Rb. Alkmaar, 20-05-2010, nr. 117850 / KG ZA 10-72
ECLI:NL:RBALK:2010:BM5130
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
20-05-2010
- Zaaknummer
117850 / KG ZA 10-72
- LJN
BM5130
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2010:BM5130, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 20‑05‑2010; (Kort geding)
Uitspraak 20‑05‑2010
Inhoudsindicatie
Vordering tot afgifte van zaken en betaling van een voorschot op schadevergoeding.
Partij(en)
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
NB / AS
KG nummer: 117850 / KG ZA 10-72
datum: 20 mei 2010
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van:
[naam 1], h.o.d.n. HANDELSONDERNEMING [naam 1],
wonende en zaak doende te Den Burg,
EISER IN CONVENTIE bij dagvaarding van 2 maart 2010,
VERWEERDER IN RECONVENTIE,
advocaat mr. K. Meijer te Alkmaar,
tegen:
1. [naam 2],
wonende te Den Hoorn,
GEDAAGDE IN CONVENTIE,
EISER IN RECONVENTIE,
2. [naam 3],
wonende te Den Hoorn,
GEDAAGDE IN CONVENTIE,
advocaat mr. A.E. Koster te Den Helder,
en
3. toev.nr. 4HW5878
[naam 4],
wonende te Den Hoorn,
4. toev.nr. 4HW5877
[naam 5],
wonende te Den Hoorn,
GEDAAGDEN IN CONVENTIE,
EISERS IN RECONVENTIE,
advocaat mr. J.M. Feenstra te Den Helder.
Partijen zullen verder worden genoemd "[naam 1]", "[naam 2]", "[naam 3]",
"[naam 4]" en "[naam 5]".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 29 maart 2010 heeft [naam 1] in conventie gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Zowel [naam 2] en [naam 3] als [naam 4] en [naam 5] hebben de vorderingen bestreden en, behoudens [naam 3], een eis in reconventie ingesteld. [naam 1] heeft tegen die vorderingen verweer gevoerd.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van [naam 1] de originele dagvaarding en van alle zijden pleitnotities, overgelegd.
[naam 1] heeft bij brief van 7 april 2010 gereageerd op de producties die van de zijde van [naam 4] zijn overgelegd, alsmede producties in het geding gebracht.
[naam 4] en [naam 5] hebben verzocht deze stukken buiten beschouwing te laten.
De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen.
Vervolgens heeft [naam 4] bij brief van 23 april 2010 op de door [naam 1] overgelegde stukken gereageerd. [naam 5] heeft bij brief van 23 april 2010 laten weten geen behoefte te hebben om te reageren. Bij brief van diezelfde dag hebben [naam 2] en [naam 3] op de door [naam 1] overgelegde stukken gereageerd.
Heden is uitspraak bepaald.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2. DE UITGANGSPUNTEN
in conventie en in reconventie
2.1
[naam 1] drijft een onderneming die zich (onder meer) bezighoudt met het verhuren van stalen rijplaten.
2.2
[naam 4] is bestuurder en enig aandeelhouder geweest van de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] Die vennootschap is in september 2003 in staat van faillissement was verklaard.
2.3
Nadat [naam 1] en [naam 4] enige tijd via hun beider ondernemingen zaken met elkaar hadden gedaan, zijn zij met ingang van 10 november 2003 gaan samenwerken onder de naam ABR B.V. i.o. In mei 2005 hebben [naam 1] en [naam 4] besloten de samenwerking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2005 te beëindigen. Sindsdien heeft [naam 4] de gezamenlijke onderneming voortgezet in de vorm van een eenmanszaak.
2.4
[naam 2] en [naam 3] zijn met elkaar gehuwd. [naam 4] en [naam 3] zijn broer en zus van elkaar. [naam 2] en [naam 3] hebben sinds 2004 een deel van hun perceel met schuur aan [naam 4] in gebruik gegeven.
