Rb. Oost-Brabant, 30-10-2017, nr. C/01/325284 / KG ZA 17-552
ECLI:NL:RBOBR:2017:5711
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
30-10-2017
- Zaaknummer
C/01/325284 / KG ZA 17-552
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2017:5711, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 30‑10‑2017; (Kort geding)
- Vindplaatsen
Prg. 2018/17 met annotatie van P.J.M. Ros
Uitspraak 30‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Kort geding. Vordering klant tot verwijdering BKR-codering door hypotheekverstrekker toegewezen. Handhaving registratie in strijd met eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/325284 / KG ZA 17-552
Vonnis in kort geding van 30 oktober 2017
in de zaak van
1. [gedaagde sub 1]
2. [gedaagde sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. N. Vollebergh te Breda,
tegen
de naamloze vennootschap
OBVION N.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. S.L. Emons te Sittard.
Eisers zullen hierna de heer en mevrouw [gedaagden] genoemd worden.
Gedaagde zal Obvion worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding d.d. 19 september 2017 met 5 producties
- -
de brief van mr. Vollebergh d.d. 5 oktober 2017 met producties 6 en 7
- -
de brief van mr. Emons d.d. 5 oktober 2017 met 25 producties
- -
de mondelinge behandeling
- -
de pleitnotitie van mr. Vollebergh
- -
de pleitnota van mr. Emons.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
De heer en mevrouw [gedaagden] hebben begin 2011 een appartement gekocht gelegen aan de [adres] (hierna aangeduid als het appartement). Voor de financiering van de aankoop van het appartement hebben de heer en mevrouw [gedaagden] een hypothecaire geldlening afgesloten bij Obvion van € 445.000,--.
2.2.
Tussenpersoon bij de hypotheekverstrekking is De Hypotheekshop te Utrecht.
2.3.
Eén week nadat het appartement aan de heer en mevrouw [gedaagden] was geleverd is de heer [gedaagde sub 1] door zijn werkgever ontslagen, als gevolg waarvan zijn inkomen aanzienlijk daalde.
2.4.
De heer en mevrouw [gedaagden] hebben Obvion aanvankelijk niet ingelicht over het ontslag en de inkomensdaling.
2.5.
Bij e-mail van 12 november 2012 heeft de heer [gedaagde sub 1] contact opgenomen met De Hypotheekschop over de mogelijkheden van het doen van een vervroegde aflossing op de hypotheek van € 30.000,--.
2.6.
De Hypotheekshop heeft vervolgens bij e-mail van 6 december 2012 contact opgenomen met Obvion over de vervroegde aflossing.
2.7.
De vervroegde aflossing is door Obvion goedgekeurd en op 27 december 2012 heeft Obvion het bedrag van € 30.000,-- van de heer en mevrouw [gedaagden] ontvangen.
2.8.
Op 2 augustus 2013 heeft De Hypotheekschop telefonisch contact opgenomen met Obvion met de mededeling dat de heer [gedaagde sub 1] een WW-uitkering ontvangt en bezig is met het opstarten van een eigen bedrijf.
2.9.
Bij e-mail van 14 augustus 2013 heeft Obvion de heer en mevrouw [gedaagden] verzocht telefonisch contact met haar op te nemen omdat Obvion hen telefonisch niet kon bereiken.
2.10.
Tot daadwerkelijk telefonisch contact is het vervolgens niet gekomen.
2.11.
Bij e-mail van 30 augustus 2013 heeft Obvion aan De Hypotheekschop verzocht of het dossier moet worden gesloten.
2.12.
Obvion heeft geen reactie ontvangen op het verzoek en heeft het dossier vervolgens gesloten.
2.13.
Vanaf maart 2015 is een achterstand ontstaan met betrekking tot het betalen van de maandelijkse hypotheektermijnen door de heer en mevrouw [gedaagden] .
2.14.
Op 7 april 2015 heeft de heer [gedaagde sub 1] een e-mail gestuurd aan Obvion waarin hij aangeeft dat de op dat moment bestaande achterstand van twee maanden voor hem onontkoombaar is en dat de situatie op korte termijn niet zal veranderen.
2.15.
Vervolgens heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen de heer [gedaagde sub 1] en Obvion.
2.16.
Naar aanleiding daarvan heeft Obvion bij e-mail van 7 mei 2015 aan de heer [gedaagde sub 1] een inkomsten- en uitgavenformulier toegezonden met het verzoek dat ingevuld te retourneren met bijvoeging van een aantal nader genoemde stukken en zoals afgesproken een separate toelichting op de huidige situatie.
2.17.
Op 10 mei 2015 heeft de heer [gedaagde sub 1] het ingevulde formulier met de gevraagde stukken aan Obvion per e-mail toegezonden.
