Procestaal: Italiaans.
HvJ EU, 16-06-2016, nr. C-511/14
ECLI:EU:C:2016:448
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
16-06-2016
- Magistraten
L. Bay Larsen, D. Šváby, J. Malenovský, M. Safjan, M. Vilaras
- Zaaknummer
C-511/14
- Conclusie
Y. Bot
- Roepnaam
Pebros Servizi
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2016:448, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 16‑06‑2016
ECLI:EU:C:2016:14, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 14‑01‑2016
Uitspraak 16‑06‑2016
L. Bay Larsen, D. Šváby, J. Malenovský, M. Safjan, M. Vilaras
Partij(en)
In zaak C-511/14,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunale di Bologna (rechtbank Bologna, Italië) bij beslissing van 6 november 2014, ingekomen bij het Hof op 14 november 2014, in de procedure
Pebros Servizi Srl
tegen
Aston Martin Lagonda Ltd,
wijst
HET HOF (Derde kamer),
samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, D. Šváby, J. Malenovský, M. Safjan (rapporteur) en M. Vilaras, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Pebros Servizi Srl, vertegenwoordigd door N. Maione, avvocato,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door M. Salvatorelli, avvocato dello Stato,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Moro en M. Wilderspin als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 januari 2016,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB 2004, L 143, blz. 15).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een procedure die de in Italië gevestigde vennootschap Pebros Servizi Srl heeft ingeleid tot waarmerking als Europese executoriale titel, in de zin van verordening nr. 805/2004, van een definitief geworden vonnis dat bij verstek is gewezen tegen de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap Aston Martin Lagonda Ltd (hierna: ‘Aston Martin’).
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
De overwegingen 5, 6, 10, 12, 17 en 20 van verordening nr. 805/2004 luiden als volgt:
- ‘(5)
Het begrip ‘niet-betwiste schuldvorderingen’ dient betrekking te hebben op alle situaties waarin een schuldeiser, gelet op het feit dat gebleken is dat de schuldenaar de aard of de omvang van een schuldvordering niet betwist, een gerechtelijke beslissing tegen deze schuldenaar heeft verkregen of een executoriale titel waarmee de schuldenaar uitdrukkelijk moet instemmen, in de vorm van een door een gerecht goedgekeurde schikking of een authentieke akte.
- (6)
Het ontbreken van betwisting door de schuldenaar overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b), kan de vorm aannemen van verstek laten gaan bij de terechtzitting of van geen gevolg geven aan een verzoek van het gerecht om het voornemen kenbaar te maken zich in de zaak schriftelijk te verweren.
[…]
- (10)
Wanneer een gerecht in een lidstaat een beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering heeft gegeven in een gerechtelijke procedure waarin de schuldenaar zich afzijdig heeft gehouden, is de afschaffing van elke vorm van controle in de lidstaat van tenuitvoerlegging onlosmakelijk verbonden met en afhankelijk van het bestaan van voldoende waarborgen voor de inachtneming van de rechten van de verdediging.
[…]
- (12)
Minimumnormen dienen te worden vastgesteld voor de procedure die tot de beslissing leidt, teneinde ervoor te zorgen dat de schuldenaar, zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig is, in kennis wordt gesteld van de tegen hem ingestelde vordering, van de vereisten voor zijn actieve betrokkenheid bij de procedure om de vordering te betwisten, en van de gevolgen indien hij zich afzijdig houdt.
[…]
- (17)
De gerechten die bevoegd zijn te controleren of de procedurele minimumnormen volledig zijn nageleefd, dienen, indien dat het geval is, een gestandaardiseerd bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel te verstrekken dat deze controle en de resultaten ervan transparant maakt.
[…]
- (20)
Het verzoek om waarmerking als Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen is een keuzemogelijkheid voor schuldeisers, die in plaats daarvan ook voor het systeem van erkenning en tenuitvoerlegging krachtens verordening (EG) nr. 44/2001 [van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1)] of krachtens andere Gemeenschapsinstrumenten kunnen kiezen.’
4
Artikel 1 van verordening nr. 805/2004, met als opschrift ‘Doel’, luidt als volgt:
‘Deze verordening heeft ten doel om door de vastlegging van minimumnormen een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen in het leven te roepen ten behoeve van het vrije verkeer van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten in alle lidstaten zonder dat in de lidstaat van tenuitvoerlegging een intermediaire procedure hoeft te worden ingeleid voorafgaand aan de erkenning en tenuitvoerlegging.’
5
Artikel 3 van deze verordening, met als opschrift ‘Als Europese executoriale titel te waarmerken executoriale titels’, bepaalt in lid 1:
‘Deze verordening is van toepassing op beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten inzake niet-betwiste schuldvorderingen.
Een schuldvordering wordt als niet-betwist beschouwd indien:
- a)
de schuldenaar uitdrukkelijk met de schuldvordering heeft ingestemd door het bestaan van de schuld te erkennen door middel van een schikking die door een gerecht is goedgekeurd of die in de loop van de gerechtelijke procedure voor een gerecht is getroffen; of
- b)
de schuldenaar zich niet, overeenkomstig de toepasselijke vormvoorschriften volgens het recht van de lidstaat van oorsprong, in de loop van de gerechtelijke procedure tegen de schuldvordering heeft verweerd; of
- c)
de schuldenaar tijdens de terechtzitting over de schuldvordering niet is verschenen of was vertegenwoordigd, nadat hij die schuldvordering in de loop van de procedure aanvankelijk had betwist, op voorwaarde dat deze handelwijze volgens het recht van de lidstaat van oorsprong gelijkstaat met een stilzwijgende erkenning van de schuldvordering of van de door de schuldeiser beweerde feiten; of
- d)
de schuldenaar bij authentieke akte uitdrukkelijk de schuldvordering heeft erkend.’
