Hof 's-Gravenhage, 10-04-2008, nr. C04/625
ECLI:NL:GHSGR:2008:BC8952
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
10-04-2008
- Zaaknummer
C04/625
- LJN
BC8952
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2008:BC8952, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 10‑04‑2008; (Hoger beroep)
Uitspraak 10‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Opzegging distributieovereenkomst; conversie van onredelijke opzegtermijn.
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector handel
Rolnummer : 04/625
Rolnummer rechtbank : 02/96
Arrest van de vijfde civiele kamer d.d. 10 april 2008
inzake
[appellante],
gevestigd te Goes,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr. H.J.A. Knijff,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
AGA Consumer Products Ltd.,
gevestigd te Ketley, Telford (Verenigd Koninkrijk),
geïntimeerde,
hierna te noemen: AGA,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Het verdere geding
Bij tussenarrest van 5 juli 2007 is een comparitie van partijen gelast welke op 22 november 2007 heeft plaatsgevonden. Vervolgens hebben partijen opnieuw stukken overgelegd voor arrest.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
1. De in het vonnis onder 2 vastgestelde feiten zijn niet bestreden, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan.
2. In het kort gaat het in deze zaak om het volgende. In 1997 zijn partijen met elkaar een distributieovereenkomst aangegaan betreffende de distributie van AGA-Rayburn kookplaten en daarmee verbonden accessoires en onderdelen (hierna: AGA-producten). AGA stond [appellante] toe de distributie van AGA-producten, gelieerd aan de distributie van Christians Keukens (hierna: Christians) in Nederland te verzorgen. [appellante] verkocht geen andere kookplaten, accessoires en onderdelen dan die van AGA. Er is een geschil ontstaan tussen partijen naar aanleiding van de opzegging van de distributieovereenkomst door AGA. Bij brief van 13 maart 2001 (productie 6 bij akte overlegging producties van AGA) heeft [appellante] aan AGA laten weten alle betalingen aan AGA op te schorten “till all outstanding matters have been dealt with and which are resulting from an one-sided termination by AGA Rayburn of our distribution contract without proper grounds.” Daaraan werd toegevoegd: “For your information [appellante] claims a substantial higher amount from AGA Rayburn.”
3. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie op vordering van AGA van recht verklaard dat AGA de distributieovereenkomst regelmatig heeft doen beëindigen en [appellante] veroordeeld tot betaling van onbetaald gebleven facturen tot een bedrag van € 23.405,23 met wettelijke rente. De vordering van [appellante] in reconventie tot vergoeding van schade als gevolg van een als onrechtmatig beschouwde opzegging van de overeenkomst werd afgewezen.
4. Grief I is gericht tegen de overweging (onder 4.2.1) dat het voor [appellante] in elk geval vanaf 2 februari 2000 duidelijk moet zijn geweest dat AGA de opzegging van de distributieovereenkomst niet uitsluitend liet afhangen van de relatie met Christians. Grief 2 komt op tegen de conclusie van de rechtbank (onder 4.2.2) dat de opzegging van deze overeenkomst niet in strijd is geweest met de redelijkheid en billijkheid. Deze twee grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling, want raken het geschil over de vraag wanneer en op welke grond(en) AGA de distributieovereenkomst heeft opgezegd en of AGA daarbij een redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen.
5. AGA stelt zich primair op het standpunt dat de overeenkomst rechtsgeldig (tegen 1 januari 2000) is opgezegd bij haar brief aan [appellante] van 13 december 1999 (vonnis onder 2.2). Volgens haar verklaring op de comparitie van partijen was de reden van de opzegging een door AGA gewenste herijking van het versnipperde distributiebeleid. [appellante] stelt dat zij uit de brief en tijdens de bespreking met AGA op 10 januari 2000 heeft begrepen dat AGA de overeenkomst wenste op te zeggen omdat naar haar mening de overeenkomst tussen [appellante] en Christians ten einde liep. Aldus heeft AGA bij [appellante] de verwachting gewekt dat de overeenkomst zou voortduren wanneer [appellante] de overeenkomst met Christians zou voortzetten.