2.5
[naam 1] heeft een door hem op 2 mei 2006 en door [naam 4] op 3 mei 2006 ondertekende overeenkomst overgelegd, waarin staat dat [naam 1] in het kader van de werkzaamheden die [naam 4] gaat verrichten voor de zandsuppletie (onder meer) de bedrijfsauto van het merk Toyota, type Hillux 2.4 TD XTACAB 4WD met kenteken [nummer] [hierna: de bedrijfsauto] aan [naam 4] ter beschikking stelt tegen een door laatstgenoemde te betalen vergoeding. Volgens de overeenkomst dient [naam 4] de bedrijfsauto na afloop van de werkzaamheden op eerste vordering van [naam 1] terug te geven.
2.6
Bij brief van 8 november 2006 heeft [naam 1] [naam 4] verzocht de bedrijfsauto terug te geven. Hieraan heeft [naam 4] niet voldaan. De bedrijfsauto staat thans in de schuur op het erf van [naam 2] en [naam 3], die bij [naam 4] in gebruik is.
2.7
[naam 4] is op 29 november 2007 is staat van faillissement verklaard.
2.8
[naam 1] heeft op enig moment 400 rijplaten aan De Vries & Van de Wiel B.V. [hierna: De Vries & Van de Wiel] verhuurd. De rijplaten zijn neergelegd bij het Molwerk, nabij de veerhaven van Texel.
2.9
Op 20 oktober 2009 zijn 216 rijplaten door [naam 4] met hulp van [naam 2] en (in mindere mate) [naam 5], de buurman van [naam 4], van het terrein bij het Molwerk afgevoerd naar het deel van het perceel van [naam 2] en [naam 3] dat [naam 4] in gebruik heeft.
2.10
Op 27 oktober 2009 heeft [naam 1] bij de politie aangifte gedaan van diefstal van de rijplaten door [naam 2], [naam 4] en [naam 5].
2.11
De advocaat van [naam 1] heeft [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5] bij afzonderlijke brieven van 30 oktober 2009 gesommeerd de rijplaten en de bedrijfsauto aan [naam 1] te retourneren.
2.12
Op 7 december 2009 heeft de voorzieningenrechter verlof aan [naam 1] verleend om ten laste van [naam 2], [naam 4] en [naam 5] conservatoir beslag tot afgifte te leggen op de 216 rijplaten en de bedrijfsauto, alsmede verhaalsbeslag onder de ABN Amro Bank N.V., ING Bank N.V. en de Coöperatieve Rabobank Noord-Holland Noord U.A. Voorts is verlof verleend om ten laste van [naam 2] conservatoir beslag te leggen op een aantal onroerende zaken en ten laste van [naam 4] op een recht van erfpacht. [naam 1] heeft de beslagen doen leggen.
3. DE VORDERINGEN EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
in conventie
3.1
Samengevat vordert [naam 1] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de 216 rijplaten en de bedrijfsauto onbeschadigd en in goede staat verkerend terug te geven aan [naam 1], althans hem in de gelegenheid te stellen om deze eigendommen op hun kosten af te halen;
subsidiair:
II. [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de 216 rijplaten en de bedrijfsauto aan [naam 1] voor de duur van de bodemprocedure in gebruik te geven;
primair en subsidiair:
III. [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5] hoofdelijk te veroordelen om aan [naam 1] bij wege van voorschot op schadevergoeding te voldoen een bedrag van [euro] 10.000,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen alle kosten die op de tenuitvoerlegging vallen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de veertiende dag na het wijzen van dit vonnis.
3.2
Daaraan heeft [naam 1] - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. [naam 2], [naam 4] en [naam 5] hebben in de week van 20 oktober 2009 216 rijplaten die aan [naam 1] in eigendom toebehoren gestolen en deze op het perceel van [naam 2] en [naam 3] gestald. [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5] zijn gehouden deze eigendommen van [naam 1] terug te geven, althans aan hem in gebruik te geven totdat in de bodemprocedure nader is beslist. Daarnaast weigert [naam 4] de bedrijfsauto, die [naam 1] aan hem in gebruik heeft gegeven, terug te geven.