2.18.
Bij e-mail van 13 mei 2015 heeft Obvion aan de heer [gedaagde sub 1] verzocht om de toelichting op de huidige situatie.
2.19.
Op 18 mei 2015 heeft de heer en mevrouw [gedaagden] aan Obvion per e-mail de toelichting toegezonden.
2.20.
Bij brief van 6 juni 2015 heeft Obvion aan de heer en mevrouw [gedaagden] bericht dat zij verplicht is de betalingsachterstand bij het Bureau Kredietregistratie (BKR) te melden als deze niet binnen 10 dagen is ingelost.
2.21.
Vervolgens heeft weer telefonisch overleg tussen partijen plaatsgevonden.
2.22.
Bij brief van 21 juni 2015 heeft de heer [gedaagde sub 1] aan Obvion verzocht om mee te werken aan een rentemiddeling. Obvion heeft aangegeven daar niet aan te kunnen voldoen.
2.23.
Op 6 juli 2015 heeft Obvion op naam van de heer en mevrouw [gedaagden] een A-codering in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het BKR geregistreerd.
2.24.
Op 18 september 2015 heeft overleg plaatsgevonden tussen partijen. Daarbij is onder meer afgesproken dat de woning van de heer en mevrouw [gedaagden] in de verkoop zou worden gezet en dat de heer en mevrouw [gedaagden] tot de verkoop maandelijks een bedrag van € 1.000,-- aan Obvion zouden betalen.
2.25.
De heer en mevrouw [gedaagden] zijn de op 18 september 2015 gemaakte afspraken nagekomen en de woning is op 18 juni 2016 verkocht. Met de verkoopopbrengst is de volledige hypotheekschuld bij Obvion afgelost.
2.26.
Obvion heeft vervolgens in het CIK van het BKR op naam van de heer en mevrouw [gedaagden] een H-codering geregistreerd, waarmee wordt aangegeven dat de betalingsachterstand is ingelopen (de H staat voor herstel).
2.27.
De heer en mevrouw [gedaagden] wonen thans in een woning die zij huren van vrienden.
2.28.
De heer en mevrouw [gedaagden] hebben contact gezocht met CoderingVrij om de BKR-registratie door Obvion te laten verwijderen.
2.29.
CoderingVrij heeft vervolgens met Obvion gecorrespondeerd en heeft meermaals verzocht om de BKR-registratie van de heer en mevrouw [gedaagden] te laten verwijderen.
2.30.
Obvion heeft de verzoeken van CoderingVrij afgewezen.
3. Het geschil
3.1.
De heer en mevrouw [gedaagden] vorderen, samengevat:
Obvion te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis die handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om de vermelde ‘A’ en ‘H’ coderingen bij het BKR ten laste van de heer en mevrouw [gedaagden] en aangebracht door Obvion geheel door te (laten) halen op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte daarvan en met veroordeling van Obvion in de proceskosten inclusief nakosten.
3.2.
De heer en mevrouw [gedaagden] leggen daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Obvion weigert ten onrechte om mee te werken aan verwijdering van de coderingen bij het BKR. Obvion heeft bij het registreren van de coderingen de in de jurisprudentie voorgeschreven belangenafweging niet goed uitgevoerd. Een belangenafweging had in het voordeel van de heer en mevrouw [gedaagden] uit te vallen. De registratie heeft dus ten onrechte plaatsgevonden.
Daarnaast leidt afweging van de belangen tot de conclusie dat het handhaven van de coderingen in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.3.
Obvion voert daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Het ontbreekt de heer en mevrouw [gedaagden] aan voldoende spoedeisend belang.
De heer en mevrouw [gedaagden] zijn daarnaast niet ontvankelijk in hun vordering. Zij hadden gelet op artikel 46 lid 2 Wet Bescherming Persoonsgegeven (Wbp) de procedure moeten inleiden met een verzoekschrift binnen de daarvoor bepaalde termijn. Dat hebben zij niet gedaan.
De belangenafweging is door Obvion op correcte wijze uitgevoerd. De BKR-registratie voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en staat in redelijke verhouding tot de omvang en duur van de betalingsachterstand.
Door de heer en mevrouw [gedaagden] zijn geen bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd die moeten leiden tot de conclusie dat het belang van de heer en mevrouw [gedaagden] bij verwijdering van de vorderingen dient te prevaleren boven het algemene belang van een juiste informatievoorziening met betrekking tot de kredietwaardigheid van klanten.
Obvion betwist voorts dat de heer en mevrouw [gedaagden] hun huidige huurwoning op korte termijn dienen te verlaten en dat zij niet in staat zijn om vervangende huur- of koopwoning te vinden.