6
Artikel 6 van diezelfde verordening, met als opschrift ‘Voorwaarden voor waarmerking als Europese executoriale titel’, bepaalt in lid 1:
‘Een in een lidstaat gegeven beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering wordt, op te eniger tijd aan het gerecht van oorsprong gedaan verzoek, als Europese executoriale titel gewaarmerkt, indien
- a)
de beslissing in de lidstaat van oorsprong uitvoerbaar is; en
- b)
de beslissing niet strijdig is met de bevoegdheidsregels van de afdelingen 3 en 6 van hoofdstuk II van verordening (EG) nr. 44/2001; en
- c)
de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong aan de in hoofdstuk III gestelde vereisten voldeed, wanneer het gaat om een niet-betwiste schuld in de zin van artikel 3, lid 1, onder b) of c) […]’.
7
Artikel 9 van verordening nr. 805/2004 bepaalt onder het opschrift ‘Verstrekking van het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel’ in lid 1:
‘De Europese executoriale titel wordt verstrekt in de vorm van het in bijlage I opgenomen standaardformulier.’
8
In hoofdstuk III van verordening nr. 805/2004, met de artikelen 12 tot en met 19, zijn minimumnormen voor procedures betreffende niet-betwiste schuldvorderingen vastgelegd. Deze normen, die dienen ter vrijwaring van de rechten van verdediging van de schuldenaar, zien niet alleen op de wijze van betekening of kennisgeving van het gedinginleidend stuk en andere akten, maar ook op de informatieve inhoud van dat stuk, waarbij de schuldenaar moet worden ingelicht over de schuldvordering en over de ter betwisting ervan te volgen procedure. Artikel 12 van deze verordening, met als opschrift ‘Toepassingsgebied van de minimumnormen’, bepaalt in lid 1 ervan:
‘Een beslissing inzake een schuldvordering die onbetwist is in de zin van artikel 3, lid 1, onder b) of c), kan alleen als Europese executoriale titel worden gewaarmerkt indien de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong aan de in dit hoofdstuk vastgestelde vormvoorschriften voldeed.’
9
Artikel 27 van verordening nr. 805/2004, met als opschrift ‘Verhouding tot verordening (EG) nr. 44/2001’, bepaalt:
‘Deze verordening laat de mogelijkheid onverlet om een beslissing, een gerechtelijke schikking of een authentieke akte inzake een niet-betwiste schuldvordering te laten erkennen en ten uitvoer te laten leggen overeenkomstig verordening (EG) nr. 44/2001.’
Italiaans recht
10
Naar Italiaans recht is de verstekprocedure geregeld in boek II, titel I, hoofdstuk VI, van de Codice di procedura civile (wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Dat hoofdstuk VI bevat de artikelen 290 tot en met 294 van dit wetboek.
11
Artikel 291 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering bepaalt onder het opschrift ‘Verstek van de verwerende partij’ in de eerste alinea:
‘Indien de verwerende partij niet aanwezig is en de rechterlijke instantie die kennis neemt van de zaak een onrechtmatigheid vaststelt die tot de nietigheid van de kennisgeving van de dagvaarding leidt, verleent hij de verzoekende partij een bindende termijn voor een nieuwe kennisgeving. De nieuwe kennisgeving belet verval.’
12
Artikel 293 van dit wetboek, met als opschrift ‘Verschijning van de in gebreke blijvende partij’, bepaalt:
‘De in gebreke blijvende partij kan te allen tijde in de loop van de procedure verschijnen tot aan de terechtzitting waarop de vorderingen worden omschreven.
Deze partij kan verschijnen door indiening van een memorie, van de volmacht en de stukken ter griffie, ofwel ter terechtzitting.
De in gebreke blijvende partij die verschijnt, kan in elk geval op de eerste terechtzitting of binnen de termijn die haar is gesteld door de rechterlijke instantie die kennis neemt van de zaak, de lastens haar overgelegde schrifturen betwisten.’
13
Artikel 294 van ditzelfde wetboek bepaalt onder het opschrift ‘Ontheffing van verval’ in de eerste alinea:
‘De in gebreke blijvende partij die verschijnt, kan de rechterlijke instantie die kennis neemt van de zaak, verzoeken ertoe te worden gemachtigd handelingen te stellen waarvoor anders verval zou zijn ingetreden, indien zij aantoont dat zij wegens de nietigheid van de dagvaarding of van de kennisgeving ervan geen kennis heeft kunnen nemen van het geding of dat zij verhinderd was te verschijnen om een reden buiten haar wil om.’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
14
Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft Pebros Servizi verschillende vennootschappen, waaronder Aston Martin, gedagvaard om te verschijnen voor het Tribunale di Bologna (rechtbank Bologna, Italië).
15
Aston Martin is niet verschenen in de procedure die Pebros Servizi bij deze rechter tegen haar had aangespannen, hoewel volgens de verwijzingsbeslissing de dagvaarding aan Aston Marin regelmatig is betekend en Aston Martin in staat is gesteld aan deze procedure deel te nemen.
16
Bij vonnis van 24 januari 2014 waarmee deze procedure is beëindigd, heeft het Tribunale di Bologna Aston Martin veroordeeld tot betaling aan Pebros Servizi van het bedrag van 18 000 EUR, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de bekendmaking van dat vonnis tot aan de dag van betaling, en tot betaling van de kosten, zijnde een bedrag van 835 EUR en een bedrag van 9 500 EUR voor de proceskosten respectievelijk bedrijfskosten, te vermeerderen met de belasting over de toegevoegde waarde en andere naar Italiaans recht verschuldigde aanvullende socialezekerheidsbijdragen.
17
Dit vonnis is definitief geworden doordat geen hoger beroep is ingesteld.
18
Op 14 oktober 2014 heeft Pebros Servizi het Tribunale di Bologna verzocht om waarmerking van dat vonnis als Europese executoriale titel in de zin van verordening nr. 805/2004 teneinde de procedure van tenuitvoerlegging aan te vatten met het oog op invordering van haar schuldvordering.
19
De verwijzende rechter twijfelt eraan of verordening nr. 805/2004 in het hoofdgeding van toepassing is, aangezien in het Italiaanse rechtsstelsel afwezigheid tijdens de procedure geen aanvaarding door de verweerder van de tegen hem ingestelde vordering impliceert. Derhalve rijst de vraag of een veroordeling bij verstek kan worden gelijkgesteld met een veroordeling wegens een niet-betwiste schuldvordering.