Door hun handelwijze lijdt [naam 1] schade, nu hij niet in staat is de rijplaten aan derden te verhuren en hij niet aan zijn lopende verplichtingen jegens huurders te voldoen. Ook is [naam 1] genoodzaakt andere vervoermiddelen aan te wenden ter uitvoering van zijn werkzaamheden. Als voorschot op een toe te kennen schadevergoeding in de bodemprocedure maakt [naam 1] aanspraak op betaling van [euro] 10.000,-.
3.3
[naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5] hebben verweer gevoerd. Daarop wordt bij de gronden van de beslissing, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
3.4
Zowel [naam 2] als [naam 4] en [naam 5] vorderen dat de voorzieningenrechter [naam 1] op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de ten laste van hen gelegde beslagen op te heffen, met veroordeling van [naam 1] in de kosten van dit geding.
3.5
Kort gezegd hebben zij daartoe gesteld dat [naam 1] de voorzieningenrechter in het beslagrekest onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd. Daarnaast heeft [naam 1] op onjuiste gronden tot twee keer toe verlenging van de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak verzocht en verkregen, hetgeen het beslag onrechtmatig maakt, aldus [naam 2], [naam 4] en [naam 5].
3.6
[naam 1] heeft verweer gevoerd. Daarop wordt bij de gronden van de beslissing, voor zover van belang, ingegaan.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
in conventie
De rijplaten
4.1
De voorzieningenrechter zal eerst de positie van [naam 4] bespreken.
Ter zitting is gebleken dat [naam 1] en [naam 4] in het verleden met elkaar hebben samengewerkt. [naam 4] heeft betoogd dat de rijplaten tijdens die samenwerking zijn gekocht met het geld dat hij had ingebracht, zodat hij daarvan eigenaar is. In de visie van [naam 4] heeft nooit een eindafrekening van die samenwerking plaatsgevonden en uit zijn onvrede daarover heeft [naam 4] de rijplaten op 20 oktober 2009 - na overleg met De Vries & Van de Wiel - opgehaald bij het Molwerk.
4.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geding niet aannemelijk geworden dat [naam 4] eigenaar is van de betreffende rijplaten of dat deze aan [naam 1] en [naam 4] gezamenlijk in eigendom toebehoren. [naam 1] heeft de rijplaten tot 20 oktober 2009 enige jaren in zijn bezit gehad en de bezitter wordt vermoed rechthebbende te zijn. Uit de overgelegde facturen van de rijplaten blijkt dat deze op naam van (de eenmanszaak van) [naam 1] staan en uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat [naam 1] de rijplaten aan de leverancier heeft betaald.
[naam 4] heeft weliswaar aangevoerd dat hij grote sommen geld in de samenwerking heeft gestoken en dat daarvan de rijplaten zijn gekocht, maar tegenover de betwisting van [naam 1] is niet gebleken dat dat geld aan de rijplaten is besteed. [naam 4] heeft het hiervoor genoemde vermoeden in deze procedure dan ook niet kunnen ontzenuwen.
Daarbij komt dat in het geval [naam 4] meent dat hij (mede)eigenaar is van de rijplaten en / of nog een vordering op [naam 1] heeft uit hoofde van de voormalige samenwerking, het niet aangaat om het recht in eigen hand te nemen en de rijplaten, die op dat moment al ongeveer vier jaar door [naam 1] werden gebruikt, tot zich te nemen. [naam 4] had in plaats daarvan een gerechtelijke procedure kunnen starten om zijn vermeende rechten geldend te maken.
Ook een belangenafweging pakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het voordeel van [naam 1] uit. [naam 1] oefent thans een onderneming uit die zich bezighoudt met de verhuur van rijplaten, terwijl [naam 4] dat niet doet.
Het belang van [naam 1] om over de rijplaten te kunnen beschikken is dan ook groter dan het belang dat [naam 4] daarbij heeft.
