*
Rb. Amsterdam, 08-07-2015, nr. C-13-575504 - HA ZA 14-1078
ECLI:NL:RBAMS:2015:4403
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
08-07-2015
- Zaaknummer
C-13-575504 - HA ZA 14-1078
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2015:4403, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 08‑07‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 08‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Erfdienstbaarheid en eigendomsrecht. Frustreert de toegansgdeur in een afscheidingsmuur de rechten uit erfdienstbaarheid? Die vraag wordt ontkennend beantwoord. Beroep op de redelijkheid en billijkheid slaagt niet.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/575504 / HA ZA 14-1078
Vonnis van 8 juli 2015
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. M.F.A. Vreeswijk te Amsterdam,
tegen
1 [gedaagden 1],
wonende te [plaats],
2. [gedaagden 2],
wonende te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. A.W. Brantjes te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagden 1] en [gedaagden 2] (gedaagden tezamen: [gedaagden samen]) worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 23 oktober 2014, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
het tussenvonnis van 18 februari 2015 en
- -
het proces-verbaal van comparitie van 22 mei 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Vanaf 10 juni 1974 tot 25 mei 1983 was [gedaagden 1] eigenaar van de percelen aan (thans) de [straat] te Aalsmeer. De percelen [straat] grenzen direct aan de openbare weg, de [straat]. Het perceel [straat] is, bezien vanaf de [straat], gelegen achter perceel [straat] en perceel [straat] achter perceel [straat].
2.2.
Op 25 mei 1983 heeft [gedaagden 1] het woonhuis met ondergrond en aanhorigheden gelegen aan de [straat] (destijds een gedeelte van perceel [straat]) overgedragen aan een derde. Bij koopakte van 25 mei 1983 is een erfdienstbaarheid (hierna: erfdienstbaarheid I) gevestigd die, voor zover relevant, als volgt luidt:
“(…) De comparanten verklaarden vervolgens ten behoeve van het bij deze verkochte gedeelte van voormeld perceel nummer [straat] als heersend erf en ten laste van het aan de verkoper [[gedaagden 1], rb] in eigendom verblijvende gedeelte van voormeld perceel nummer [straat] als lijdend erf te vestigen de erfdienstbaarheid van weg om op de bestaande wijze te komen van en te gaan naar de [straat], met betrekking tot welke erfdienstbaarheid de volgende bepalingen zullen gelden:
a. de erfdienstbaarheid moet op de voor de eigenaar van het lijdend erf minst bezwarende wijze worden uitgeoefend;
b. de weg waarover de erfdienstbaarheid wordt uitgeoefend zal niet mogen worden bebouwd of beplant, niet als parkeerplaats worden gebruikt en daarop zal zich niets mogen bevinden dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid zou kunnen verhinderen, belemmeren of bezwaren (…)”
2.3.
Op 30 juli 1984 heeft [gedaagden 1] (althans de curator in zijn faillissement) het bij [gedaagden 1] in eigendom resterende deel van perceel [straat] (aldus [straat]) verkocht en geleverd aan [gedaagden 1], welk perceel daarna gedeeltelijk (namelijk [straat]) op eveneens 30 juli 1984 door [gedaagden 1] is verkocht aan [naam 1]. In de koopakte ter zake van de verkoop en levering aan [naam 1] is een erfdienstbaarheid (hierna: erfdienstbaarheid II) gevestigd die, voor zover relevant, als volgt luidt:
“(…) De comparanten verklaarden vervolgens ten behoeve en ten laste van het bij deze verkochte en ten behoeve en ten laste van het aan de verkoopster in eigendom verblijvende gedeelte van voormeld perceel nummer [straat] als heersende en lijdende erven over en weer een erfdienstbaarheid van weg te vestigen om over een strook grond ter breedte van drie meter en gelegen tussen de woonhuizen [straat] te komen van en te gaan naar de [straat], met betrekking tot welke erfdienstbaarheid dezelfde bepalingen zullen gelden als hiervoor aangehaald [ten aanzien van erfdienstbaarheid I, rb] (…)”
2.4.
Sedert 1 mei 2001 zijn [gedaagden samen] (weer) de eigenaren van het woonhuis met ondergrond en aanhorigheden aan de [straat].
2.5.