20
In dit verband merkt deze rechter op dat het begrip ‘niet-betwist’ voor tweeërlei interpretatie vatbaar is. Volgens de eerste interpretatie, die deze rechter voorstaat en die gebaseerd is op het nationale recht, is toepassing van verordening nr. 805/2004 uitgesloten omdat de verstekprocedure in de Italiaanse rechtsorde niet gelijk te stellen is met een niet-betwisting van de schuldvordering. Volgens de tweede interpretatie wordt het begrip ‘niet-betwist’ daarentegen autonoom door het Unierecht gedefinieerd en ziet het ook op de afwezigheid tijdens de procedure.
21
Tegen deze achtergrond heeft het Tribunale di Bologna (rechtbank Bologna) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een beslissing over de volgende prejudiciële vraag:
‘Ingeval van een verstekvonnis (niet-verschijning ter terechtzitting) waarbij de afwezige verweerder is veroordeeld zonder dat hij evenwel als partij die niet aan de procedure heeft deelgenomen op welke wijze ook de vordering uitdrukkelijk erkent,
is het dan zaak van het nationale recht om te bepalen of deze procedurele houding al dan niet geldt als niet-betwisting in de zin van verordening nr. 805/2004, en mag het nationale recht in dat geval eventueel bepalen dat er dan geen sprake is van een niet-betwiste schuldvordering?
of
impliceert een verstekvonnis reeds naar zijn aard alleen dat er volgens het recht van de Europese Unie sprake is van een niet-betwiste schuldvordering, zodat — ongeacht de wijze waarop de nationale rechter die vraag beoordeelt — verordening nr. 805/2004 van toepassing is?’
Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing en van de prejudiciële vraag
22
De Italiaanse regering betwist de ontvankelijkheid van zowel het verzoek om een prejudiciële beslissing als de prejudiciële vraag.
Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing
23
Volgens de Italiaanse regering handelt het Tribunale di Bologna in het hoofdgeding niet als een ‘rechterlijke instantie’ in de zin van artikel 267 VWEU omdat de procedure die deze rechtbank volgt wanneer zij zich moet uitspreken op een verzoek om waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel, niet voldoet aan de criteria op basis waarvan deze procedure kan worden aangemerkt als de uitoefening van een rechtsprekende activiteit, zodat deze procedure veeleer moet worden gelijkgesteld met een zuiver administratieve procedure of een procedure van willige rechtspraak.
24
Volgens vaste rechtspraak van het Hof stelt artikel 267 VWEU de verwijzing naar het Hof weliswaar niet afhankelijk van de contradictoire aard van de procedure waarin de nationale rechter een prejudiciële vraag stelt, maar de nationale rechter is alleen bevoegd tot verwijzing naar het Hof, indien bij hem een geding aanhangig is gemaakt en hij uitspraak moet doen in het kader van een procedure die moet uitmonden in een beslissing die de kenmerken vertoont van een rechterlijke uitspraak (arrest van 25 juni 2009, Roda Golf & Beach Resort, C-14/08, EU:C:2009:395, punten 33 en 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
25
Dat is namelijk het geval voor de procedure tot waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel. Dienaangaande heeft het Hof reeds verduidelijkt dat deze procedure een rechterlijke toetsing van de in verordening nr. 805/2004 gestelde voorwaarden vereist teneinde te beoordelen of de minimumnormen ter waarborging van de rechten van verdediging van de schuldenaar zijn nageleefd (arrest van 17 december 2014, Imtech Marine Belgium, C-300/14, EU:C:2015:825, punten 46 en 47).
26
Deze verordening verplicht de instantie die een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel waarmerkt, dus tot een reeks controles betreffende de in het formulier van bijlage I bij verordening nr. 805/2004 opgesomde gegevens. De toetsing van de regelmatigheid van de gerechtelijke procedure die heeft geleid tot een beslissing waarvan om waarmerking wordt verzocht, die deze rechterlijke instantie moet verrichten in het stadium van deze waarmerking, verschilt niet — zoals de advocaat-generaal in punt 29 van zijn conclusie heeft opgemerkt — van de rechterlijke toetsing die zij in andere procedures moet uitvoeren alvorens een gerechtelijke beslissing te nemen. Bovendien is deze rechter op grond van artikel 6 van deze verordening verplicht om, naast de toetsing van de regelmatigheid van deze vroegere gerechtelijke procedure en de controle van de naleving van de bevoegdheidsregels, met name de uitvoerbaarheid van de genomen beslissing en de aard van de schuldvordering te controleren.
27
Hoewel de procedure van waarmerking volgt op de beslechting van het geschil door middel van een gerechtelijke beslissing die een einde maakt aan het geding, is deze beslissing, zonder waarmerking, bovendien nog niet geschikt voor vrij verkeer binnen de Europese rechtsruimte, zoals de advocaat-generaal in punt 32 van zijn conclusie heeft opgemerkt.
28
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat hoewel het begrip ‘wijzen van haar vonnis’ in de zin van artikel 267, tweede alinea, VWEU betrekking heeft op de gehele procedure die leidt tot het vonnis van de verwijzende rechterlijke instantie, dit begrip ruim moet worden uitgelegd teneinde te voorkomen dat tal van procedurekwesties niet-ontvankelijk worden geacht en door het Hof niet kunnen worden uitgelegd en dat het Hof niet in staat is uitspraak te doen over de uitlegging van alle Unierechtelijke bepalingen die de verwijzende rechter dient toe te passen (zie in die zin arresten van 17 februari 2011, Weryński, C-283/09, EU:C:2011:85, punten 41 en 42, en 11 juni 2015, Fahnenbrock e.a., C-226/13, C-245/13, C-247/13 en C-578/13, EU:C:2015:383, punt 30).
29
Derhalve lijkt de procedure tot waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel uit functioneel oogpunt geen van de vroegere gerechtelijke procedure gescheiden procedure te zijn, doch zij vormt het sluitstuk van die gerechtelijke procedure dat noodzakelijk is om de doeltreffendheid ervan ten volle te verzekeren doordat de schuldeiser aldus in staat wordt gesteld zijn schuldvordering in te vorderen.
