NJ 1928, p. 1576
Poging tot diefstal.
HR 13-07-1928, ECLI:NL:HR:1928:360, m.nt. Prof. Mr. J.V. van Dijck
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13 juli 1928
- Magistraten
Mrs. Segers, Jhr. Feith, Polak, van Dijck en van Woudenberg Hamstra.
- Zaaknummer
[13071928./NJ_1928,_p._1576]
- Noot
Prof. Mr. J.V. van Dijck
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS101592:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1928:360, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑07‑1928
- Wetingang
Essentie
Poging tot diefstal.
Samenvatting
Zal poging tot misdrijf strafbaar zijn, dan is mede noodig, dat het voornemen des daders zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. De bewezen verklaarde feiten, te weten, dat requirant zich ter uitvoering van het gestelde voornemen heeft begeven in de woning, waarin hij stelen wilde, en naar de daarin gelegen slaapkamer (waar hij een agent van politie bemerkte, die zich verdekt had opgesteld), brengen nog niet mede, dat aan dit vereischte is voldaan; immers door die feiten zijn geen handelingen gepleegd, die met het voorgenomen misdrijf van diefstal in zoodanig rechtstreeksch verband stonden, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.