6. Het hof overweegt hierover als volgt. Daargelaten wat voor AGA de reden voor de opzegging is geweest, heeft zij in elk geval onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [appellante] heeft begrepen, althans heeft moeten begrijpen, dat de overeenkomst hoe dan ook zou eindigen. Uit de brief van 13 december 1999 blijkt geenszins de door AGA ter comparitie gestelde reden van de opzegging, noch is daaruit af te leiden dat AGA de overeenkomst hoe dan ook wilde beëindigen. Integendeel, de brief noemt uitsluitend de (vermeende) beëindiging van de gezamenlijke promotie van AGA-producten en Christians-keukens als reden van de opzegging. Op de comparitie is met partijen stilgestaan bij de bespreking van 10 januari 2000 welke naar aanleiding van de brief heeft plaatsgevonden. Volgens AGA is toen gesproken over haar wens de relatie te beëindigen in verband met een herijking van het versnipperde distributiebeleid, hetgeen [appellante] in haar brief van 26 juni 2000 zou hebben erkend. [appellante] daarentegen stelt dat [directeur export] (directeur export van AGA) als enige reden voor de wens van AGA om de relatie te beëindigen noemde dat de relatie van [appellante] met Christians ten einde liep. De juistheid van de stelling van AGA vindt geen bevestiging in de genoemde brief van 26 juni 2000 (productie 9 bij conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie). De brief van 19 januari 2000 die [appellante] na de bespreking aan AGA heeft gezonden (productie 2 bij voormelde conclusie), rept niet van een beëindiging van de relatie tussen partijen, maar juist van toekomstige samenwerking na het ophelderen van enkele misverstanden. Weliswaar stelt AGA dat zij dit, volgens haar onjuiste, beeld heeft gecorrigeerd bij haar brief aan [appellante] van 2 februari 2000 (productie 2 bij akte overlegging producties), maar dat valt in deze brief niet te lezen. De eerste alinea is toegespitst op “all outstanding questions regarding the Christians supply”en kon [appellante] redelijkerwijs zo opvatten dat de overeenkomst tot juni 2000 zou worden voortgezet, zodat zij voldoende tijd zou hebben om deze problemen op te lossen. Voorts zou volgens deze brief een samenkomst met Bos en Culimax worden georganiseerd om samenwerking in de nabije toekomst te onderzoeken. De tweede alinea van de brief maakt duidelijk dat de distributie door [appellante] van Christians-keukens onverlet laat “our long term plans together”, maar de brief maakt deze plannen niet concreet; [appellante] wordt slechts verzocht niets te veranderen aan de AGA-showroom “at this time – or before the meeting with Bos and Culimax has taken place”. Blijkens haar brief aan AGA van 15 februari 2001 (productie 5 bij akte overlegging producties) was ook [appellante] van mening dat tot bedoelde samenkomst niets zou veranderen.
7. Ook overigens is onvoldoende gesteld of gebleken om te oordelen dat vóór de brief van 26 mei 2000 van AGA aan [appellante] sprake is geweest van een, aan [appellante] voldoende kenbare, onvoorwaardelijke opzegging van de overeenkomst. AGA heeft geen op dit punt toegesneden bewijsaanbod gedaan. De primaire stelling van AGA wordt daarom verworpen. De subsidiaire stelling van AGA dat de overeenkomst bij genoemde brief is opgezegd, is daarentegen gegrond. Uit deze brief (productie 3 bij akte overlegging producties), in het bijzonder de zin “We ar now writing to advise that (..) we do not wish to offer a Distribution Agreement to [appellante] after 30th June 2000” kon [appellante] redelijkerwijs opmaken dat de overeenkomst werd opgezegd met ingang van 30 juni 2000. Een opzegtermijn van iets meer dan een maand kan evenwel niet als redelijk worden aangemerkt. In aanmerking genomen enerzijds het belang van AGA bij de gewenste beëindiging van de versnippering van haar distributiesysteem en anderzijds de tijd dat deze (bijzondere) overeenkomst met [appellante] reeds had geduurd en de afhankelijkheid van [appellante] van AGA door de verbinding van dit merk (producten) met de door haar verkochte Christians-keukens, acht het hof een opzegtermijn van zes maanden redelijk. Mede gelet op hetgeen onder 9 wordt overwogen (kort gezegd: de overeenkomst is feitelijk gedurende deze zes maanden voortgezet) kan -zonder partijen nog de gelegenheid te geven zich hierover uit te laten- voormelde nietige opzegtermijn worden geconverteerd in een opzegtermijn van zes maanden, zodat de overeenkomst is geëindigd per
- 1.
december 2000.