30
Gelet op het voorgaande dient te worden vastgesteld dat de waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel een rechtsprekende handeling is en dat de nationale rechter bij het nemen van deze beslissing gemachtigd is het Hof een prejudiciële vraag te stellen. Bijgevolg is het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk.
Ontvankelijkheid van de prejudiciële vraag
31
De Italiaanse regering werpt een exceptie van niet-ontvankelijkheid van de prejudiciële vraag op en stelt daartoe dat deze vraag niet relevant is aangezien verordening nr. 805/2004 in het hoofdgeding niet dwingend van toepassing is. Volgens deze regering maakt toepassing, in dit geding, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1) het immers mogelijk om het in dit geding gerezen probleem te vermijden, welk probleem besloten ligt in de definitie van een niet-betwiste schuldvordering doordat deze verordening geen verwijzing naar de nationale procedureregels bevat.
32
Dienaangaande hoeft slechts eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof, aangezien op de vragen betreffende de uitlegging van het recht van de Unie een vermoeden van relevantie rust, het Hof een verzoek van een nationale rechter slechts kan afwijzen wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het recht van de Unie geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (zie met name arrest van 11 juni 2015, Fahnenbrock e.a., C-226/13, C-245/13, C-247/13 en C-578/13, EU:C:2015:383, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
33
In casu heeft Pebros Servizi op grond van verordening nr. 805/2004 verzocht om waarmerking van een vonnis als Europese executoriale titel. Derhalve moet de rechterlijke instantie waarbij dit verzoek is ingediend, nagaan of is voldaan aan de door deze verordening gestelde voorwaarden. Los van het feit dat verordening nr. 1215/2012 ratione temporis niet van toepassing is op het hoofdgeding, waarvan de feiten dateren van voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, is de omstandigheid dat Pebros Servizi bij afwijzing van dat verzoek volgens de Italiaanse regering de in deze verordening geregelde procedure van tenuitvoerlegging kan inleiden of rechtstreeks voor deze procedure kan opteren, van geen belang voor de relevantie van de prejudiciële vraag.
34
Hieruit volgt dat de prejudiciële vraag ontvankelijk is.
Ten gronde
35
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de voorwaarden waaronder een schuldvordering in geval van een verstekvonnis wordt geacht ‘niet-betwist’ te zijn in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 805/2004, moeten worden bepaald volgens de lex fori dan wel autonoom, uitsluitend op basis van deze verordening.
36
Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die ter bepaling van de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Europese Unie autonoom en uniform worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling (arrest van 5 december 2013, Vapenik, C-508/12, EU:C:2013:790, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
37
Dienaangaande zij vastgesteld dat verordening nr. 805/2004 het begrip ‘niet-betwiste schuldvordering’ niet definieert door te verwijzen naar het recht van de lidstaten. Integendeel, wanneer artikel 3 van deze verordening in samenhang met overweging 5 ervan wordt gelezen, blijkt dat dit begrip een autonoom begrip van Unierecht is. De verwijzing naar het recht van de lidstaten in artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b) en c), van deze verordening ziet niet op de bestanddelen van dat begrip, maar op specifieke elementen voor de toepassing ervan.
38
Volgens overweging 5 van deze verordening dient het begrip ‘niet-betwiste schuldvorderingen’ betrekking te hebben op alle situaties waarin een schuldeiser, gelet op het feit dat gebleken is dat de schuldenaar de aard of de omvang van een schuldvordering niet betwist, met name een gerechtelijke beslissing tegen deze schuldenaar heeft verkregen.
39
Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, is Aston Martin, als schuldenaar die naar behoren is ingelicht en in staat is gesteld aan de gerechtelijke procedure deel te nemen, gedurende deze volledige procedure blijven stilzitten door op geen enkel tijdstip eraan deel te nemen. Daarom is lastens Aston Martin een verstekvonnis uitgesproken. Hieruit volgt dat de situatie van deze vennootschap valt onder artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 805/2004, dat bepaalt dat een schuldvordering als niet-betwist wordt beschouwd indien ‘de schuldenaar zich niet, overeenkomstig de toepasselijke vormvoorschriften volgens het recht van de lidstaat van oorsprong, in de loop van de gerechtelijke procedure tegen de schuldvordering heeft verweerd’.
40
In overweging 6 van deze verordening wordt dienaangaande gepreciseerd dat het ontbreken van betwisting door de schuldenaar overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b), van deze verordening de vorm kan aannemen van verstek laten gaan op de terechtzitting of van geen gevolg geven aan een verzoek van het gerecht om schriftelijk het voornemen kenbaar te maken zich in de zaak te verweren.
41
Bijgevolg kan een schuldvordering als ‘niet-betwist’ in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 805/2004 worden beschouwd indien de schuldenaar geen enkele handeling stelt om die schuldvordering te betwisten doordat hij geen gevolg verleent aan het verzoek van het gerecht om schriftelijk het voornemen kenbaar te maken zich in de zaak te verweren of door op de terechtzitting verstek te laten gaan.
42
Derhalve dient te worden vastgesteld dat de omstandigheid dat een veroordeling bij verstek naar Italiaans recht niet gelijk te stellen is met een veroordeling wegens een niet-betwiste schuldvordering, geen verschil uitmaakt voor het antwoord op de vraag van de verwijzende rechter. De uitdrukkelijke verwijzing, in artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 805/2004, naar de vormvoorschriften van de lidstaat ziet niet op de rechtsgevolgen van de afwezigheid van de schuldenaar tijdens de procedure, die op grond van deze verordening een autonome kwalificatie krijgen, maar uitsluitend op de nadere procedureregels volgens welke de schuldenaar de schuldvordering daadwerkelijk kan betwisten.
43
Verordening nr. 805/2004 bepaalt immers uitsluitend procedurele minimumnormen die noodzakelijk zijn ter eerbiediging van de rechten van verdediging van de in gebreke blijvende schuldenaar, maar regelt niet alle aspecten betreffende de betwisting van de schuldvordering, zoals met name de vorm van een betwisting, de bij de procedure tot betwisting betrokken instanties of de toepasselijke termijnen. Bijgevolg moet, in elke lidstaat, de schuldenaar de betrokken schuldvordering betwisten overeenkomstig de geldende regels van burgerlijk procesrecht.
