de verdachte slechts kan worden veroordeeld voor het witwassen van een bedrag van E 7500,-- .
4.2.
Beoordeling
Op 14 november 2016 reed de verdachte in een auto waarop een aandachtsvestiging stond in verband met drugsrunnerpraktijken. Waargenomen werd dat met deze auto in de nachtelijke uren contacten waren met de bestuurder van een auto met een Franse kentekenplaat. Toen de politie de auto van de verdachte aan de kant van de weg zette, zag de politie dat, verborgen achter de handremconsole, een grote hoeveelheid geld in kleine coupures lag verstopt. Dit geld zat achter de handremconsole en kon alleen maar bereikt worden door de console los te trekken uit de klemmen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met het voorhanden hebben van grote bedragen in contant geld, vaak bestaand uit hoeveelheden kleine coupures van 50 euro en/of 20 euro. Het zonder bescherming voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld is ongebruikelijk, onder meer vanwege de veiligheidsrisico’s. Crimineel verkregen geld maakt het kennelijk de moeite waard om dat risico te lopen. Opvallend in deze zaak is verder dat het geld op een plaats werd aangetroffen die normaliter niet wordt gebruikt om contant geld op te bergen.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden zijn van dien aard, dat deze - in onderling verband en samenhang beschouwd - het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Derhalve mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, die concreet en verifieerbaar is en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk (vgl. Hoge Raad 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787).
De verdachte heeft geen duidelijke verklaring gegeven voor het voorhanden hebben van zoveel geld: In eerste instantie heeft de verdachte zich tijdens zijn verhoor bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen.
Vervolgens heeft hij op de zitting van 8 december 2016 verklaard dat zijn broer hem 7500 euro heeft geleend. Een bedrag van 4000 euro had hij opgenomen van zijn creditcard en betrof spaargeld van hem dat hij had overgehouden van zijn Wajong-uitkering.
De verklaring van de verdachte dat hij (meer dan) 4000 euro zou hebben gespaard acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu de verdachte een uitkering ontvangt en deze gedurende zijn detentie is stopgezet. Verdachte is op 2 september 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld en is op 14 november 2016 aangehouden. Het is onwaarschijnlijk dat de verdachte in zo’n korte periode zo veel geld heeft kunnen sparen. De verklaring van verdachte dat hij geld geleend heeft van zijn familie heeft aan geloofwaardigheid verloren, omdat hij ter terechtzitting van 8 december 2016 heeft verklaard dat zijn broer hem 7500 euro heeft geleend terwijl uit onderzoek door de politie blijkt dat de broer van verdachte hem slechts 750 euro heeft gegeven. Voor het overige stelt de rechtbank vast dat er geen bescheiden zijn overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat het geld met een creditcard is opgenomen dan wel is gespaard en/of geleend. Uit bovenstaande feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang beschouwd – wordt afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat het bij de verdachte aangetroffen briefgeld, in totaal € 12.630,- van enig misdrijf afkomstig is, terwijl een voldoende concreet, enigszins verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de verdachte ontbreekt. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging en acht het feit bewezenverklaard op onderstaande wijze.
10/690013-17
4.3.
Standpunten
4.3.1.
Standpunt van de officier van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift door het opmaken van een vals bankafschrift en deze aan de rechtbank te overleggen.
4.3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte van het onder primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw voert aan dat de verdachte de stukken niet heeft kunnen vervalsen omdat de verdachte in de ten laste gelegde periode in detentie zat.
4.3.3.
Beoordeling
Het primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat verdachte het afschrift zelf heeft opgemaakt.
Het subsidiair ten laste gelegde is wel wettelijk en overtuigend bewezen, omdat de verdachte het valselijk opgemaakte bankafschrift met rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] zelf heeft overhandigd aan de rechtbank als zijnde echt en onvervalst.
4.3.4.
Conclusie
Vrijspraak van het onder parketnummer 10/690013-17 primair ten laste gelegde. Het onder parketnummers 10/692165-16 en 10/690013-17 subsidiair ten laste gelegde is bewezen.
4.4
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 10/692165-16 en 10/690013-17 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
10/692165-16
hij op 14 november 2016, te Rotterdam, een geldbedrag van 12.630 euro voorhanden heeft gehad,
en
van een geldbedrag van 12.630 euro, de herkomst heeft verhuld
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf;
10/690013-17
hij op 8 december 2016 in Rotterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van één vervalst bankafschrift van de ABN AMRO bank met rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [naam 1] , ten behoeve van het onderbouwen van zijn verklaring in een (strafrechtelijke) rechtszitting zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen als ware dit geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, dit bankafschrift heeft ingebracht en/of opgevoerd in de strafzaak, lopende bij de meervoudige kamer van rechtbank Rotterdam met parketnummer 10/692165-16, en bestaande die valsheid hierin dat dit afschrift een hoger overschrijvingsbedrag (7500 euro) vermeldt dan het werkelijke overschrijvingsbedrag te weten 750 euro.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid feiten
De bewezen feit leveren op:
10/692165-16
witwassen,
10/690013-17 subsidiair
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel
225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
6. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering straf
7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving. Het kan niet anders dan dat verdachte bij dit alles zich enkel heeft laten drijven door winstbejag.