De huidige situatie is als volgt. [eiser] is sinds 27 februari 2007 eigenaar van het woonhuis met ondergrond en aanhorigheden aan de [straat]. Achter het woonhuis van [eiser] ([straat]) ligt het perceel [straat] met daarop gelegen een voormalige bedrijfsruimte (thans appartementen). De vader van [eiser] is de eigenaar van het perceel [straat]. De appartementen worden door hem verhuurd.
Het perceel [straat] behoort toe aan [gedaagden samen] en het perceel [straat] aan [gedaagden 1] Op het perceel [straat] is een bedrijfsruimte gevestigd en er staan appartementen die worden verhuurd.
2.6.
De percelen [straat] en [straat] grenzen niet aan elkaar. Op het perceel [straat] (van [eiser]) is een muur (hierna: de afscheidingsmuur) in een betonnen fundering geplaatst. Naast deze muur ligt een stuk grond (hierna: de strook) van 14 meter lang en 1 meter breed. De strook maakt deel uit van perceel [straat]; [eiser] is de eigenaar van de strook. De strook maakt deel uit van een uitrit. De uitrit is ongeveer 3 meter breed en bestaat uit de strook en een stuk grond (van 2 meter breed) dat toebehoort aan perceel [straat] (van [gedaagden 1]) en dat de verbinding vormt tussen dat perceel en de [straat] (de openbare weg). Vanaf de [straat] bezien ligt links van de uitrit perceel [straat] en rechts perceel [straat]. Tussen de percelen van [eiser] en van [gedaagden samen] ligt het genoemde stuk grond (van 2 meter breed) dat in eigendom toebehoort aan [gedaagden 1]
2.7.
[eiser] heeft op enig moment een deur aangebracht in de muur op zijn perceel.
2.8.
Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan. Op vordering van [gedaagden samen] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij vonnis van 10 april 2014 [eiser] onder meer veroordeeld zichzelf en derden toegang te onthouden tot de in de afscheidingsmuur geplaatste deur en tot het met de erfdienstbaarheid ten behoeve van [gedaagden samen] bezwaarde grondstuk, totdat een rechter anders oordeelt of partijen anders overeenkomen, op straffe van een dwangsom.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht te verklaren dat [eiser] eigenaar is van de strook;
II. voor recht te verklaren dat [eiser] op grond van zijn eigendomsrecht gerechtigd is gebruik te maken van de strook;
III. voor recht te verklaren dat [eiser] gerechtigd is om de deur in de muur op zijn perceel te gebruiken en/of door derden te laten gebruiken om ontsluiting te geven aan de [straat];
IV. primair erfdienstbaarheid I op te heffen en subsidiair voor recht te verklaren dat het perceel [straat], kadastraal bekend [plaats] sectie B perceel [straat], van [gedaagden samen] als dienend erf fungeert bij erfdienstbaarheid I;
V. voor recht te verklaren dat [eiser] met het gebruik van de strook geen inbreuk maakt op erfdienstbaarheid I;
VI. voor recht te verklaren dat [eiser] gerechtigd is om op grond van erfdienstbaarheid II over de grond van [gedaagden 1] te komen en te gaan naar de [straat];
VII. voor recht te verklaren dat het verbod van de voorzieningenrechter van 10 april 2014 niet meer geldt en [eiser] toe te staan de deur in zijn muur te openen en geopend te houden;
VIII. [gedaagden samen] te verbieden auto’s te (laten) parkeren op de strook;
IX. [gedaagden samen] te verbieden auto’s te (laten) parkeren op de grond van [gedaagden 1] betreffende het gedeelte waarop [eiser] een erfdienstbaarheid heeft;
X. vorenstaande op straffe van een dwangsom en
XI. met veroordeling van [gedaagden samen] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] doet in essentie een beroep op het recht op ongestoord genot van zijn eigendom. Het staat hem vrij een toegangsdeur aan te brengen en zichzelf en derden daartoe toegang te verlenen, aldus [eiser].
3.3.
[gedaagden samen] doen (ten verwere) een beroep op de redelijkheid en billijkheid. Het is, aldus [gedaagden samen], nimmer de bedoeling geweest dat de gevestigde erfdienstbaarheden ertoe zouden strekken toegang te verschaffen tot de appartementen - voorheen bedrijfsruimte - aan de [straat]. Dit blijkt uit de omstandigheid dat er een afscheidingsmuur is geplaatst op het perceel [straat], waarmee juist de toegang tot het perceel [straat], vanaf de uitrit, werd onthouden. De toegangsdeur die door [eiser] is aangebracht, heeft ertoe geleid dat de gevestigde erfdienstbaarheden eenzijdig door [eiser] zijn gewijzigd. Het is niet redelijk en billijk, aldus nog steeds [gedaagden samen], van hen te verwachten dat zij dulden dat bewoners van de appartementen aan de [straat] hun erf betreden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat een gedeelte van de uitrit, namelijk de strook van 14 meter lang en 1 meter breed, deel uitmaakt van het perceel van [eiser] ([straat]). Dat is tussen partijen ook niet in geschil.
