Rb. Den Haag, 21-05-2013, nr. C-09-433823 - HA RK 12-772
ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2447
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
21-05-2013
- Zaaknummer
C-09-433823 - HA RK 12-772
- LJN
CA2447
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2447, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 21‑05‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 1019x Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 1019ij Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 1019z Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 1019aa Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 1019bb Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 1019cc Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JA 2013/147
Uitspraak 21‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Letselschade. Deelgeschil. Aansprakelijkheid. Afsteken knalvuurwerk tijdens jaarwisseling onder gegeven omstandigheden niet onrechtmatig. Ongelukkige samenloop van omstandigheden. Wel kostenbegroting, geen veroordeling.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/433823 / HA RK 12-772
Beschikking van 21 mei 2013
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. T.J.J. van Dijk te Zoetermeer,
tegen
1. [A],
wonende te [woonplaats],
2. de naamloze vennootschap
GOUDSE SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Gouda,
verweerders,
advocaat mr. M. van der Bent te Middelburg.
Partijen zullen hierna [verzoeker], [A] en Goudse worden genoemd. [A] en Goudse zullen gezamenlijk worden aangeduid als verweerders.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 20 december 2012, met producties;
- -
het op 4 maart 2013 ingekomen verweerschrift, met producties;
- -
de brief d.d. 28 februari 2013, met producties, van de zijde van [verzoeker].
1.2.
Op 11 maart 2013 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen:
- -
[verzoeker] in persoon, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. Van Dijk voornoemd;
- -
[A] in persoon, alsmede de heer [B] (juridisch adviseur) en mevrouw [C] (juridisch medewerker) namens Goudse, bijgestaan door mr. Van der Bent voornoemd.
Ter zitting zijn van de zijde van beide partijen pleitnotities overgelegd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.
2. De feiten
2.1.
In de oudejaarsnacht van 31 december 2008 op 1 januari 2009 heeft [A] vanuit de deuropening van zijn keuken knalvuurwerk afgestoken op de binnenplaats gelegen tussen zijn – in het centrum van [plaatsnaam] gelegen – woning en de toenmalige woning van [verzoeker]. [verzoeker] bevond zich op dat moment met een aantal andere personen op het dakterras van zijn woning. Op het moment dat het door [A] afgestoken vuurwerk tot ontploffing kwam, boog [verzoeker] zich over de balustrade van het dakterras richting de binnenplaats.
2.2.
[verzoeker] heeft [A] aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van het door [A] op de binnenplaats afgestoken vuurwerk. [A] heeft een aansprakelijkheidsverzekering bij Goudse.
2.3.
In opdracht van Goudse heeft de heer W. van de Watering (hierna: Van de Watering) van recherchebureau GRM-Expertises een onderzoek ingesteld naar de feiten en omstandigheden waaronder het onder 2.1. genoemde vuurwerkincident zich heeft voorgedaan. In zijn rapportage d.d. 21 januari 2010 heeft Van de Watering onder het kopje “situatiebeschrijving” onder meer het volgende opgenomen:
“Het pand [pand 1] (hoekpand) wordt bewoond door de heer [verzoeker] en zijn vriendin [D]. Dit pand heeft vier verdiepingen. Zoals gezegd ligt er op de begane grond een winkel, waarboven de woonlagen zijn gelegen.
Op de derde verdieping (bovenste laag) is de zolder van het pand gelegen, via welke zolderruimte toegang kan worden verkregen tot een open dakterras.
Om het dakterras staat een metalen balustrade met een hoogte van ongeveer 1 meter.
Het pand [pand 2] wordt bewoond door de heer [A] en zijn vriendin [E].
Op de eerste verdieping van dat pand ligt de woonkamer en de open keuken. Via die open keuken kan men een binnenplaatsje betreden met een lengte van ongeveer 2 meter 85 en een breedte van ongeveer 2 meter 40.
Het eerder genoemde dakterras (op de derde verdieping) grenst aan het naar schatting ongeveer 5 meter lager gelegen binnenplaatsje (ter hoogte van de eerste verdiepingsvloer). Dit binnenplaatsje is volledig omringd door bebouwing.”
2.4.
In het kader van het door Van de Watering verrichte onderzoek hebben diverse personen verklaringen afgelegd.
2.5.
Met betrekking tot het gebezigde vuurwerk heeft Van de Watering in zijn rapportage, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Uit het onderzoek is niet duidelijk geworden welk vuurwerk gebezigd is. Het lijkt in ieder geval te gaan om consumentenvuurwerk van het soort knalvuurwerk”.
2.6.
Omtrent het tijdstip van het incident is door Van de Watering in zijn rapport het volgende vermeld:
“Over het tijdstip waarop het incident plaatsvond bestaat onvoldoende duidelijkheid.