Daarnaast heeft de verdachte tegenover de rechtbank gebruik gemaakt van een vervalst rekeningafschrift om de verdachtmaking van het witwassen te verhullen. Door dit handelen heeft de verdachte de waarheidsvinding ernstig ondermijnd.
7.3
Justitiële documentatie van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 september 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Mede gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van witwassen en de ernst van de poging tot misleiding komt de rechtbank tot een hogere straf dan de officier van justitie heeft geëist. Het bewust overleggen van een vervalst bankafschrift aan de rechtbank om de verdachtmaking van het witwassen te verhullen acht de rechtbank nog ernstiger dan het plegen van meineed en zij zal hier dan ook streng tegen optreden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, passend en geboden.
8. In beslag genomen voorwerpen
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het geld dat met betrekking tot parketnummer 10/692165-16 is inbeslaggenomen, te weten:
- -
[beslagnummer 1] 6340 euro
- -
[beslagnummer 2] 100 euro
- -
[beslagnummer 3] 4850 euro
- -
[beslagnummer 4] 710 euro
- -
[beslagnummer 5] 10 euro
- -
[beslagnummer 6] 20 euro
- -
[beslagnummer 7] 600 euro, verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen geldbedragen zullen worden verbeurd verklaard.
Het onder parketnummer 10/692165-16 bewezenverklaarde feit is met betrekking tot het in beslaggenomen geld begaan.
9. Vordering tenuitvoerlegging
9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 20 november 2015 van de politierechter in Den Haag is de verdachte ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 5 december 2015.
9.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Voor het verlengen van de proeftijd en het handhaven van het contact met de reclassering, zoals de raadsvrouw subsidiair betoogt, ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen aanleiding.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.
10. Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
10.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij vonnis van 10 februari 2015 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld ter zake van het handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 3 jaar, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is op 2 september 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
10.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht tot afwijzing van de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling. In de visie van de verdediging, is het gelet op het tijdsverloop niet langer opportuun.
10.3.
Beoordeling
Ondanks het tijdsverloop, dat grotendeels aan de verdachte zelf te wijten is, komt de rechtbank tot het oordeel dat door het plegen van de bewezen verklaarde feiten de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet heeft nageleefd. Hierbij telt zwaar dat de verdachte op 2 september 2016 voorwaardelijk is vrijgekomen en twee maanden later zich al schuldig maakt aan witwassen.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel, te weten 292 dagen, moet worden ondergaan.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 33, 33a, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
12. Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
13. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/690013-17 primair ten laste gelegde feit, heeft begaan;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/690013-17 subsidiair en onder parketnummer 10/692165-16 ten laste gelegde feiten, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:verklaart verbeurd:
- [beslagnummer 1] 6340 euro
- [beslagnummer 2] 100 euro
- [beslagnummer 3] 4850 euro
- [beslagnummer 4] 710 euro
- [beslagnummer 5] 10 euro
- [beslagnummer 6] 20 euro
- [beslagnummer 7] 600 euro
als bijkomende straf voor parketnummer 10/692165-16;
gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 20 november 2015 van de politierechter in Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, groot 292 dagen, alsnog moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Buizer, voorzitter,
en mrs. K.T. van Barneveld en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.H. Eelderink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging en tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/692165-16
hij op of omstreeks 14 november 2016,
te Rotterdam, althans in Nederland,
te zamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een voorwerp, te weten een geldbedrag van 12.630 euro of daaromtrent, althans
een geldbedrag,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
en/of
van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 12.630 euro of daaromtrent,
althans een geldbedrag,
gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de
vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of
verhuld
en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit
voorwerp voorhanden had,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of
middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf;
Voorts is aan de verdachte ten laste gelegd zoals door de officier van justitie ter terechtzitting is gewijzigd dat
10/690013-17
Primair
hij
omstreeks de maand 1 november 2016 – 8 december 2016
te Rotterdam, althans in Nederland
een of meer geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig
feit te dienen, te weten (een) bankafschrift(en)
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
hebbende hij, verdachte, op die afschrift(en) (telkens) valselijk
een hoger overschrijvingsbedrag (7500 euro) vermeld dan het werkelijke
overschrijvingbedrag (750 euro),
met het oogmerk om dat/die afschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken
of door anderen te doen gebruiken;
Subsidiair
hij op 8 december 2016 in Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van één of meer valse of vervalste bankafschrift(en) van de ABN AMRO bank met rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [naam 1] en/of [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [naam 2] , ten behoeve van het onderbouwen van zijn verklaring in een (strafrechtelijke) rechtszitting zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, dit bankafschrift(en) heeft ingebracht en/of opgevoerd in de strafzaak, lopende bij de meervoudige kamer van rechtbank Rotterdam met parketnummer 10/692165-16, en bestaande die valsheid hierin dat dit afschrift(en) (telkens) een hoger overschrijvingsbedrag (7500 euro) werd vermeld dan het werkelijke overschrijvingsbedrag te weten 750 euro.