44
De in hoofdstuk III van deze verordening vastgelegde en in het vorige punt van dit arrest bedoelde procedurele minimumnormen, waarvan de naleving overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder c), van deze verordening een vereiste is opdat een in een lidstaat gegeven beslissing betreffende een niet-betwiste schuldvordering als Europese executoriale titel kan worden gewaarmerkt, hebben bovendien tot doel, te waarborgen, overeenkomstig overweging 12 van deze verordening, dat de schuldenaar, zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig is, in kennis wordt gesteld van de tegen hem ingestelde vordering, van de vereisten voor zijn actieve betrokkenheid bij de procedure om de vordering te betwisten, en van de gevolgen indien hij zich afzijdig houdt. In het bijzondere geval waarin een beslissing bij verstek in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 805/2004 is gegeven, beogen deze procedurele minimumnormen te verzekeren dat toereikende waarborgen voor de eerbieding van de rechten van verdediging bestaan.
45
Gelet op al het voorgaande dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat de voorwaarden waaronder een schuldvordering in geval van een verstekvonnis wordt geacht ‘niet-betwist’ te zijn in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 805/2004, autonoom, uitsluitend op basis van deze verordening, moeten worden bepaald.
Kosten
46
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:
De voorwaarden waaronder een schuldvordering in geval van een verstekvonnis wordt geacht ‘niet-betwist’ te zijn in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, moeten autonoom, uitsluitend op basis van deze verordening, worden bepaald.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑06‑2016
Conclusie 14‑01‑2016
Y. Bot
Partij(en)
van 14 januari 2016 1.
Zaak C-511/14
Pebros Servizi Srl
tegen
Aston Martin Lagonda Ltd
[verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Tribunale di Bologna (rechtbank te Bologna (Italië)]
I — Inleiding
1.
Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen2. draagt bij tot de oprichting van een eengemaakte Europese rechtsruimte in burgerlijke en handelszaken. Dankzij deze verordening is de exequaturprocedure overbodig geworden voor niet-betwiste schuldvorderingen die in een gerechtelijke beslissing zijn vastgesteld, en kan deze procedure, binnen een optiek van wederzijdse erkenning, worden vervangen door een regeling van waarmerking door het gerecht van oorsprong waardoor de aldus als Europese executoriale titel gewaarmerkte gerechtelijke beslissing voor de tenuitvoerlegging kan worden behandeld alsof zij is gegeven in de lidstaat waarin om tenuitvoerlegging wordt verzocht.
2.
In de context van deze nieuwe waarmerkingsprocedure heeft het Tribunale di Bologna (rechtbank te Bologna) een prejudiciële vraag over het begrip ‘niet-betwiste schuldvordering’ gesteld teneinde te vernemen of dit begrip moet worden uitgelegd door verwijzing naar het recht van de lidstaten dan wel integendeel een autonome definitie in het Unierecht moet krijgen.
3.
Bij vonnis van 22 januari 2014, dat in kracht van gewijsde is gegaan nadat hoger beroep was uitgebleven, heeft deze rechterlijke instantie Aston Martin Lagonda Ltd samen met andere vennootschappen veroordeeld tot betaling aan Pebros Servizi Srl van een bepaalde som, te vermeerderen met wettelijke interest en de kosten.
4.
Hoewel Aston Martin Lagonda Ltd een kennisgeving heeft ontvangen en in staat is gesteld om deel te nemen aan de procedure die tegen haar was aangespannen, is zij niet verschenen zodat de procedure in haar afwezigheid heeft plaatsgevonden.
5.
Op basis van dit vonnis heeft Pebros Servizi Srl op 14 oktober 2014 verzocht om afgifte van een Europese executoriale titel krachtens verordening nr. 805/2004, teneinde de procedure van tenuitvoerlegging aan te vatten met het oog op invordering van haar schuldvordering. Daar het Tribunale di Bologna (rechtbank te Bologna) eraan twijfelde of deze verordening van toepassing is doordat naar Italiaans recht de verstekprocedure (‘in contumacia’) geen bekentenis impliceert, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘In geval van een verstekvonnis (niet-verschijning ter terechtzitting) waarbij de afwezige verweerder is veroordeeld zonder dat hij evenwel als partij die niet aan de procedure heeft deelgenomen op welke wijze dan ook de vordering uitdrukkelijk erkent, is het dan zaak van het nationale recht om te bepalen of deze procedurele houding al dan niet geldt als niet-betwisting in de zin van verordening nr. 805/2004, en mag het nationale recht in dat geval eventueel bepalen dat er dan geen sprake is van een niet-betwiste schuldvordering? Of impliceert een verstekvonnis reeds naar zijn aard alleen dat er volgens het recht van de Unie sprake is van een niet-betwiste schuldvordering, zodat — ongeacht de wijze waarop de nationale rechter die vraag beoordeelt — verordening nr. 805/2004 van toepassing is?’
6.
De Italiaanse regering werpt een exceptie van niet-ontvankelijkheid van deze vraag op en betwist daartoe dat het Tribunale di Bologna (rechtbank te Bologna) een rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU is. Volgens deze regering voldoet de procedure die deze rechtbank volgt wanneer zij zich moet uitspreken op een verzoek tot waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel, niet aan de objectieve criteria op basis waarvan kan worden aangenomen dat zij een rechtsprekende activiteit uitoefent, en kan deze procedure veeleer worden gelijkgesteld met een zuiver administratieve procedure of, hoogstens, een procedure van willige rechtspraak.
7.
Het Hof moet dus vooraf antwoorden op de vraag of het bevoegd is om op het verzoek om een prejudiciële beslissing uitspraak te doen. Aangezien vaststaat dat het Tribunale di Bologna (rechtbank te Bologna) organiek een rechterlijke instantie is, hangt de bevoegdheid van het Hof ervan af of de procedure van waarmerking moet worden beschouwd als een zuiver administratieve procedure dan wel of in deze procedure bovendien een rechtsprekende inslag schuilt.
8.