Volgens de mensen op het dakterras zou het incident zich later in de nacht hebben voorgedaan, globaal gesproken tussen 01.30 uur en 02.30 uur. Volgens de heer [A] moet het incident in ieder geval vóór 01.00 uur zijn gebeurd.”
2.7.
Op verzoek van [verzoeker] heeft voor deze rechtbank vervolgens een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Aan de zijde van [verzoeker] zijn als getuigen gehoord: [verzoeker] zelf, mevrouw [D], de heer [F] en mevrouw [G] (op 5 november 2010), alsmede de heer [H] en de heer [I] (op 14 januari 2011). Aan de zijde van [A] zijn gehoord: [A] zelf, mevrouw [E] en de heer [J] (op 25 februari 2011), alsmede de heer [K] en de heer [L] (op 28 april 2011).
2.8.
Bij brieven van 4 februari 2010 en 13 september 2011 is door Goudse aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3. Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv – kort weergegeven –:
- I.
te bepalen dat [A] aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] als gevolg van het voorval op 1 januari 2009;
- II.
te bepalen dat Goudse gehouden is het bedrag dat [verzoeker] van [A] ter zake de schade als gevolg van het voorval op 1 januari 2009 te vorderen heeft (rechtstreeks) aan [verzoeker] te voldoen;
- III.
de kosten verbonden aan de indiening en de behandeling van het onderhavige deelgeschil te begroten en (één van) verweerders te veroordelen tot betaling daarvan.
3.2.
[verzoeker] stelt ter onderbouwing van zijn verzoek dat hij als gevolg van de door [A] veroorzaakte vuurwerkknal gehoorletsel heeft opgelopen. Door de gehoorbeschadiging kampt hij met ernstige beperkingen en is het voor hem niet meer, althans zeer beperkt, mogelijk om zijn beroep van componist/pianist uit te oefenen. Voor de in verband hiermee geleden en nog te lijden schade is [A] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk. [A] heeft immers onrechtmatig jegens [verzoeker] gehandeld door, terwijl [verzoeker] daarop niet bedacht was en ook niet hoefde te zijn, kort na 02.00 uur illegaal dan wel legaal knalvuurwerk in zijn nabijheid af te steken op een kleine binnenplaats met hoge muren, waardoor het geluid van het vuurwerk werd gereflecteerd en versterkt en hem en de andere zich op het dakterras bevinden personen daarbij bovendien uit te nodigen zich naar dit vuurwerk te wenden, aldus [verzoeker].
3.3.
Verweerders voeren gemotiveerd verweer. Zij zijn in de eerste plaats van mening dat het verzoek zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure, nu niet vaststaat dat sprake is van causale gehoorschade. Indien desondanks in rechte de aansprakelijkheidsvraag aan de orde kan worden gesteld, stellen verweerders dat [A] niet onrechtmatig heeft gehandeld. [A] was zich er immers niet van bewust en had zich er ook niet bewust van behoren te zijn dat de mate van waarschijnlijkheid van gehoorschade voor de personen op het dakterras als gevolg van het door hem op de binnenplaats afgestoken vuurwerk zo groot was, dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van het afsteken van het vuurwerk had moeten onthouden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Behandeling in een deelgeschilprocedure
4.1.
In de eerste plaats dient, gezien de betwisting door verweerders op dit punt, te worden beoordeeld of het onderhavige geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. De verzochte beslissing kan bovendien op zichzelf een einde maken aan de onduidelijkheid op dit punt en/of een bijdrage leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het enkele feit dat, zoals door verweerders is aangevoerd, van onderhandelingen over de aansprakelijkheidsvraag geen sprake is geweest, is onvoldoende voor het oordeel dat het verzoek niet geschikt is voor behandeling in de onderhavige procedure. Juist de omstandigheid dat partijen van mening verschillen over de aansprakelijkheid leidt immers tot een impasse, die kan worden doorbroken door een rechterlijk oordeel omtrent de aansprakelijkheidsvraag in deze deelgeschilprocedure.
4.3.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het op dit punt door verweerders gevoerde verweer zal passeren en zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of sprake is van aansprakelijkheid van [A] ten opzichte van [verzoeker] op grond van onrechtmatige daad.
4.5.
In dit geval gaat het om de vraag of [A] jegens [verzoeker] heeft gehandeld in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid door het afsteken van het vuurwerk op een wijze zoals in de betreffende oudejaarsnacht is gebeurd.
Deze vraag dient te worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Of in een concreet geval gevaarzettend gedrag onrechtmatig is hangt af van de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat het afsteken van (knal)vuurwerk ten tijde van de jaarwisseling gebruikelijk is. Dat neemt niet weg dat diegenen die vuurwerk afsteken, bedacht dienen te zijn op mogelijke gezondheidsrisico's die dit met zich brengt voor derden. Het enkele feit dat aan het afsteken van vuurwerk risico's verbonden zijn, betekent echter niet dat er reeds sprake is van onrechtmatig handelen indien dit risico zich verwezenlijkt.
