Hof 's-Gravenhage, 12-12-2012, nr. K11/0534
ECLI:NL:GHSGR:2012:BY6448
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
12-12-2012
- Zaaknummer
K11/0534
- LJN
BY6448
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:BY6448, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 12‑12‑2012; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Geen vervolging Staat inzake asbestschip Otapan Het GerechtshofDen Haag heeft op 12 december 2012 in een artikel 12SV-procedure besloten dat er geen strafvervolging zal worden ingesteld tegen de Staat en zijn ambtenaren inzake het asbestschip Otapan. Milieuorganisatie Greenpeace had hiertoe een verzoek ingediend.
Partij(en)
Volgnummer: K11/0534
GERECHTSHOF 'S-GRAVENHAGE
raadkamer beklagzaken
BESCHIKKING
gegeven op het beklag, op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
Stichting Greenpeace Nederland,
klaagster,
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van haar raadsvrouw mr. B.N. Kloostra, advocaat, kantoor houdende aan het Rhijnspoorplein 22 te 1018 TX Amsterdam.
1.0. Het beklag en de procedure
Het klaagschrift is op 23 december 2011 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie van het Functioneel Parket te Rotterdam om de Staat der Nederlanden, de ambtenaren van de Staat [beklaagde A en beklaagde B] en hun leidinggevenden, [beklaagde X], Basilisk en [beklaagde Y], beklaagden, niet te vervolgen ter zake van (medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan) valsheid in geschrift, sluikhandel, oplichting en opzetheling.
- 1.1.
Het verslag van de advocaat-generaal
Bij verslag van 27 juni 2012 heeft de advocaat-generaal het hof primair in overweging gegeven de behandeling van het klaagschrift te laten plaatsvinden op een nadere zitting en klaagster in de gelegenheid te stellen het klaagschrift nader te onderbouwen, met opdracht aan de advocaat-generaal daarop tevoren schriftelijk te reageren, subsidiair het beklag af te wijzen.
Nadat de behandeling van het klaagschrift tijdens de raadkamerzitting van 27 juni 2012 door het hof is aangehouden teneinde de advocaat-generaal en de raadsvrouw in de gelegenheid te stellen nader schriftelijk te reageren, heeft de advocaat-generaal in zijn conclusie van 2 september 2012 het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.
- 1.2.
De stukken betreffende het beklag
Het hof heeft, behalve van de reeds genoemde stukken, onder meer kennisgenomen van de reactie van de raadsvrouw d.d. 30 september 2012 en de in deze zaak door de Rijksrecherche opgemaakte processen-verbaal en de beslissing van de officier van justitie van het Functioneel Parket te Rotterdam van 4 oktober 2011.
- 1.3.
De behandeling in raadkamer
Voor de behandeling in raadkamer van 27 juni 2012 is namens klaagster verschenen de raadsvrouw mr. B.N. Kloostra, advocaat te Amsterdam, die het beklag heeft toegelicht aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.
Voorts zijn toen verschenen mr. J. Poppelaars, kantoorgenote van de raadsvrouw, mevrouw M.E. Harjono, campagneleidster bij Greenpeace en de heer H.H.J. de Lint, assistent campagne afdeling.
De behandeling van het klaagschrift is toen voor onbepaalde tijd aangehouden om de advocaat-generaal en de raadsvrouw in de gelegenheid te stellen nadere schriftelijke reacties in te dienen en om de Staat der Nederlanden op te roepen om een reactie te geven op het klaagschrift.
De meervoudige beklagkamer heeft op 10 oktober 2012 het klaagschrift in raadkamer verder behandeld.
Namens klaagster is bij die behandeling verschenen de raadsvrouw mr. B.N. Kloostra, die het beklag nader heeft toegelicht en nadere pleitaantekeningen heeft overgelegd. Voorts is toen verschenen mevrouw I. Smit, campagneleidster bij Greenpeace.
Namens eerstgenoemde beklaagde, de Staat der Nederlanden, is mr. E.J. Daalder, advocaat te 's-Gravenhage, verschenen en gehoord. Hij heeft het woord gevoerd aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen. De raadsman heeft medegedeeld dat hij optreedt namens de Staat der Nederlanden en niet namens ambtenaren van het
Ministerie van Infrastructuur en Milieu (als opvolger van het ministerie van VROM) en ambtenaren van SenterNovem.