Het opleggen van een dwangsom aan Obvion is niet nodig. Obvion zal een eventuele veroordeling nakomen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De heer en mevrouw [gedaagden] hebben voldoende spoedeisend belang bij het gevorderde. Zij hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de woning die zij thans huren op korte termijn dienen te verlaten. De heer en mevrouw [gedaagden] hebben in dat kader als productie 2 een brief overgelegd waarin de verhuurders van de woning aangeven dat de huurovereenkomst niet kan worden verlengd omdat zij de woning zelf nodig hebben. Dat de brief, zoals Obvion suggereert, enkel is opgesteld om in het kader van dit kort geding een spoedeisend belang voor de heer en mevrouw [gedaagden] te construeren, is onvoldoende aannemelijk geworden. Het enkele feit dat de heer en mevrouw [gedaagden] bevriend zijn met de verhuurders is daarvoor in elk geval onvoldoende. Het is voorts evident dat de heer en mevrouw [gedaagden] door de BKR-coderingen worden beperkt in hun mogelijkheden tot verkrijgen van een financiering en dus in hun mogelijkheden tot het vinden van een vervangende (koop)woning. Zij hebben er dus belang bij dat de coderingen op korte termijn worden verwijderd.
4.2.
Het verweer van Obvion dat de heer en mevrouw [gedaagden] niet ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun vordering tot verwijdering van de BKR-coderingen faalt. Uit het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 december 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:3815) volgt dat ondanks het feit dat artikel 46 Wbp een speciale rechtsgang biedt om op te komen tegen de verwerking van persoonsgegeven, de betrokkene daarnaast ook de mogelijkheid heeft om gebruik te maken van de algemene bevoegdheid om ongedaan making van een onrechtmatige verwerking van zijn persoonsgegevens te vorderen. Dat kan dus ook door het instellen van een vordering in kort geding.
4.3.
Kern van dit kort geding is de vraag of Obvion de BKR-coderingen van de heer en mevrouw [gedaagden] moet (laten) verwijderen. De heer en mevrouw [gedaagden] stellen ter onderbouwing van hun vordering onder meer dat de registratie ten onrechte heeft plaatsgevonden omdat Obvion de voorgeschreven belangenafweging niet op juiste wijze zou hebben uitgevoerd. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk geworden. Obvion is als kredietaanbieder op grond van artikel 4:32 Wet Financieel Toezicht (Wft) verplicht om deel te nemen aan het stelsel van kredietregistratie. Zij is daarbij gebonden aan het Algemeen Reglement van het BRK (hierna aangeduid met “het reglement”). Tijdens de registratie in het BKR was het reglement met ingangsdatum april 2014 van toepassing. Vast staat dat de heer en mevrouw [gedaagden] op het moment van de registratie een betalingsachterstand hadden van vier maanden. Op grond van artikel 25 van het reglement diende Obvion dat te melden bij het BKR. Uit het Santader-arrest (HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BG8097) volgt dat de registratie moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en dat daarom eerst een belangenafweging moet plaatsvinden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk dat in dit geval aan die eisen is voldaan en dat Obvion een belangenafweging terecht in het nadeel van de heer en mevrouw [gedaagden] mocht laten uitvallen. De heer en mevrouw [gedaagden] hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hun toenmalige persoonlijke omstandigheden voor Obvion aanleiding zouden moeten geven om af te zien van de registratie. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat de betalingsregeling, de verkoop van de woning en het inlossen van de hypotheekschuld alle dateren van ná de registratie in het BKR en dus geen rol kunnen spelen in het kader van de belangenafweging.
4.4.