Dat is wel het geval indien diegene die het vuurwerk heeft afgestoken, zich ervan bewust was, althans zich ervan bewust had behoren te zijn, dat de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van zijn gedrag zo groot was dat de betrokkene zich naar maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden.
4.7.
Vast staat dat [A] in de oudejaarsnacht van 31 december 2008 op 1 januari 2009 op de binnenplaats gelegen tussen zijn woning en de toenmalige woning van [verzoeker] knalvuurwerk heeft afgestoken. Het afsteken van vuurwerk ten tijde van de jaarwisseling is toegestaan en, zoals hiervoor reeds is overwogen, gebruikelijk. Harde vuurwerkknallen zijn, zeker vanaf middernacht, te verwachten en ook [verzoeker], die kort na middernacht op zijn dakterras is gaan staan om naar het vuurwerk te kijken, diende hierop bedacht te zijn.
4.8.
De rechtbank verwerpt de stelling van [verzoeker] dat [A] reeds aansprakelijk kan worden gehouden omdat het illegaal vuurwerk betrof. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan. De enkele omstandigheid dat een aantal getuigen aan de zijde van [verzoeker] in het kader van het voorlopig getuigenverhoor hebben verklaard dat de vuurwerkknal overkwam als een knal van illegaal vuurwerk, vergelijkbaar met de knal van een strijker, is niet voldoende om te concluderen dat het daadwerkelijk een strijker betrof. De verklaring van de heer [I], inhoudende dat hij heeft gezien dat er, ook door [A], groene strijkers in de steeg werden afgestoken, passeert de rechtbank als ongeloofwaardig. Deze getuige stond immers op het hoog gelegen dakterras en niet aannemelijk is dat hij vanaf die plek in het donker de kleur van het vuurwerk dat in de vier verdiepingen lager gelegen steeg werd afgestoken heeft kunnen zien. Bovendien staan daar tegenover de stellige verklaringen van de getuigen aan de zijde van [A] dat uitsluitend legaal vuurwerk is afgestoken en dat bovendien door hen geen vuurwerk in de steeg is afgestoken. Voorts heeft de heer [L] verklaard dat hij het vuurwerk zelf heeft gekocht in een tuincentrum in Deventer. De rechtbank gaat er, gezien het voorgaande, van uit dat het door [A] afgestoken vuurwerk legaal vuurwerk betrof.
4.9.
Het feit dat [A] het knalvuurwerk op de betreffende binnenplaats heeft afgestoken, maakt evenmin dat sprake is van onrechtmatig handelen. Weliswaar is gebleken dat daar op die avond niet eerder vuurwerk was afgestoken en dat alle betrokkenen, waaronder [A] zelf, de knal als (zeer) hard hebben ervaren, maar dit doet er niet aan af dat het een buiten afgestoken rotje betrof. Aan de ter zitting ingenomen stelling van [verzoeker] dat de binnenplaats in feite als binnen heeft te gelden, gaat de rechtbank voorbij. [verzoeker] diende er derhalve rekening mee te houden dat ook op die binnenplaats vuurwerk zou kunnen worden afgestoken. Aannemelijk is dat het geluid van de knal door de kleine omvang van de binnenplaats en de echo van de wanden is versterkt, maar de maatschappelijke zorgvuldigheid strekt naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat [A] zich dit en het feit dat hierdoor mogelijk gehoorschade zou kunnen ontstaan bij personen op het hoger gelegen dakterras tijdens de betreffende oudejaarsnacht had moeten realiseren en zich om die reden van het afsteken van vuurwerk op de binnenplaats had moeten onthouden.
4.10.
De stelling dat [A] op dermate dichte afstand tot de mensen op het dakterras stond dat hij om die reden het vuurwerk niet op de betreffende plek had mogen afsteken, verwerpt de rechtbank. Zoals uit het rapport van Van de Watering blijkt en [verzoeker] ook zelf heeft gesteld, is de op de eerste verdiepingsvloer gelegen binnenplaats circa vijf meter lager gelegen dan het op de derde verdieping gelegen dakterras. Rekening houdend met de lichaamslengte van de op het dakterras aanwezige personen, heeft [A] naar het oordeel van de rechtbank bij het afsteken van het vuurwerk voldoende afstand in acht genomen.
4.11.
