Einde inhoudsopgave
Regeling eisen goedkeuring kentekenplaten 2000
Artikel 14 Proeven gelakte kentekenplaten
Geldend
Geldend vanaf 02-02-2001. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-07-2000
- Bronpublicatie:
19-01-2001, Stcrt. 2001, 22 (uitgifte: 31-01-2001, regelingnummer: CDJZ/WBI/2000-1392)
- Inwerkingtreding
02-02-2001, terugwerkend tot: 01-07-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-01-2001, Stcrt. 2001, 22 (uitgifte: 31-01-2001, regelingnummer: CDJZ/WBI/2000-1392)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Kentekens en kentekenbewijzen
Verkeersrecht (V)
1.
Ten aanzien van de hechting van de laklaag worden de volgende proeven genomen:
- a.
In de laklaag van het proefstuk I van de kentekenplaat worden, op een onderlinge afstand van 1 mm, insnijdingen aangebracht zoals bepaald in de paragrafen 3.1.a of 3.1.b en 5.1 tot en met 5.3 van de Duitse norm DIN 53151 van december 1970. Na het aanbrengen van deze insnijdingen wordt over het ingesneden gedeelte kleefband aangebracht zodanig dat het gehele oppervlak zich daaraan hecht. Vervolgens wordt het kleefband daarvan afgerukt. Het ingesneden gedeelte mag daarna geen enkele beschadiging vertonen. Het kleefband moet voldoen aan de eisen gesteld voor type I, class A in de Federal Specification L-T-90C van 17 maart 1959, met amendement-1 van 13 januari 1961 en int.-amendement-2 van 3 november 1965. De proef dient binnen drie weken na ontvangst van het monster te worden uitgevoerd bij de standaard atmosfeer 23/50, volgens de Nederlandse norm NEN 2172 van november 1969.
- b.
In het proefstuk II van de kentekenplaat wordt vanaf de achterzijde een kogel tot op een diepte van 4 mm gedrukt, een en ander zoals bepaald in de paragrafen 3, 5.2, 5.3, 6.2, 6.2.1 en 6.2.2 van de Internationale Standaard ISO 1520 van 15 december 1973. Na de proef mag het beproefde gedeelte van de laklaag geen barstvorming of loslaten van de ondergrond vertonen. De proef dient binnen drie weken na ontvangst van het monster te worden uitgevoerd bij de standaard atmosfeer 23/50, volgens de Nederlandse norm NEN 2172 van november 1969.
- c.
Het proefstuk III van de kentekenplaat wordt in een tijdsbestek van 1-2 seconden over een hoek van 180° gebogen om een cilindrische doorn met een diameter van 50 mm. De laklaag dient zich daarbij aan de buitenzijde te bevinden. Na de proef dient het beproefde gedeelte van de laklaag te worden onderzocht met behulp van een loep ‘10 ×’, waarbij de laklaag geen barstvorming of loslaten van de ondergrond mag vertonen. De proef dient binnen drie weken na ontvangst van het monster te worden uitgevoerd bij de standaard atmosfeer 23/50, volgens de Nederlandse norm NEN 2172 van november 1969.
2.
Ten aanzien van de bestandheid tegen water wordt de volgende proef genomen:
- a.
Het proefstuk IV van de kentekenplaat dient gedurende ‘n’ uur te worden beproefd zoals bepaald in paragraaf 6 van de International Standaard ISO 1521 van 15 december 1973. Na de proef mag van het beproefde gedeelte van de laklaag de dichtheid van de blaren niet hoger zijn dan de schaal F en de grootte van de blaren niet meer zijn dan de schaal 8 volgens de Amerikaanse Standaard ASTM D714-56 (reapproved 1970) en mag de laklaag geen zichtbare verkleuring vertonen.
- b.
‘n’ bedraagt:
- 1°
bij gemoffelde laklaag: 250;
- 2°
bij luchtgedroogde laklaag: 100
3.
Ten aanzien van de bestandheid tegen benzine wordt de volgende proef genomen:
Het proefstuk V van de kentekenplaat wordt gedurende 5 minuten gedompeld in een reservoir met ‘wasbenzine’. Vijf minuten nadat het proefstuk uit het reservoir is genomen wordt het beproefde gedeelte van de laklaag met behulp van een loep ‘10 ×’ onderzocht, waarbij de laklaag geen beschadigingen of zichtbare verkleuring mag vertonen. De proef dient te worden uitgevoerd bij de standaard atmosfeer 23/50, volgens de Nederlandse norm NEN 2172 van november 1969.
4.
Ten aanzien van de bestandheid tegen hoge en lage temperaturen wordt de volgende proef genomen:
De proefstukken VI, VII en VIII van de kentekenplaat worden gedurende 6 achtereenvolgende uren gehouden in een droge atmosfeer van 60° C ± 2° C en onmiddellijk daarna 12 achtereenvolgende uren in een atmosfeer van −20° C ± 2° C. De proefstukken worden daarna gedurende 24 achtereenvolgende uren geconditioneerd in de standaard atmosfeer van 23/50, volgens de Nederlandse norm NEN 2172 van november 1969. Na de proef mag het beproefde gedeelte van de laklaag geen zichtbare verkleuring vertonen en dienen de in het eerste lid bedoelde proeven te worden herhaald.
5.
Ten aanzien van het versneld verkleuren wordt de volgende proef genomen:
Het proefstuk IX van de kentekenplaat dient te worden beproefd op een wijze die overeenkomt met het terzake bepaalde in de Internationale Standaard ISO R 105/V van 1 maart 1969, part. 2. Het proefstuk en het standaard kleurmonster dienen daarbij zolang te worden belicht tot de verkleuring van de kleurstandaard 7 (solubilised vat blue 5) begint. Na de proef dient het beproefde gedeelte van het proefstuk voor wat betreft kleur, luminantiefactor en gerichte reflectie nog te voldoen aan het gestelde daaromtrent in de bijlagen 2 en 3 (na beproeving bij eerste onderzoek) en het bepaalde in artikel 4, derde lid.
6.
Ten aanzien van de veroudering bij buitenopstelling wordt de volgende proef genomen:
Een model van een kentekenplaat wordt opgesteld:
- a.
vrij en onbeschermd;
- b.
in de open lucht;
- c.
onder een hoek van 45°;
- d.
gericht naar het zuiden;
- e.
gedurende 12 maanden.
Na de proef dient de kentekenplaat voor wat betreft kleur, luminantiefactor en gerichte reflectie te voldoen aan het gestelde daaromtrent in de bijlagen 2 en 3 en artikel 4, derde lid, en mogen de laklagen geen sporen vertonen van barstvorming, afschilfering, putjes en bladders, alsmede geen verkrijting groter dan beoordeling 2 volgens methode verfinstituut TNO (standaard uitrusting voor het afpoederen).