Bijzondere toegang tot bijwoning van de behandeling in raadkamer is verleend aan drie medewerkers van het Ministerie van Infrastructuur en Mileu.
De advocaat-generaal mr. R.A.F. Gerding heeft in raadkamer schriftelijke aanvullende opmerkingen overgelegd en andermaal geconcludeerd tot afwijzing van het beklag.
- 2.0.
De feiten
Het schip de Otapan lag vanaf september 1999 afgemeerd in de haven van Amsterdam om te worden omgebouwd tot chemicaliëntanker.
- 2.1.
Door bemanningsleden is het schip in 2001 van asbest ontdaan op een wijze die strijdig was met de daarvoor geldende voorschriften. Tijdens een daarop ingesteld onderzoek aan boord van het schip troffen de autoriteiten 2000 vuilniszakken met asbesthoudend materiaal aan.
Door de Inspectie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, hierna: VROM, werd de [kapitein 2] bestuursdwang aangezegd en er werd proces-verbaal opgemaakt tegen de kapitein en tegen de rederij Compania Minera Naviera des Golfo S.A.(Navimin), de eigenares van het schip. Omdat de kapitein van het schip en de eigenares in gebreke bleven, werd het schip op kosten van VROM in juli 2001 ten dele gesaneerd waarbij circa 26 ton asbesthoudend materiaal van het bovendek werd verwijderd. Tevens werd een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een vervolging van Navimin.
Bij vonnis van 31 maart 2005 heeft de rechtbank te Amsterdam Navimin bij verstek veroordeeld voor overtreding van artikel 173b van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10.3 van de Wet Milieubeheer, de artikelen 6 en 7 van het Asbestverwijderingsbesluit en de artikelen 1a en 6 van de Wet Economische delicten. Daarbij werd de verbeurdverklaring van de Otapan uitgesproken.
Dit vonnis is niet onherroepelijk geworden.
- 2.2.
Vanaf 2002 werden onderhandelingen gevoerd tussen VROM en Navimin over de bestemming van de Otapan.
In september 2002 werd in opdracht van de Inspectie Milieuhygiëne Noord-West van het ministerie van VROM door
het milieubedrijf Search Milieu B.V. een asbestinventarisatie in het schip verricht, een zogenaamde
quickscan. Het rapport gedateerd 8 oktober 2002 vermeldde geen hoeveelheden uitgedrukt in kilo's. Wel werden geschatte hoeveelheden in strekkende, vierkante en kubieke meters genoemd van asbesthoudende materialen. Op grond
daarvan werd een kostenraming voor sanering door Search opgesteld. Het rapport is in november 2002 ter hand gesteld aan de VROM-Inspectie. Een exemplaar van dit rapport is volgens mededeling van een ambtenaar van de VROM-inspectie ter beschikking gesteld van Navimin.
Vanaf december 2004 verliepen de contacten en onderhandelingen over de Otapan via [beklaagde X], aanvankelijk optredend als gemachtigde van Navimin en later optredend namens het Mexicaanse bedrijf Basilisk, de opvolgend eigenaar van het schip, van welk bedrijf [beklaagde X] managing partner was.
Op 26 april 2005 kwam een overeenkomst tot stand tussen Basilisk, vertegenwoordigd door [beklaagde X], VROM en het Havenbedrijf Amsterdam onder meer over de kosten van versleping van de Otapan.
Binnen het Ministerie van VROM was men er op gericht het schip te laten verslepen uit de haven van Amsterdam en elders te laten saneren of slopen.
Vanaf juni 2005 is [beklaagde Y], directeur van het bedrijf [ ], als tussenpersoon opgetreden voor de sloopwerf Simsekler in Aligia-Izmir te Turkije. Volgens [beklaagde Y] had de eigenaar van de sloopwerf, Simsek, hem gevraagd op zoek te gaan naar sloopschepen. [Beklaagde Y] kwam via de Mexicaanse ambassade in contact met [beklaagde X] en werd door deze gemachtigd voor de verkoop van de Otapan en de afwikkeling van de administratieve procedures bij VROM in verband met de overbrenging van de Otapan naar Turkije. Zijn rol bij de verkoop van het schip was bemiddelend en hij zou daarvoor een commissie ontvangen. Bij overeenkomst van 18 mei 2006 is de Otapan door Basilisk verkocht aan Simsekler.