8. Het voorgaande betekent dat de grieven I en II in zoverre doel treffen dat de (in conventie) gevorderde verklaring van recht dat AGA de distributieovereenkomst regelmatig, dus met inachtneming van een redelijke opzegtermijn, heeft doen opzeggen, niet toewijsbaar is.
9. Tijdens de comparitie van partijen heeft [appellante] erkend dat zij tot en met januari 2001 op de oude voet AGA-producten rechtsreeks bij AGA heeft kunnen bestellen en dat deze bestellingen door AGA werden geaccepteerd en uitgeleverd onder vergelijkbare condities als voorheen. Dit betekent dat AGA de distributieovereenkomst met [appellante] tot het einde daarvan per 1 december 2000 is nagekomen, zodat de grond voor opschorting door [appellante] van haar betalingsverplichting geacht moet worden niet (meer) aanwezig te zijn. Voor zover [appellante] de opschorting mede grondt op het niet-nakomen door AGA van een op haar rustende verplichting tot schadevergoeding, komt haar geen recht tot opschorting toe, omdat de vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen, zoals hierna onder 11 wordt overwogen. Nu [appellante] uitsluitend opschorting van haar betalingsverplichting als verweer voert tegen de vordering van AGA tot betaling van openstaande facturen, kan deze vordering worden toegewezen. In zoverre missen de grieven doel.
10. Grief III is gericht tegen de afwijzing van de vordering van [appellante] in reconventie. Hoewel AGA de overeenkomst bij brief van 26 mei 2000 met een onredelijk korte opzegtermijn heeft opgezegd, is de vordering tot vergoeding van schade niet toewijsbaar om de volgende redenen.
11. De verschillende schadeposten zijn omschreven in de conclusie van eis in reconventie onder 12. De hiervoor onder 9 vermelde erkentenis door [appellante] brengt mee dat zij tot het einde van de overeenkomst niet in haar rechten uit deze overeenkomst is beknot, zodat de posten a, b, c en e niet toewijsbaar zijn. Schadepost d betreft investeringen in de showroom ten aanzien waarvan [appellante] stelt te hebben gedacht over een langere tijd rendement te zullen hebben, welke rendement zich niet heeft gerealiseerd als gevolg van de opzegging (naar het hof begrijpt: per 30 juni 2000) zonder inachtneming van een redelijke opzegtermijn. Tegen de achtergrond dat de overeenkomst is voortgezet en door AGA volledig is nagekomen tot 1 december 2000, is deze schadepost onvoldoende onderbouwd en daarom evenmin toewijsbaar.
12. Grief III faalt. De afwijzing van de vordering van [appellante] in reconventie blijft in stand. Het bewijsaanbod van ieder van partijen wordt als niet ter zake dienend gepasseerd, omdat er geen andere dan de hiervoor besproken stellingen zijn die, indien juist, tot een ander oordeel leiden. De slotsom is dat het vonnis zal worden vernietigd voor zover daarbij in conventie de gevorderde verklaring van recht is toegewezen en [appellante] in de kosten van de conventie is veroordeeld. In conventie is ieder van partijen voor een deel in het ongelijk gesteld en zullen de kosten worden gecompenseerd. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd. De kosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd, omdat partijen in hoger beroep ieder voor een deel in het ongelijk zijn gesteld.
Beslissing
vernietigt het vonnis van de rechtbank Middelburg van 10 maart 2004 voor zover daarbij in conventie van recht is verklaard dat AGA de distributieovereenkomst regelmatig heeft doen eindigen en [appellante] in de kosten is veroordeeld
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de gevorderde verklaring van recht alsnog af;
compenseert de kosten in de conventie in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
compenseert de kosten in hoger beroep in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, W.A.J. van Lierop en T.H. Tanja-van den Broek en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2008 in aanwezigheid van de griffier.