4.2.
In artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag voor de Rechten van de Mens is neergelegd dat iedere rechtspersoon of natuurlijk persoon het recht op ongestoord genot van zijn eigendom heeft. Dit is een rechtsbeginsel waaraan een belangrijk gewicht toekomt. Het eigendomsrecht van [eiser] en het recht om ongestoord te genieten van dit recht brengt met zich dat het [eiser] in beginsel vrijstaat te bepalen op welke wijze hij gebruik maakt (respectievelijk laat maken) van zijn eigendom en op welke wijze hij zijn eigendom inricht. In dit kader is van belang dat ten behoeve van (onder meer) [straat] een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd op de uitrit (erfdienstbaarheid II, zie 2.3). Tussen partijen staat echter (als zijnde onbetwist) vast dat zolang er geen toegang is tot de in de afscheidingsmuur geplaatste deur, bewoners van de appartementen aan de [straat] geen gebruik kunnen maken van de uitrit. In plaats daarvan kunnen zij enkel via de tuin van [eiser] de [straat] bereiken, hetgeen een onveilige situatie oplevert voor zijn (nog jonge) tweeling.
4.3.
Voor de rechten van [gedaagden samen] geldt dat erfdienstbaarheid I (onder 2.2) naar de letter van de akte aan het perceel van [eiser] de last oplegt om te dulden dat perceel [straat] ([gedaagden samen]) perceel [straat] gebruikt om te komen van en te gaan naar de [straat]. Concreet betekent dit dat [gedaagden samen] de strook mogen gebruiken om te komen van en te gaan naar de [straat].
4.4.
Het geschil van partijen draait in de kern om het antwoord op de vraag of de toegangsdeur in de afscheidingsmuur de uitoefening van de rechten van [gedaagden samen] uit erfdienstbaarheid I frustreert.
4.5.
Het beroep van [gedaagden samen] op de redelijkheid en billijkheid slaagt niet. De stellingen van [gedaagden samen] doen geen recht aan de omstandigheid dat de toegangsdeur is geplaatst op dat deel van de uitrit dat eigendom is van [eiser]. Het deel van de uitrit dat niet toebehoort aan [eiser], maakt deel uit van perceel [straat] en behoort in eigendom toe aan [gedaagden 1], echter niet aan [gedaagden samen]
4.6.
Naar de letter van de akte mogen [gedaagden samen] op grond van erfdienstbaarheid I de uitrit gebruiken om te komen van en te gaan naar de [straat], vanaf hun woonhuis aan de [straat]. Niet gebleken is dat [gedaagden samen] in de uitoefening van dat recht worden belemmerd door de plaatsing van de toegangsdeur in de afscheidingsmuur en de omstandigheid dat (ook) bewoners van de appartementen aan de [straat] de uitrit kunnen betreden. De rechtbank volgt [gedaagden samen] dan ook niet waar zij stellen dat [eiser] erfdienstbaarheid I eenzijdig, in strijd met de redelijkheid en billijkheid, heeft gewijzigd door de plaatsing van de toegangsdeur in de afscheidingsmuur. Het enkele feit dat een rechtsvoorganger van [eiser] in het verleden op enig moment een dichte afscheidingsmuur heeft geplaatst op het perceel [straat], brengt daarin geen verandering.
4.7.
Dat derden - die niet weten op welke wijze zij het perceel [straat] kunnen bereiken - mogelijk het erf van [gedaagden samen] betreden, maakt op zichzelf ook niet dat het handelen van [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht.
4.8.
De rechtbank deelt evenmin het standpunt van [gedaagden samen] dat de privacy van [gedaagden samen] moet prevaleren boven de rechten van [eiser]. De rechten van [eiser] wegen in dezen zwaarder dan de (gestelde) rechten van [gedaagden samen], daarbij tevens in aanmerking genomen dat [eiser] ingevolge erfdienstbaarheid II de gehele uitrit mag gebruiken. Afwijzing van de vordering zou er derhalve toe leiden dat [eiser] naast de beperking in zijn eigendomsrecht tevens zou worden belemmerd in de feitelijke uitoefening van erfdienstbaarheid II. In het licht van het voorgaande zou alsdan een te zware inbreuk worden gemaakt op de rechten van [eiser].