Tevoren is door de Staat onderzoek gedaan naar de vraag of het schip op de werf Simsekler op een milieutechnisch
verantwoorde wijze kon worden gesloopt. Medewerkers van de Staat zijn ter plaatse gaan kijken. Volgens mededeling van
de Staatssecretaris waren de werf en de medewerkers gecertificeerd voor asbestverwijdering.
- 2.3.
In de periode september 2005 tot 29 mei 2006 werd drie maal een kennisgevingformulier met betrekking tot de bestemming van de Otapan bij SenterNovem ingediend. SenterNovem is een agentschap belast met een aantal taken op het gebied van Afvalbeheer.
Met een zogenoemd kennisgevingformulier zoals voorgeschreven in de milieuwetgeving wordt kenbaar gemaakt dat men voornemens is afvalstoffen over te brengen naar een ander land.
Op het formulier d.d. 14 september 2005 was aangegeven dat het om een sloopschip ging waarin zich nog 1000 kg asbest
bevond. Als verwerkingswijze van de afvalstoffen werd opgegeven 'verwijdering (code D5)'. Op 16 september 2005 werd het kennisgevingformulier, na overleg met ambtenaren van SenterNovem, door [beklaagde Y] terug genomen, omdat het schip met het doel 'verwijdering' niet naar Turkije kon worden overgebracht, daar Turkije alleen sloopschepen accepteerde in geval van recycling ('nuttig toepassing').
Op 20 september 2005 werd een nieuwe kennisgeving ingediend. De code D5 werd met machtiging van [beklaagde Y] op dat formulier vervangen door de code R4. Deze code heeft betrekking op recycling/terugwinning (een zogenaamde handeling van nuttige toepassing). Dit formulier waarop eveneens als hoeveelheid asbest in de Otapan 1000 kg werd vermeld is naar de Turkse autoriteiten verzonden. Op basis van dit formulier hebben de Turkse autoriteiten toestemming verleend voor de overbrenging van de Otapan. Om formele redenen maakte SenterNovem alsnog bezwaar tegen deze kennisgeving. Op 1 mei 2006 werd door [beklaagde Y] opnieuw een kennisgevingformulier ingediend. Daarop bleek opnieuw de code D5 te zijn ingevuld. Daarom werd dit kennisgevingformulier door [beklaagde X] ingetrokken. Op 17 mei 2006 werd het vierde kennisgevingformulier NL 118699, met codemelding R4 en indicatie asbest ad 1000 kilo, getekend door [beklaagde X], ingediend. In verband met het invullen van dit formulier zijn [beklaagde X] en de eigenaar van de werf Simsek bij SenterNovem op kantoor geweest.
In eerste instantie werd op de laatste kennisgeving door de Staat negatief beschikt bij besluit van de Staatssecretaris van VROM van 7 juli 2006 wegens het ontbreken van voldoende financiële zekerheid. Nadat bezwaar was aangetekend door Basilisk werd het bezwaarschrift bij besluit van de Staatssecretaris van VROM van 14 juli 2006 gegrond verklaard.
Op 28 juli 2006 werd de Otapan versleept richting Turkije.
- 2.4.
Op 11 augustus 2006 heeft het Basel Action Network aan onder meer VROM bericht dat volgens informatie van deze milieuorganisatie de Otapan meer dan de opgegeven 1000 kg asbest zou bevatten.
Toen daarop geen actie werd ondernomen, werden de Turkse autoriteiten en de pers door milieuorganisaties hiervan op de hoogte gesteld.
Het schip werd vervolgens de toegang tot Turkije geweigerd.
Op 23 augustus 2006 is door VROM aan Search gevraagd om de in het rapport geschatte hoeveelheden asbest in strekkende, vierkante en kubieke meters om te rekenen naar kilo's. Uit die berekening kwam naar voren dat ongeveer 54 ton asbest in de Otapan aanwezig zou zijn.
Het Ministerie van VROM besloot daarop tot het terughalen van de Otapan. Op 16 oktober 2006 arriveerde de Otapan weer in Nederland.
Na terugkomst in Nederland werd de Otapan gesaneerd en het aanwezige asbest terug gebracht tot minder dan 1000 kg.
Uiteindelijk bleek na de definitieve sanering van de Otapan in 2007 dat er 77.000 kg asbest aan boord was alsmede een hoeveelheid andere gevaarlijke stoffen.