In deze conclusie, waarin ik mij zal toespitsen op deze vraag, zal ik mij op het standpunt stellen dat wanneer het gerecht van oorsprong zich moet uitspreken op een verzoek tot afgifte van een bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel, dit gerecht niet moet worden beschouwd als een gerecht dat louter handelt als administratieve instantie zonder dat het een geding moet beslechten, maar als een gerecht dat ook een rechtsprekende functie vervult, met als gevolg dat het Hof bevoegd is uitspraak te doen op het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing.
II — Bespreking
9.
De bij artikel 267 VWEU ingevoerde procedure — een instrument voor samenwerking tussen het Hof en de nationale rechters dat het Hof in staat stelt deze rechters de voor de beslechting van het bij hen aanhangige geding noodzakelijke gegevens van uitlegging van het Unierecht te verschaffen — is volgens de geijkte formule een procedure ‘van rechter tot rechter’, die bijdraagt tot de vorming van een beslissing teneinde de eenvormige toepassing van het Unierecht te verzekeren. Zoals de tekst zelf van artikel 267 VWEU aangeeft, kunnen enkel de nationale rechterlijke instanties zich tot het Hof wenden.
10.
Voor de beoordeling of een verwijzende instantie een rechterlijke instantie is, heeft het Hof een identificatiemethode bedacht waarbij rekening wordt gehouden met een aantal factoren, zoals de wettelijke grondslag van de instantie, het permanente karakter, de verplichte rechtsmacht, de contradictoire procedure, de toepassing van de rechtsregels door de instantie, alsmede de onafhankelijkheid van de instantie.3.
11.
Bovendien moet het verzoek om een prejudiciële beslissing uitgaan van een rechterlijke instantie waarbij — functioneel — een geding aanhangig is gemaakt dat deze instantie moet beslechten. Volgens vaste rechtspraak zijn de nationale rechterlijke instanties alleen bevoegd tot verwijzing naar het Hof, indien bij hen een geding aanhangig is gemaakt en zij uitspraak moeten doen in het kader van een procedure die moet uitmonden in een beslissing die de kenmerken vertoont van een rechterlijke uitspraak.4.
12.
De beschikking Borker5., waarbij het Hof voor recht heeft verklaard dat de raad van een orde van advocaten die geen uitspraak doet in een geding dat hij krachtens de wet moet beslechten, maar op een verzoek om een verklaring betreffende een geschil tussen een lid van de balie en de rechterlijke instanties van een andere lidstaat, was een eerste uitspraak in die zin, die later herhaaldelijk navolging in de rechtspraak heeft gekregen.
13.
In de beschikking Greis Unterweger6. heeft het Hof geoordeeld dat een adviescomité inzake monetaire inbreuken, dat niet tot taak heeft geschillen te beslechten doch in het kader van een administratieve procedure adviezen uit te brengen, zich niet tot het Hof kan wenden.7.
14.
Vervolgens heeft het Hof in het zogenaamde arrest ‘Job Centre I’8. twee vaste richtsnoeren van zijn rechtspraak ontwikkeld.
15.
Basis voor het eerste richtsnoer is, in lijn met vroegere uitspraken, de invoering, in de autonome definitie van het begrip ‘rechterlijke instantie’ in het Unierecht, van een functioneel criterium betreffende de ‘aard van de door de verwijzende instantie uitgeoefende activiteit’. In dat arrest heeft het Hof zich aldus onbevoegd verklaard om te antwoorden op de prejudiciële vragen van een Italiaanse rechtbank die zich op een verzoek tot goedkeuring van de statuten van een vennootschap moest uitspreken, en daarbij opgemerkt dat wanneer de verwijzende rechter op een dergelijk verzoek uitspraak moet doen, hij ‘een niet-rechtsprekende functie [vervult], die bovendien in andere lidstaten aan bestuursorganen is opgedragen’9. en optreedt ‘als bestuursorgaan, en […] niet tegelijkertijd een geschil [behoeft] te beslechten’10.. Het begrip ‘rechterlijke instantie’ is dus onlosmakelijk verbonden met het bestaan van een geschil, zodat het Hof enkel een rechter als gesprekpartner kan hebben die uitspraak doet in de uitoefening van zijn rechtsprekende activiteit.
16.
Het tweede richtsnoer houdt verband met de invoering van een uitzondering wanneer beroep is ingesteld tegen een beslissing van een rechter die een niet-rechtsprekende functie uitoefent. Het Hof heeft immers opgemerkt, na zich onbevoegd te hebben verklaard om te antwoorden op de vraag van de rechtbank waarbij een verzoek tot goedkeuring was ingediend, dat ‘[e]nkel wanneer de persoon die ingevolge de nationale wettelijke regeling bevoegd is de goedkeuring te vragen, beroep instelt tegen de afwijzing van het verzoek om goedkeuring, […], […] de rechter die van het geschil kennis neemt, [kan] worden geacht […] een rechtsprekende taak te vervullen die kan leiden tot nietigverklaring van een handeling waarbij een recht van de verzoeker is geschaad’.11. Deze uitzondering biedt een geschikte gelegenheid om op een hoger niveau opnieuw een samenwerking met het Hof in te voeren wanneer de nationale rechter geconfronteerd wordt met een vraag van uitlegging van het Unierecht.
17.
In zijn arrest Roda Golf & Beach Resort12. heeft het Hof zich dus bevoegd verklaard om te antwoorden op prejudiciële vragen betreffende de werkingssfeer van verordening (EG) nr. 1348/200013. op grond van het gegeven dat, anders dan de griffier bij wie een verzoek tot kennisgeving of betekening krachtens deze verordening was ingediend en die handelt als administratieve instantie zonder tegelijkertijd een geschil te moeten beslechten, bij de rechter die uitspraak moet doen op het beroep tegen de weigering van deze griffier om de gevraagde kennisgeving of betekening te doen, een geding aanhangig is gemaakt en deze rechter een rechtsprekende functie vervult.14.
18.