4.9.
Voor zover in de stellingen van [gedaagden samen] ligt besloten dat [eiser] eenzijdig erfdienstbaarheid II heeft gewijzigd, wordt aan die stelling voorbij gegaan bij gebrek aan belang. Het perceel van [gedaagden samen] is noch heersend noch dienend erf bij die erfdienstbaarheid.
4.10.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] ertoe gerechtigd is de deur in de afscheidingsmuur te (laten) gebruiken.
4.11.
De overige stellingen van partijen, onder meer ten aanzien van de vraag sedert wanneer er een opening is aangebracht in de afscheidingsmuur en de uitleg van de akte waarin erfdienstbaarheid I staat vermeld, behoeven gezien het voorgaande geen bespreking.
4.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen onder I, II, en III toewijsbaar zijn. Het onder VIII en IX gevorderde is eveneens toewijsbaar, nu [gedaagden samen] met die vorderingen hebben ingestemd.
4.13.
Het onder IV en V gevorderde wordt bij gebrek aan belang afgewezen. De uitoefening van erfdienstbaarheid I door [gedaagden samen] tast immers de rechten van [eiser] niet aan, noch heeft [eiser] onderbouwd gesteld belang te hebben bij deze vorderingen, naast de toewijzing van de hiervoor vermelde vorderingen.
4.14.
De vordering onder VI heeft betrekking op erfdienstbaarheid II, welke erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van de percelen [straat] ([gedaagden 1]) en [straat] (onder andere [eiser]). Het perceel van [gedaagden samen] is noch heersend erf noch dienend erf bij erfdienstbaarheid II, zodat de vordering die op die erfdienstbaarheid betrekking heeft, wordt afgewezen. [gedaagden 1] is niet in deze procedure betrokken.
4.15.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank is blijkens de uitspraak in kort geding van 10 april 2014 uitgegaan van een andere feitelijke grondslag, te weten dat [gedaagden samen] eigenaar zijn van dat deel van de uitrit dat niet aan [eiser] toebehoort. Dit deel blijkt, zoals hiervoor is overwogen, echter eigendom te zijn van [gedaagden 1] Bij het kort geding is geen onderscheid gemaakt tussen [gedaagden samen] en [gedaagden 1], hetgeen met zich heeft gebracht dat de strekking van erfdienstbaarheid I anders is uitgelegd. Nu aan de uitspraak van de kort geding rechter de (feitelijke) grondslag is komen te ontvallen, komt ook het daarin gegeven verbod te vervallen. Het onder VII gevorderde is toewijsbaar.
4.16.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen nu de vorderingen voor zover deze worden toegewezen merendeels zien op verklaringen voor recht en niet een verbod of gebod inhouden voor [gedaagden samen] De rechtbank ziet geen aanleiding een dwangsom te verbinden aan het verbod tot het laten parkeren van auto’s op de uitrit nu niet is gesteld of gebleken dat [gedaagden samen] dat verbod zullen overtreden en zij bovendien in deze procedure uitdrukkelijk hebben ingestemd met de vordering op dat punt.
4.17.
[gedaagden samen] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 93,80
- griffierecht 282,00
- salaris advocaat 904,00 (2 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.279,80
4.18.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen op de in het dictum vermelde wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [eiser] eigenaar is van de strook grond van 14 meter lang en 1 meter breed zoals omschreven onder rechtsoverweging 2.6 en verklaart voor recht dat [eiser] op grond van het eigendomsrecht gerechtigd is gebruik te maken van de strook,
5.2.
verklaart voor recht dat [eiser] gerechtigd is om de deur in de (afscheidings)muur op zijn perceel te gebruiken en/of door derden te laten gebruiken om ontsluiting te geven aan de [straat],
5.3.
verklaart voor recht dat het verbod van de voorzieningenrechter van 10 april 2014 niet meer geldt en staat [eiser] toe de deur in zijn muur te openen en geopend te houden,
5.4.
verbiedt [gedaagden samen] auto’s te (laten) parkeren op de uitrit,
5.5.
veroordeelt [gedaagden samen] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.279,80,
5.6.
veroordeelt [gedaagden samen] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden samen] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Korsten - Krijnen, rechter, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2015.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑07‑2015