Nadat de sanering van de Otapan was voltooid werd door Simsekler opnieuw een kennisgeving ingediend bij SenterNovem waarna de Otapan op 15 mei 2008 alsnog is vertrokken naar de sloopwerf in Turkije.
- 3.0.
De aangifte en het strafrechtelijk onderzoek
Greenpeace heeft op 4 oktober 2006 aangifte gedaan bij het Functioneel Parket van de hiervoor onder 1.0 vermelde strafbare feiten.
- 3.1.
Namens klaagster is aangifte gedaan van die strafbare feiten gepleegd door de (vertegenwoordiger van) de eigenaar en/of de rechthebbende en/of de houder van het
schip de Otapan, alsmede door ambtenaren van het Ministerie van VROM, waaronder ambtenaren werkzaam bij de
Inspectie VROM Noord-West en bij de uitvoeringsinstelling SenterNovem, thans beklaagden.
- 3.2.
In november 2006 is onder leiding van de hoofdofficier van justitie van het Functioneel Parket een onderzoek naar de feiten ingesteld door het Interregionaal Milieuteam van Politie Haaglanden/Hollands- Midden. Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek werd door het College van Procureurs-generaal opdracht gegeven over te gaan tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek, uitgevoerd door de Rijksrecherche onder leiding van de officier van justitie bij het Functioneel Parket. Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft de officier van justitie besloten tot een sepot ten aanzien van alle als verdachten aan te merken functionarissen en andere (rechts)personen.
- 3.3.
Beslissing Officier van Justitie
De officier van justitie vermeldt in zijn brief van 4 oktober 2011, waarin het sepot wordt toegelicht, dat uit onderzoek is gebleken dat de door de eigenaren van de Otapan en door uitvoeringsinstelling SenterNovem gebruikte kennisgeving NL 118699 niet juist was. De officier van justitie komt tot de conclusie dat dit ten tijde van het opmaken van deze kennisgeving bekend was bij zowel de betrokken particuliere partijen als bij een aantal binnen de Rijksoverheid bij het dossier betrokken personen. Dit levert strafbare feiten op die kunnen worden geduid als valsheid in geschrift en sluikhandel, aldus de officier van justitie.
Het invullen van deze kennisgeving is voor en/of namens de eigenaar van de Otapan geschied. Uit het onderzoek is evenwel naar voren gekomen dat verschillende ambtenaren, optredend namens de Staat der Nederlanden, een als medeplegen te kwalificeren rol hebben gespeeld, aldus de officier van justitie.
SenterNovem heeft actief invloed uitgeoefend op het gebleken onjuist invullen van de kennisgeving en over het dossier Otapan vond afstemming plaats met de VROM-Inspectie en het departement van VROM. De private partijen hebben zich bij hun handelen laten leiden door de deskundige autoriteiten.
Uit het strafrechtelijk onderzoek is bovendien gebleken dat binnen de overheid verschillende personen van verschillende diensten en afdelingen op verschillende momenten betrokken zijn geweest bij de uitvoer van de Otapan.
Daarbij stond volgens de officier van justitie hen steeds als doel voor ogen het afvoeren van het schip tegen minimale kosten voor de overheid.
De bij de feiten betrokken ambtenaren handelden volgens de officier van justitie ter uitvoering van de hun opgedragen taken. Uit het onderzoek is niet gebleken dat zij handelden vanuit een persoonlijk belang. Daarnaast zijn de gedragingen dermate met elkaar verbonden en verweven dat deze moeten worden beschouwd als collectief handelen, aldus de conclusie van de officier van justitie.
Belangrijk gegeven voor het openbaar ministerie was dat het collectief handelen of nalaten heeft plaatsgevonden ter behartiging van een als zodanig ervaren maatschappelijk belang en geen eigenmachtig optreden betrof.
Niet is gebleken van een zodanig ernstig verwijt jegens de binnen de publieke sfeer betrokken personen, dat het verwijt zelfstandig naast het verwijt aan de Staat behoort te staan en/of vervolgd. Ieder individueel handelen (of nalaten) van de betrokken ambtenaren acht het openbaar ministerie daarvoor te gering.
Voor zover sprake is geweest van strafbaar handelen door de natuurlijke personen (niet zijnde ambtenaren) en privaatrechtelijke rechtspersonen, geldt dat dit niet als een losstaand feitencomplex kan worden beoordeeld, maar in samenhang met het optreden van de overheid moet worden bezien. De aan de private betrokkenen toe te schrijven gedragingen zijn dermate verweven met het handelen van de
Staat, dat individuele aanklachten juridisch mogelijk zijn, maar deze worden, gezien het feit dat de Staat niet kan worden vervolgd, niet opportuun geacht, aldus de officier van justitie.