Gelet op het vorenstaande is voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [naam 4] de rijplaten aan [naam 1] dient af te geven.
De vordering die strekt tot afgifte van de rijplaten door [naam 4] is derhalve toewijsbaar.
4.3
[naam 2] en [naam 5] hebben [naam 4] op diens verzoek geholpen om de rijplaten van het Molwerk te brengen naar het gedeelte van het perceel van [naam 2] en [naam 3] dat [naam 4] in gebruik heeft. [naam 5] heeft aangevoerd dat hij die hulp pas heeft geboden toen hij bij het Molwerk kwam en [naam 4] hem vroeg een handje te helpen. [naam 5] zag daar geen kwaad in.
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor over de voormalige samenwerking tussen [naam 4] en [naam 1] is overwogen, kan niet worden aangenomen dat [naam 2] en [naam 5] de rijplaten hebben 'gestolen', zoals [naam 1] heeft gesteld. Aangenomen moet worden dat zij [naam 4] op diens verzoek slechts de helpende hand hebben willen bieden met het verplaatsen van de rijplaten waarvan zij kennelijk veronderstelden dat deze van [naam 4] zijn. Bovendien bevinden de betreffende rijplaten zich thans op het terrein dat [naam 4] krachtens een overeenkomst in gebruik heeft, zodat de andere gedaagden niet de beschikking hebben over de rijplaten. Zij kunnen de rijplaten dus ook niet teruggeven aan [naam 1]. Voor toewijzing van de vordering tot afgifte van de rijplaten door [naam 2], [naam 3] en [naam 5] is dan ook geen plaats.
De bedrijfsauto
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de bedrijfsauto al enige jaren op het terrein van [naam 2] en [naam 3] staat, in de schuur die zij aan [naam 4] in gebruik hebben gegeven. Daarbij zijn [naam 2], [naam 3] en [naam 5] op geen enkele manier betrokken (geweest), zodat de gevorderde afgifte van de bedrijfsauto wordt afgewezen voor zover die vordering tegen hen is gericht.
4.5
[naam 4] heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedrijfsauto tijdens de samenwerking tussen hem en [naam 1] is aangeschaft met zijn geld en dat hij daarvan eigenaar is. [naam 1] heeft evenwel een - door hem en [naam 4] ondertekende - overeenkomst overgelegd, waaruit blijkt dat [naam 1] de bedrijfsauto in het kader van de zandsuppletie 2006 aan (de eenmanszaak van) [naam 4] ter beschikking heeft gesteld tegen betaling van een vergoeding en dat [naam 4] de bedrijfsauto na afloop van de werkzaamheden op eerste vordering van [naam 1] dient terug te geven. Onaannemelijk is dat [naam 4] een dergelijke overeenkomst met [naam 1] zou hebben gesloten indien hij (mede)eigenaar van de bedrijfsauto is.
De bedrijfsauto staat bovendien op naam van [naam 1], zodat hij wordt vermoed rechthebbende daarvan te zijn. [naam 4] heeft dat vermoeden in dit geding niet kunnen ontzenuwen. De gevorderde afgifte van de bedrijfsauto is derhalve eveneens toewijsbaar.
Voorschot op schadevergoeding
4.6
Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een geldvordering in kort geding slechts plaats is indien het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is en daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is, terwijl in de afweging van belangen van partijen mede betrokken dient te worden het risico van onmogelijkheid tot terugbetaling.
4.7
Gesteld noch gebleken is dat sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorzieningen vereist is. Reeds om die reden komt de gevorderde betaling van een voorschot op schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking.