Deze twee richtsnoeren, die voortvloeien uit het arrest Job Centre15., worden in de recente rechtspraak van het Hof betreffende de uitlegging van de instrumenten van het recht van de Unie op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken aangevuld door een derde richtsnoer, dat wordt gekenmerkt door een ruime opvatting van het begrip ‘het wijzen van [een] vonnis’ in de zin van artikel 267, tweede alinea, VWEU. In zijn arrest Weryński16., betreffende de uitlegging van verordening (EG) nr. 1206/200117., heeft het Hof vastgesteld dat dankzij een ruime uitlegging van dit begrip ‘kan worden voorkomen dat tal van procedurekwesties […] niet kunnen worden uitgelegd’18. en voor recht verklaard dat dit begrip ‘het hele wordingsproces van het vonnis, met inbegrip van alle vragen betreffende de proceskosten’19. omvat.
19.
In lijn met deze rechtspraak heeft het Hof in zijn arrest Fahnenbrock e.a.20. zich bevoegd verklaard om uitspraak te doen op verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffende de uitlegging van verordening (EG) nr. 1393/200721. die waren ingediend in een bijzonder vroeg stadium van het geding, vóór de kennisgeving van het gedinginleidende stuk aan de tegenpartij.22.
20.
Nadat het Hof zijn bevoegdheid in het stadium vóór het geding heeft erkend, rijst thans een vraag betreffende het stadium erna, wanneer de gerechtelijke beslissing is genomen en de procedure tot waarmerking als Europese executoriale titel zijn beslag moet krijgen om het verkeer van deze beslissing in de Europese rechtsruimte mogelijk te maken. Gaat het om een administratieve dan wel gerechtelijke procedure?
21.
Alvorens op deze vraag te antwoorden wens ik vooraf op te merken dat de procedure tot waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel mijns inziens noodzakelijkerwijs een autonome kwalificatie in het Unierecht moet krijgen, daar het gaat om een bij dit recht ingestelde procedure die eigen is aan dat recht, ook al doet verordening nr. 805/2044 niet af aan de procedurele autonomie van de lidstaten wat inzonderheid de wijzen van betekening en kennisgeving van de stukken betreft.
22.
De bewoordingen van artikel 6, lid 1, van verordening nr. 805/2004 bieden geen antwoord op de vraag want deze bepaling schrijft voor dat het verzoek tot waarmerking wordt gericht tot het gerecht van oorsprong zonder te preciseren welke instantie binnen dat gerecht bevoegd is om het verzoek te onderzoeken.
23.
Op het eerste gezicht vertoont de waarmerking een uitgesproken administratief karakter want het gaat erom de vakjes van het formulier van bijlage I bij verordening nr. 805/2004 aan te vinken en daarbij de lidstaat van oorsprong, de naam van het gerecht, het bedrag van de schuldvordering, in hoofdsom en interest, het bedrag van de kosten enz. aan te geven. Vertoont de waarmerking evenwel ook kenmerken van een rechterlijke uitspraak? Op basis van verschillende overwegingen kan mijns inziens voor een bevestigend antwoord worden gepleit.
24.
De eerste overweging houdt verband met het doorslaggevende belang dat de in verordening nr. 805/2004 geregelde procedure van waarmerking toekent aan de eerbiediging van de procedurele minimumnormen die in dit instrument als een basisvereiste gelden.
25.
In dit verband zij opgemerkt dat de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 805/2004 vervatte definitie van het begrip niet-betwiste schuldvordering niet alleen de gevallen kan omvatten waarin de schuldenaar met deze schuldvordering ‘uitdrukkelijk’ heeft ingestemd hetzij in een authentieke akte hetzij ‘door het bestaan van de schuld te erkennen door middel van een schikking die […] voor een gerecht is getroffen’, maar ook de gevallen waarin de schuldenaar wordt geacht de schuldvordering ‘stilzwijgend’ te hebben erkend, hetzij omdat hij zich in de loop van de gerechtelijke procedure nooit ertegen heeft verzet hetzij omdat hij op een terechtzitting in verband met deze schuldvordering niet is verschenen of zich niet heeft doen vertegenwoordigen nadat hij haar aanvankelijk had betwist.
26.
Gelet op het gevaar dat schuilgaat achter deze mogelijkheid om gehoor te geven aan het stilzwijgen van de schuldenaar door dat tegen hem te gebruiken om daaruit een soort bekentenis af te leiden, verplicht verordening nr. 805/2004 tot eerbiediging van procedurele minimumnormen teneinde de rechten van verdediging te vrijwaren. Deze minimumnormen betreffen niet alleen de wijzen van betekening of kennisgeving van het gedinginleidende stuk, die in deze verordening in twee hoofdcategorieën worden ingedeeld naargelang de betekening of kennisgeving al dan niet gepaard gaat met een bewijs van ontvangst door de schuldenaar, maar ook de informatieve inhoud van dat stuk, waarbij de schuldenaar kennis moet krijgen van de schuldvordering en van de procedure die hij moet volgen om die te betwisten.
27.
Hoewel bij niet-naleving van deze procedurele minimumnormen het in beginsel verboden is de beslissing als Europese executoriale titel te waarmerken, voorziet verordening nr. 805/2004 in middelen om dat te verhelpen wanneer kennisgeving of betekening van de gerechtelijke beslissing is geschied met eerbiediging van deze normen en de schuldenaar geen rechtsmiddel heeft aangewend hoewel hij de mogelijkheid had om deze beslissing aan te vechten door een rechtsmiddel met integrale toetsing aan te wenden en hij naar behoren van deze mogelijkheid in kennis is gesteld.23. Niet-naleving van de minimumnormen kan ook worden hersteld wanneer door het gedrag van de schuldenaar tijdens het proces is aangetoond dat hij het stuk waarvan betekening of kennisgeving moest plaatsvinden, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, persoonlijk in ontvangst heeft genomen.24.
28.
Ten slotte bepaalt artikel 19, lid 1, van verordening nr. 805/2004 dat, ook al heeft de schuldenaar kennis gekregen van de procedure die tegen hem is ingesteld door een gedinginleidend stuk waarvan kennisgeving of betekening is geschied volgens de minimumregels van de artikelen 13 tot en met 17 van deze verordening, in de gevallen onder a) en b) de beslissing enkel als Europese executoriale titel kan worden gewaarmerkt indien de schuldenaar volgens het recht van de lidstaat van oorsprong kan verzoeken om heroverweging van de betrokken beslissing.
29.