Uitgangspunt is dus dat de registratie terecht heeft plaatsgevonden. Niet in geschil is dat het reglement voorschrijft dat de registratie pas na 5 jaar, dus op 6 oktober 2021 door Obvion mag worden verwijderd. Dat laat echter onverlet dat ook in de tussentijd aanleiding kan bestaan om de registratie te verwijderen, namelijk als handhaving in strijd zou zijn met de eerdergenoemde eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan in dit geval sprake. Zoals ook uit het reglement volgt is de strekking van het CKI om zakelijke klanten een goed beeld te geven van de financiële positie van de consument zodat voorkomen wordt dat de consument te veel schulden opbouwt. Niet in geschil is dat de reden voor het ontstaan van de betalingsachterstand was gelegen in het feit dat de heer [gedaagde sub 1] kort na het sluiten van de hypotheek en de aankoop van het appartement zijn baan was kwijtgeraakt waardoor het inkomen van de heer en mevrouw [gedaagden] dramatisch was teruggelopen. Het risico dat een dergelijke situatie zich opnieuw voordoet lijkt thans zo goed als uitgesloten. Het inkomen van de heer en mevrouw [gedaagden] bestaat tegenwoordig uit pensioen, een WIA- en AOW-uitkering en een uitkering van Nationale Nederlanden en is dus stabiel. Dat is door Obvion ook niet weersproken. Voorts is van belang dat voldoende aannemelijk is dat de heer en mevrouw [gedaagden] zich constructief hebben opgesteld tegenover Obvion bij het vinden van een oplossing voor de betalingsachterstand. Dat zij zich bewust voor Obvion telefonisch onbereikbaar hebben gehouden is onvoldoende aannemelijk geworden. Dat wordt door Obvion wel gesuggereerd, maar door de heer en mevrouw [gedaagden] betwist. Vast staat wel dat zij de in september 2015 met Obvion gemaakte betalingsafspraken stipt zijn nagekomen en dat zij de verkoop van het appartement voortvarend ter hand hebben genomen. Vast staat dat de heer en mevrouw [gedaagden] met de verkoopopbrengst de volledige hypotheekschuld hebben afgelost. Obvion is volledig voldaan en van enige restschuld aan Obvion is geen sprake. Voorts is gesteld noch gebleken dat de heer en mevrouw [gedaagden] nog andere schulden hebben. De heer en mevrouw [gedaagden] hebben onweersproken gesteld dat van dergelijke schulden geen sprake is en dat zij zelfs over een substantieel bedrag aan spaargeld beschikken. Dat de heer en mevrouw [gedaagden] door het aangaan van de hypothecaire geldlening bij Obvion bewust onaanvaardbare risico’s hebben genomen is onvoldoende aannemelijk geworden. Concrete aanwijzingen dat de heer [gedaagde sub 1] reeds ten tijde van het aangaan van de hypothecaire geldlening, althans ten tijde van de levering van het appartement, wist dat hij kort daarna zijn baan zou verliezen, ontbreken. De heer [gedaagde sub 1] betwist ook dat hij wist dat het ontslag in de lucht hing. Wellicht hadden de heer en mevrouw [gedaagden] Obvion eerder (rechtstreeks) op de hoogte moeten stellen van het feit dat hun inkomenspositie als gevolg van het ontslag aanzienlijk was verslechterd, maar daar staat tegenover dat de heer en mevrouw [gedaagden] ook na het ontslag nog jarenlang in staat zijn geweest om de maandelijkse hypotheektermijnen te betalen.
4.5.
Evident is dat de heer en mevrouw [gedaagden] last hebben van de BKR-codering. Het is algemeen bekend dat een BKR-codering het verkrijgen van een hypotheek bemoeilijkt en dat ook het vinden van een huurwoning door de codering lastiger wordt omdat veel verhuurders vooraf het BKR raadplegen om de kredietwaardigheid van een nieuwe huurder te controleren. Voor zover het voor de heer en mevrouw [gedaagden] al mogelijk is om een hypothecaire geldlening te verkrijgen, dan geldt dat de voorwaarden voor de heer en mevrouw [gedaagden] minder gunstig zullen zijn dan wanneer zij geen BKR-codering op hun naam zouden hebben staan. Daar komt bij dat de heer en mevrouw [gedaagden] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij als gevolg van de fysieke problemen van mevrouw [gedaagde sub 2] een aangepaste woning nodig hebben, dat wil zeggen gelijkvloers en zonder drempels. Dat maakt het vinden van een geschikte woning met de BKR-codering nog lastiger.
4.6.
Onder voornoemde omstandigheden is het handhaven van de BKR-codering door Obvion tot 6 oktober 2021 naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Afweging van de wederzijdse belangen leidt tot de slotsom dat Obvion de coderingen op naam van de heer en mevrouw [gedaagden] dient te laten verwijderen. De vordering van de heer en mevrouw [gedaagden] zal in zoverre worden toegewezen.
4.7.
Voor het opleggen van een dwangsom bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende grond. Obvion stelt dat zij vrijwillig aan een veroordeling tot verwijdering van de coderingen zal voldoen en dat een dwangsom daarom niet nodig is. De voorzieningenrechter ziet voorshands onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat Obvion die toezegging niet zal nakomen.
4.8.
Obvion zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de heer en mevrouw [gedaagden] worden begroot op:
- dagvaarding € 101,05
- griffierecht 287,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.204,05
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Obvion om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis die handelingen te verrichten doe noodzakelijk zijn om de door Obvion in het CKI van het BKR aangebrachte ‘A’ en ‘H’ coderingen op naam van de heer en mevrouw [gedaagden] geheel door te (laten) halen,
5.2.
veroordeelt Obvion in de proceskosten, aan de zijde van de heer en mevrouw [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.204,05,
5.3.
veroordeelt Obvion in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Obvion niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2017.