4.8
Bovendien is in deze procedure onvoldoende aannemelijk geworden dat in een bodemprocedure een vordering tot betaling van schadevergoeding zal worden toegewezen en zo ja, tot welk bedrag. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.9
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, kan niet worden aangenomen dat [naam 2] en / of [naam 5] onrechtmatig jegens [naam 1] hebben gehandeld door [naam 4] te helpen bij het ophalen van de rijplaten. De stelling van [naam 1] dat [naam 2] en [naam 3] onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door het mogelijk te maken dat de rijplaten en de bedrijfsauto op hun erf zijn gestald, wordt eveneens verworpen. Zij hebben immers onweersproken aangevoerd dat zij een deel van hun perceel reeds sinds 2004 aan [naam 4] in gebruik hebben gegeven. Dat [naam 4] de betreffende zaken op het aan hem in gebruik gegeven deel van het perceel van [naam 2] en [naam 3] heeft gezet, kan dan ook niet tot het oordeel leiden dat [naam 2] en [naam 3] als eigenaren van dat perceel onrechtmatig jegens [naam 1] handelen. Het gevorderde voorschot op betaling van schadevergoeding wordt derhalve afgewezen voor zover dit is gericht tegen [naam 2], [naam 3] en [naam 5].
4.10
[naam 4] heeft gemotiveerd bestreden dat [naam 1] schade heeft geleden ten gevolge van het wegnemen van de rijplaten. Hij heeft aangevoerd dat De Vries & Van de Wiel de rijplaten niet meer nodig had en dat niet is gebleken dat [naam 1] zijn verplichtingen jegens anderen niet heeft kunnen nakomen, zoals hij stelt.
Ten aanzien van de stelling van [naam 1] dat hij aangewezen is op andere vervoersmiddelen nu de bedrijfsauto bij [naam 4] staat, heeft [naam 4] er op gewezen dat de bedrijfsauto al jaren bij hem in de schuur staat en dat deze niet rijklaar is. Hoewel niet onaannemelijk is dat [naam 1] wellicht enige schade heeft geleden als gevolg van het handelen van [naam 4], is in dit geding - tegenover de gemotiveerde betwisting van [naam 4] - onvoldoende aannemelijk geworden waaruit die schade bestaat en wat de omvang daarvan is. Voor betaling van een voorschot op schadevergoeding is dan ook geen plaats.
Slotsom
4.11
Gelet op het vorenstaande worden de gevorderde voorzieningen geweigerd voor zover deze zijn ingesteld tegen [naam 2], [naam 3] en [naam 5]. [naam 1] wordt als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld in de proceskosten aan hun zijde, zoals hierna te melden. De proceskosten aan de zijde van [naam 5] worden begroot op nihil, omdat door hem slechts beperkt verweer is gevoerd en dit verweer is gerelateerd aan het standpunt van [naam 4].
4.12
[naam 4] wordt veroordeeld tot afgifte van de 216 rijplaten en de bedrijfsauto aan [naam 1]. De voorzieningenrechter zal hem een termijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis gunnen om daartoe over te gaan. Als prikkel tot nakoming wordt een dwangsom aan de veroordeling verbonden, zij het dat de gevorderde dwangsom op de hierna te melden wijze wordt gematigd en gemaximeerd. [naam 4] wordt als de overwegend in het ongelijk te stellen partij veroordeeld in de kosten van dit geding. De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de kosten zijn eveneens toewijsbaar.
in reconventie
4.13
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen, is in dit geding summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de gestelde vorderingen van [naam 1] op [naam 2], [naam 3] en [naam 5]. [naam 1] wordt derhalve veroordeeld om de beslagen die hij ten laste van hen heeft doen leggen, op te heffen. Als prikkel tot nakoming wordt een dwangsom aan de veroordeling verbonden, zij het dat de gevorderde dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd, zoals hierna te melden.
[naam 1] wordt als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [naam 2], [naam 3] en [naam 5]. Gelet op de nauwe samenhang met de vorderingen in conventie worden de proceskosten in reconventie begroot op nihil.
4.14
Ten aanzien van de vordering van [naam 4] om de ten laste van hem gelegde beslagen op te heffen, geldt het volgende. In conventie is [naam 4] veroordeeld tot afgifte van de rijplaten en de auto. De gevorderde opheffing van het gelegde conservatoir beslag tot afgifte van die zaken wordt derhalve afgewezen.