Of het nu gaat om de beginfase waarin wordt gecontroleerd of de minimumnormen zijn geëerbiedigd, dan wel om de latere fase waarin wordt gecontroleerd of is voldaan aan de voorwaarden om de niet-naleving ervan te herstellen, verordening nr. 805/2004 verplicht dus tot een reeks controles betreffende met name de wijzen van betekening of kennisgeving van het gedinginleidende stuk of van de gerechtelijke beslissing, de beoordeling van het gedrag van de schuldenaar tijdens het proces en de hoeveelheid informatie die hij heeft ontvangen in verband met de mogelijkheid van een rechtsmiddel en de voorwaarden waaronder hij dat kan aanwenden. Het gerecht van oorsprong moet per slot van rekening overgaan tot een rechterlijke toetsing van de regelmatigheid van de eerdere gerechtelijke procedure, aangezien de onregelmatigheid van deze procedure de rechten van de schuldenaar kan aantasten. De controle die dat gerecht in het stadium van de waarmerking moet uitvoeren, verschilt per slot van rekening niet van de rechterlijke toetsing die het vóór zijn beslissing moet uitvoeren meer bepaald om overeenkomstig het beginsel van de procedurele autonomie volgens de regels van zijn nationaal recht na te gaan of de schuldenaar op regelmatige wijze kennis heeft gekregen van het gedinginleidende stuk.
30.
Aan deze controle, die betrekking heeft op de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong, voegt verordening nr. 805/2004 bovendien een controle van de aard van de schuldvordering toe, opdat wordt nagegaan of zij binnen de werkingssfeer van deze verordening valt, van het niet-betwiste karakter van de schuldvordering, de bevoegdheid van het gerecht van oorsprong25., de uitvoerbaarheid van de gerechtelijke beslissing en, in voorkomend geval, de woonplaats van de schuldenaar26.. Uiteindelijk impliceert de waarmerking een aantal grondige controles die het karakter hebben van een echte rechterlijke toetsing.
31.
Een tweede overweging houdt verband met de onmogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de afgifte van een bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel. Doordat het normale spel van de rechtsmiddelen het niet mogelijk maakt dat een gerecht dat uitspraak doet in de uitoefening van zijn rechtsprekende functie, zich naderhand tot het Hof wendt, zou wanneer niet wordt erkend dat het gaat om een rechtsprekende activiteit, het Hof de mogelijkheid worden ontzegd om zich uit te spreken over de uitlegging van verordening nr. 805/2004 of zou op zijn minst een uitspraak van het Hof vertraging oplopen of op complicaties stuiten.
32.
Een derde overweging steunt op de ruime betekenis die traditioneel in de rechtspraak wordt toegekend aan het begrip ‘procedure die moet uitmonden in een beslissing die de kenmerken vertoont van een rechterlijke uitspraak’. Ook al volgt de procedure van waarmerking op de beslechting van het geschil door middel van een gerechtelijke beslissing die een einde maakt aan het geding voor het gerecht van oorsprong, bij gebreke van waarmerking zijn evenwel nog niet alle mogelijkheden van deze beslissing benut want deze beslissing is nog niet geschikt voor vrij verkeer binnen de Europese rechtsruimte. In deze optiek lijkt de procedure van waarmerking niet zozeer een van de eerdere gerechtelijke procedure gescheiden fase, maar wel het sluitstuk ervan, dat noodzakelijk is ter voltooiing van de gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel.
33.
Ik geef het Hof dus in overweging een oplossing voor te stellen die overigens recent nog is gevolgd in het arrest Imtech Marine Belgium27. van 17 december 2015. Op de vraag of artikel 6 van verordening nr. 805/2004 aldus moet worden uitgelegd dat waarmerking als Europese executoriale titel een rechtsprekende handeling is en dus aan de rechter is voorbehouden, heeft het Hof immers voor recht verklaard dat deze waarmerking ‘aan de rechter moet worden voorbehouden’28., aangezien zij ‘een rechterlijke toetsing van de in verordening nr. 805/2004 gestelde voorwaarden [vereist]’29..
III — Conclusie
34.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging, zich bevoegd te verklaren om te antwoorden op de prejudiciële vraag van het Tribunale di Bologna (rechtbank te Bologna).
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑01‑2016
Oorspronkelijke taal: Frans.
PB L 143, blz. 15.
Zie laatstelijk arrest Consorci Sanitari del Maresme (C-203/14, EU:C:2015:664, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie beschikkingen Borker (138/80, EU:C:1980:162, punt 4) en Greis Unterweger (318/85, EU:C:1986:106, punt 4); arresten Job Centre (C-111/94, EU:C:1995:340, punt 9); Victoria Film (C-134/97, EU:C:1998:535, punt 14); Salzmann (C-178/99, EU:C:2001:331, punt 14); Lutz e.a. (C-182/00, EU:C:2002:19, punt 13); Standesamt Stadt Niebüll (C-96/04, EU:C:2006:254, punt 13), en Roda Golf & Beach Resort (C-14/08, EU:C:2009:395, punt 34), alsmede beschikkingen Amiraike Berlin (C-497/08, EU:C:2010:5, punt 17) en Bengtsson (C-344/09, EU:C:2011:174, punt 18).
138/80, EU:C:1980:162.
318/85, EU:C:1986:106.
Punt 4.
C-111/94, EU:C:1995:340.
Punt 11.
Idem.
Idem.
C-14/08, EU:C:2009:395.
Verordening van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PB L 160, blz. 37).
Punt 37 van dat arrest.
C-111/94, EU:C:1995:340.
C-283/09, EU:C:2011:85.
Verordening van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PB L 174, blz. 1).
Punt 41 van dat arrest.
Punt 42 van dat arrest.
C-226/13, C-245/13, C-247/13 en C-578/13, EU:C:2015:383.
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (‘kennisgeving of betekening van handelingen’), en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1348/2000 (PB L 324, blz. 79).
Punten 30 en 31 van dat arrest.
Artikel 18, lid 1, van deze verordening.
Artikel 18, lid 2, van deze verordening.
Artikel 6, lid 1, onder b), van deze verordening.
Artikel 6, lid 1, onder d, van verordening nr. 805/2004.
C-300/14, EU:C:2015:825.
Punt 50.
Punt 46.