ABRvS, 16-10-2013, nr. 201211697/2/A1
ECLI:NL:RVS:2013:1987
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-10-2013
- Zaaknummer
201211697/2/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:1987, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑10‑2013; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROE:2012:BY6618, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2014/93 met annotatie van A.G.A. Nijmeijer
ABkort 2013/373
JB 2013/252
OGR-Updates.nl 2013-0339
Uitspraak 16‑10‑2013
201211697/2/A1.Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), allen wonend te Reuver, gemeente Beesel,appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 december 2012 in zaak nrs. 12/989 en 12/1028 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Beesel.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2012 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 19 juni 2012 heeft de raad afwijzend beslist op het verzoek van [appellant] om wegens het niet tijdig beslissen op diens bezwaar een dwangsom toe te kennen.
Bij uitspraak van 13 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de besluiten van 18 juni 2012 en 19 juni 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De raad heeft aan het besluit van 18 juni 2012 ten grondslag gelegd dat het besluit van 18 oktober 2010 algemeen verbindende voorschriften bevat, zodat volgens hem daartegen, gelet op artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geen bezwaar of beroep openstaat.
2. [ appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 18 oktober 2010 geen algemeen verbindende voorschriften bevat, zodat de raad het door hem daartegen gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat het besluit geen zelfstandige rechtsnormen bevat en geen externe werking heeft. Voorts voert hij aan dat de raad niet bevoegd is tot het aanwijzen van categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Bor, omdat het artikel in strijd is met artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Artikel 6.5, derde lid, van het Bor bevat een delegatie van wetgevingsbevoegdheid waarin artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo niet voorziet, aldus [appellant].
2.1. Ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, voor zover thans van belang, kan geen beroep in worden gesteld tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift.
2.2. Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo, zoals dat luidt na inwerkingtreding van de Wet van 22 februari 2012 tot herstel van wetstechnische gebreken alsmede andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetten op of in verband met het terrein van infrastructuur en milieu (Stb. 2012, 114; hierna: de wet van 22 februari 2012), wordt een omgevingsvergunning in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist. Aan deze laatste volzin is ingevolge artikel XX, tweede lid, van de wet van 22 februari 2012 terugwerkende kracht toegekend tot 1 oktober 2010.
Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Bor wordt, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van die wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft.
Ingevolge het derde lid kan de gemeenteraad categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
2.3. Bij het besluit van 18 oktober 2010 heeft de raad alle projecten, met uitzondering van die projecten waarvoor minimaal 1/5 deel van de raadsleden binnen vijf werkdagen na verzending van een schriftelijke mededeling schriftelijk kenbaar maakt dat zij over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen willen besluiten, als categorie van gevallen als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Bor aangewezen.
2.4. De Awb bevat geen omschrijving van het begrip algemeen verbindende voorschriften. Onder algemeen verbindende voorschriften pleegt, mede gelet op de geschiedenis van totstandkoming van de Awb (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, blz. 105), naar huidig recht te worden verstaan: naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende regels, vastgesteld door een orgaan dat de bevoegdheid daartoe aan een wet ontleent.
2.5. De bij het besluit van 18 oktober 2010 gegeven aanwijzing heeft tot gevolg dat geen verklaring van geen bedenkingen is vereist voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo, tenzij zich de daarin omschreven uitzondering voordoet. Het besluit schept daarmee een regel die de daarbij betrokken bestuursorganen in abstract omschreven gevallen bindt, externe werking heeft en zich leent voor herhaalde toepassing. De omstandigheid dat de aanwijzing zich niet rechtstreeks tot burgers richt, neemt niet weg dat zij de regel bij een besluit omtrent een beslissing op een aanvraag om omgevingsvergunning, of de toetsing daarvan door de bestuursrechter, kunnen inroepen, in welke gevallen de betrokken bestuursorganen aan de regel gebonden zijn. Aan de regel kan externe werking dan ook niet worden ontzegd.
Dit oordeel sluit aan bij de kwalificatie die de Afdeling volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juni 2006, 200506294/1, www.raadvanstate.nl) heeft gegeven aan de aanwijzing door het college van gedeputeerde staten van categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening,
Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad aan artikel 6.5, derde lid, van het Bor ten onrechte de bevoegdheid heeft ontleend om tot de aanwijzing te besluiten. In artikel 2.27, eerste lid, derde volzin, van de Wabo, zoals dat met ingang van 1 oktober 2010 luidt na inwerkingtreding van de wet van 22 februari 2012, is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur, zoals het Bor, het aangewezen bestuursorgaan, in dit geval de gemeenteraad, categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist. Daarmee voorziet de Wabo met terugwerkende kracht in een basis in een wet in formele zin voor de toekenning van de bevoegdheid aan de gemeenteraad tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Bor.
Het besluit van 18 oktober 2010 moet worden aangemerkt als een besluit, inhoudende de vaststelling van een vaststelling van een algemeen verbindend voorschrift, waartegen, ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, geen beroep openstaat. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen. Het betoog faalt.
3. [ appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad ten onrechte afwijzend heeft beslist op zijn verzoek om wegens het niet tijdig beslissen op diens bezwaar een dwangsom toe te kennen. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad het door hem tegen het besluit van 18 oktober 2010 gemaakte bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens hem was redelijkerwijs twijfel mogelijk over de ontvankelijkheid van zijn bezwaar.
3.1. De raad heeft aan het besluit van 19 juni 2012 ten grondslag gelegd dat het door [appellant] tegen het besluit van 18 oktober 2010 gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard, zodat, gelet op het bepaalde in artikel 4:17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, geen dwangsom is verschuldigd.
3.2. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de raad het door [appellant] tegen het besluit van 18 april 2010 ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierbij heeft de raad, gelet op hetgeen in 2.3 is overwogen, in aanmerking kunnen nemen dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Huijbenvoorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
313-593.