4.15
[naam 1] heeft voorts conservatoir beslag ten laste van [naam 4] ter verzekering van de verhaalbaarheid van de door hem gestelde schadevordering. Aannemelijk is dat [naam 1] enige schade heeft geleden als gevolg van het handelen van [naam 4]. Er is derhalve niet summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van [naam 1].
4.16
[naam 4] heeft nog aangevoerd dat tot twee keer toe een verzoek van [naam 1] dat strekt tot verlenging van de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak is toegewezen op basis van onjuiste informatie, zodat het beslag om die reden moet worden opgeheven. Aan die verzoeken heeft [naam 1] ten grondslag gelegd dat partijen in onderhandeling waren. Vastgesteld kan worden dat [naam 1] en [naam 4] niet met elkaar in onderhandeling waren. Wel was [naam 1] in gesprek met [naam 2] en [naam 3] over het ophalen van de rijplaten en de bedrijfsauto door [naam 1]. Mogelijk heeft [naam 1] met de term "onderhandelingen" het oog gehad op die gesprekken. Wat daarvan zij, de voorzieningenrechter acht aannemelijk dat de verzoeken om verlenging ook zouden zijn toegewezen indien [naam 1] daarin omtrent het overleg dat plaatsvond meer specifieke informatie had verschaft. Er is dan ook geen grond om de beslagen op te heffen.
4.17
[naam 4] wordt als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [naam 1], die - gelet op de nauwe samenhang met de vorderingen in conventie - worden begroot op nihil.
5. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
in conventie
- -
veroordeelt [naam 4] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de 216 rijplaten en de bedrijfsauto van het merk Toyota met kenteken [nummer] aan [naam 1] af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van [euro] 500,- per dag dat hij daaraan na veertien dagen na betekening van dit vonnis niet voldoet, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van [euro] 15.000,-;
- -
veroordeelt [naam 4] in de kosten van het geding aan de zijde van [naam 1], tot op heden begroot op [euro] 349,39 aan verschotten en op [euro] 816,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen indien [naam 4] deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis heeft voldaan;
- -
veroordeelt [naam 4] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [naam 1], begroot op:
- -
[euro] 131,- aan salaris advocaat,
- -
te vermeerderen met een bedrag van [euro] 68,- aan salaris advocaat, indien betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan;
- -
te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemde bedragen indien [naam 4] deze kosten niet binnen veertien dagen nadat zij deze verschuldigd is geworden heeft voldaan;
- -
weigert de meer of anders gevorderde voorzieningen voor zover deze zijn gericht tegen [naam 4];
- -
weigert de gevorderde voorzieningen voor zover deze zijn gericht tegen [naam 2], [naam 3] en [naam 5];
- -
veroordeelt [naam 1] in de kosten van het geding aan de zijde van [naam 2] en [naam 3], tot op heden begroot op [euro] 263,- aan verschotten en op [euro] 816,- aan salaris advocaat;
- -
veroordeelt [naam 1] in de kosten van het geding aan de zijde van [naam 5], tot op heden begroot op nihil;
in reconventie
- -
veroordeelt [naam 1] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de conservatoire beslagen die hij uit hoofde van de beschikking van 7 december 2009 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft gelegd ten laste van [naam 2] en [naam 5] op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van [euro] 500,- voor iedere dag dat [naam 1] na vijf dagen na betekening van dit vonnis niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van [euro] 15.000,-;
- -
veroordeelt [naam 1] in de kosten van het geding aan de zijde van [naam 2] en [naam 5], tot op heden begroot op nihil;
- -
weigert de meer of anders gevorderde voorzieningen voor zover deze door [naam 2] en [naam 5] zijn ingesteld;
- -
weigert de gevorderde voorzieningen die [naam 4] heeft ingesteld;
- -
veroordeelt [naam 4] in de kosten van het geding aan de zijde van [naam 1], tot op heden begroot op nihil;
in conventie en in reconventie
- -
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. A.H. Schotman, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2010 in tegenwoordigheid van mr. N. Boots, griffier.