[verzoeker] heeft nog – onder verwijzing naar de verklaringen van de heer [F], mevrouw [G] en de heer [H] – gesteld dat [A] richting de personen op het dakterras heeft geroepen om naar het vuurwerk te komen kijken. Nog daargelaten dat dit op basis van alle op dit punt tegenover Van de Watering en tijdens het voorlopig getuigenverhoor afgelegde tegenstrijdige verklaringen naar het oordeel van de rechtbank niet is komen vast te staan, is de rechtbank van oordeel dat een eventueel roepen van [A] naar de op het dakterras aanwezige personen niet als onrechtmatig dient te worden aangemerkt, nu – zoals hiervoor reeds is overwogen – [A] niet heeft behoeven te voorzien dat de door hem veroorzaakte vuurwerkknal een schadelijk geluidseffect zou hebben.
4.12.
Ook in het door [verzoeker] gestelde tijdstip waarop [A] het vuurwerk zou hebben afgestoken, te weten vlak na 02.00 uur, ziet de rechtbank geen reden het handelen van [A] als onrechtmatig aan te merken. Allereerst is daarbij van belang dat omtrent het tijdstip waarop het vuurwerk door [A] is afgestoken, zowel tegenover Van de Watering als tijdens het voorlopig getuigenverhoor, tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd, zodat niet is komen vast te staan dat het vuurwerk na twee uur is afgestoken. Zo de rechtbank er desondanks van uit zou moeten gaan dat het door [verzoeker] genoemde tijdstip het juiste zou zijn, maakt dat het oordeel niet anders. De enkele omstandigheid dat, zoals [verzoeker] heeft gesteld, op basis van de bestaande regelgeving na 02.00 uur geen vuurwerk meer mag worden afgestoken, maakt het afsteken van een rotje kort na dat tijdstip onder de gegeven omstandigheden niet onrechtmatig. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat, zeker in een studentenstad als [plaatsnaam], ook na voornoemd tijdstip nog vuurwerk wordt afgestoken. Dienovereenkomstig hebben diverse getuigen verklaard dat er ook na het afsteken van het vuurwerk door [A] nog vuurwerk in de stad te horen was. Aan de stelling van [verzoeker] dat hij op dat moment geen vuurwerk meer behoefde te verwachten gaat de rechtbank derhalve voorbij.
4.13.
De rechtbank concludeert, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, dat [A] onder de gegeven omstandigheden niet voorzag of behoorde te voorzien dat de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van het op de binnenplaats afsteken van vuurwerk zodanig groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid daarvan had moeten onthouden. Van onrechtmatig handelen van [A] is geen sprake. De rechtbank kwalificeert dit incident dan ook als een ongelukkige samenloop van omstandigheden, waarvoor [A] niet aansprakelijk kan worden gehouden.
4.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek reeds om deze reden zal worden afgewezen. De overige stellingen van partijen, in het bijzonder die ten aanzien van de vraag of aan de zijde van [verzoeker] sprake is van causale schade, behoeven derhalve geen bespreking.
Kosten deelgeschil
4.15.
Ook als het verzoek wordt afgewezen dient in beginsel op grond van artikel 1019aa Rv begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12).
4.16.
De rechtbank neemt, nu op dit punt geen verweer is gevoerd, tot uitgangspunt dat het op zichzelf redelijk is dat aan de zijde van [verzoeker] kosten in verband met het onderhavige deelgeschil zijn gemaakt.
4.17.
Mr. Van Dijk heeft gesteld dat hij € 7.626,18 aan kosten heeft gemaakt. Daarbij is hij uitgegaan van een tijdsbesteding van 24,5 uur, een uurtarief van € 245,--, 5% kantoorkosten en 21% BTW, te vermeerderen met het betaalde griffierecht ad € 73,--.
4.18.
Verweerders hebben uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij de omvang van de kosten niet betwisten, maar stellen zich op het standpunt dat een kostenbegroting niet aan de orde is, nu aan [verzoeker] een toevoeging is verleend.
4.19.
Uit artikel 34g van de Wet op de rechtsbijstand volgt dat een toevoeging in beginsel met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, indien (a) de rechtszoekende de kosten van rechtsbijstand kan verhalen op een derde, of (b) op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft. Niet uit te sluiten is derhalve dat, voor zover aansprakelijkheid alsnog komt vast te staan, de verleende toevoeging zal worden ingetrokken. De omstandigheid dat aan [verzoeker] een toevoeging is verleend, maakt derhalve niet dat een begroting van de kosten achterwege dient te blijven.
4.20.
De rechtbank zal de kosten, conform de opgave van mr. Van Dijk, begroten op een bedrag van € 7.626,18, nu verweerders tegen deze kostenopgave uitdrukkelijk geen bezwaar hebben gemaakt en de aan de zaak bestede tijd en het uurtarief de rechtbank – gezien de aard van de zaak – niet bovenmatig voorkomen.
4.21.
Gelet op de afwijzing van het verzoek van [verzoeker], zal de verzochte kostenveroordeling eveneens worden afgewezen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van [A] alsnog in rechte komt vast te staan.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 7.626,18;
5.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.