Rb. Zeeland-West-Brabant, 28-07-2017, nr. 6000684 AZ VERZ 17-48
ECLI:NL:RBZWB:2017:5811
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
28-07-2017
- Zaaknummer
6000684 AZ VERZ 17-48
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2017:5811, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28‑07‑2017; (Beschikking)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2017-1011
VAAN-AR-Updates.nl 2017-1011
Uitspraak 28‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Beroep van de werknemer op de aanzegverplichting in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Civiel
Kantonzaken
Tilburg
zaaknummer 6000684 AZ VERZ 17-48
beschikking van 28 juli 2017
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.H.H. Bosch, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
tegen
1. de [verweerder sub 1] ,
statutair gevestigd te [woonplaats 2] ,
2. de heer [verweerder sub 2] , en3. mevrouw [verweerder sub 3], beiden vennoot van gedaagde onder 1,
verweerders,
gemachtigde: mr. R.M. Poublon, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch.
Partijen worden door de kantonrechter hierna [verzoeker] en (in enkelvoud) [verweerders] genoemd.
1. Het procesverloop
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 19 mei 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties;
b. het op 29 juni 2017 ontvangen verweerschrift met producties;c. de aantekeningen van de griffier van de zitting op 7 juli 2017.
Hierna is de uitspraak van de beschikking op vandaag bepaald.
2. De feiten
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen en de overgelegde producties gaat de kantonrechter uit van de volgende feiten:
a. a) [verzoeker] is op 22 maart 2016 in dienst getreden bij [verweerders] in de functie van medewerker technische dienst. Zijn laatstelijk verdiende salaris bedroeg € 2.220,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
b) De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van12 maanden.
c) [verweerders] heeft eind december 2016 mondeling aan [verzoeker] een contractverlenging aangeboden. Tevens heeft [verweerders] op dat moment het salaris van [verzoeker] verhoogd.
d) Medio februari 2017 heeft Smolders aan [verweerders] meegedeeld dat hem een andere baan is aangeboden. [verweerders] heeft daarop aan [verzoeker] opnieuw een contractverlenging aangeboden, waarop [verzoeker] even later, in de tweede of derde week van februari van 2017, aan [verweerders] kenbaar heeft gemaakt dat hij bij haar zou blijven werken.
e) Op 1 maart 2017 heeft [verzoeker] vervolgens aan [verweerders] meegedeeld dat hij toch een aanbod van een ander bedrijf heeft aanvaard. Hierop heeft [verweerders] opnieuw mondeling een voorstel tot contractverlenging gedaan, waarbij een salaris van€ 2.300,- bruto is aangeboden. [verzoeker] heeft dit voorstel op 6 maart 2017 afgewezen.
f) Op verzoek van [verzoeker] is [verweerders] akkoord gegaan met een korte verlenging van het dienstverband tot en met 31 maart 2017, zodat de vakantie-/verlofdagen van [verzoeker] niet zouden hoeven te worden uitbetaald.
g) [verzoeker] is per 27 maart 2017 bij zijn nieuwe werkgever in dienst getreden.
h) De gemachtigde van [verzoeker] heeft [verweerders] bij brief van 6 mei 2017 tot betaling van een bedrag van € 2.220,00 bruto gesommeerd.
i. i) [verweerders] heeft bij brief van 16 mei 2017 afwijzend gereageerd op deze sommatie.
3. Het verzoek
3.1
[verzoeker] verzoekt [verweerders] te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 2.200,00 bruto (te vermeerderen met rente en kosten), wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1, onder a. van het Burgerlijk Wetboek (hierna:BW).
3.2
Aan zijn verzoek legt [verzoeker] kort gezegd ten grondslag dat de arbeidsovereen-komst tussen partijen is aangegaan voor bepaalde tijd en is geëindigd op 21 maart 2017 en dat [verweerders] heeft verzuimd om hem uiterlijk een maand daarvoor schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
4. Het verweer
[verweerders] is van mening dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij voert daartoe in de eerste plaats aan dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verzoeker] tot en met31 maart 2017 is verlengd en dat voor deze verlenging de aanzegverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1, onder a. BW niet geldt. Verder stelt [verweerders] dat het beroep op de aanzegverplichting in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaan-vaardbaar is. Voor [verzoeker] was al geruime tijd duidelijk dat zijn arbeidsovereenkomst bij [verweerders] door hem kon worden voortgezet. Het is vervolgens [verzoeker] zelf geweest die, ondanks dat hij wist dat hij mocht blijven, er uiteindelijk voor heeft gekozen niet te blijven.
5. De beoordeling
5.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of [verweerders] moet worden veroordeeld tot betaling van € 2.200,00 bruto, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onder a. BW.
5.2
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend.
5.3
Op grond van artikel 7:668 lid 1, onder a. BW moet de werkgever de werknemer schriftelijk uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
Uit artikel 7:668 lid 3 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon over één maand, indien de werkgever deze verplichting in het geheel niet is nagekomen.
5.4
De vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen op enig moment is verlengd en de aanzegverplichting daarom niet (langer) geldt, kan naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval in het midden worden gelaten gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
5.5
Tussen partijen staat vast dat [verweerders] niet voldaan heeft aan de in artikel 7:668 lid 1, onder a. BW genoemde aanzegverplichting, nu zij [verzoeker] niet uiterlijk een maand voor 21 maart 2017 schriftelijk heeft geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. [verweerders] is daarom in beginsel aan [verzoeker] een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon over één maand.
5.6
De kantonrechter is in dit geval met [verweerders] echter van oordeel dat het beroep van [verzoeker] op de aanzegverplichting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.7
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever de eis van de schriftelijke aanzegging heeft gesteld ter bescherming van de werknemer. De werknemer moet bij het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst tijdig de mogelijkheid hebben om te zoeken naar ander werk, althans andere maatregelen te treffen om het verlies van zijn inkomen op te vangen (zie: Kamerstukken II, 2013/14, 33 818, nr.3, p. 20-21). Het doel van de wettelijke bepaling is dus tijdig duidelijkheid aan de werknemer verschaffen.
5.8
In dit geval staat tussen partijen vast dat [verweerders] vanaf december 2016 meerdere keren een contractverlenging aan [verzoeker] heeft aangeboden en dat het voor [verzoeker] duidelijk was dat het de intentie van [verweerders] was om de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst na afloop van de bepaalde tijd voort te zetten. Dit wordt ook niet door [verzoeker] weersproken. Hij heeft in dat verband ter zitting erkend dat hij de keuze had om bij [verweerders] te blijven werken of elders een dienstverband te aanvaarden. Gegeven deze omstandigheden acht de kantonrechter het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar [verweerders] te veroordelen tot betaling van de door [verzoeker] gevorderde vergoeding. Zijn verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5.9
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proces-kosten van [verweerders] . Die kosten worden vastgesteld op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
6. De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van [verweerders] , vastgesteld op € 400,00;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op28 juli 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.