- 4.0.
Overige onderzoeken, juridische procedures en politieke verantwoording
Naast strafrechtelijke hebben tevens civiele en bestuursrechtelijke procedures plaatsgevonden en is sprake geweest van politiek debat en overige onderzoeken.
- 4.1.
Civielrechtelijk
Door de rechtbank te Amsterdam is Basilisk bij vonnis van 16 maart 2011 bij verstek veroordeeld om de door de Staat gemaakte sanerings- en sleepkosten van in totaal meer dan vier miljoen euro aan de Staat te betalen. Het Nederlands verstekvonnis wordt in Mexico echter niet erkend omdat het
niet op tegenspraak is gewezen en derhalve kan het vonnis in Mexico niet ten uitvoer worden gelegd.
- 4.2.
Bestuursrecht
De Stichting Greenpeace heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van VROM van 14 juli 2006 van geen bezwaar tegen de overbrenging van het schip. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij beslissing van 21 februari 2007 het besluit van de Staatssecretaris van VROM van 7 juli 2006, kenmerk NL 118699 vernietigd en herroepen.
- 4.3.
Politiek
Tijdens het algemeen overleg in de Tweede Kamer op 12 oktober 2006 heeft de Staatssecretaris van VROM erkend dat er een fout is gemaakt bij de invulling van de desbetreffende kennisgeving. Volgens de toenmalige Staatssecretaris was zijn ministerie niet verantwoordelijk voor de invulling van die kennisgeving, maar had men daar met de aanwezige kennis moeten weten dat de opgegeven hoeveelheid asbest te laag was. Op vragen van leden van de Tweede Kamer heeft de toenmalige Staatssecretaris overigens verklaard dat de hoeveelheid asbest op zich geen criterium was bij het bepalen of er al dan niet een EVOA-beschikking werd afgegeven, maar dat de verwerkingsmogelijkheden onder milieuhygiënische verantwoorde condities het belangrijkste criterium waren. Hij heeft daarbij medegedeeld dat voor hem een voor mens en milieu verantwoorde sloop van de Otapan voorop stond en dat de betrokken werf ook schepen uit Frankrijk en Duitsland met grote hoeveelheden asbest had gesloopt.
De kwaliteit van de werf in Turkije heeft een belangrijke rol gespeeld en nagegaan is of de werf was gecertificeerd voor asbestverwijdering. De standaard voor asbestverwijdering is volgens de Staatssecretaris niet anders dan in Nederland. De werf had alle certificaten om de Otapan te saneren, ook voor hoeveelheden die de nu inmiddels door Search berekende 54 ton zouden overstijgen.
Greenpeace heeft ter plaatse twee maal geïnspecteerd en voor het vertrek van de Otapan naar Turkije een positief oordeel gegeven, aldus de Staatssecretaris.
Onder die omstandigheden zijn de kennisgevingen tot stand gekomen.
De Tweede Kamer heeft de verantwoording van de Staatssecretaris geaccepteerd.
- 4.4.
Externe onderzoekscommissie Zevenbergen
Tijdens het algemeen overleg in de Tweede Kamer op 11 oktober 2011 heeft de verantwoordelijke Staatssecretaris naar aanleiding van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek, zoals verwoord in de brief van de officier van justitie van 4 oktober 2011, verklaard dat hij de constatering van het Openbaar Ministerie dat sprake is van laakbare handelingen als gevolg van collectief handelen buitengewoon ernstig vindt.
Naar aanleiding van de politieke discussie in de Tweede Kamer is de externe onderzoekscommissie Zevenbergen
ingesteld die de opdracht kreeg diepgaand onderzoek te verrichten naar de gang van zaken rond de Otapan. De Tweede Kamer heeft andermaal de beleidslijn van de Staatssecretaris geaccepteerd.
- 4.5.
Disciplinair onderzoek
Tijdens de raadkamerzitting van 10 oktober 2012 is namens de Staat verklaard dat een disciplinair onderzoek is
ingesteld tegen betrokken ambtenaren waarvan de uitkomst het hof niet bekend is.
- 5.0.
Het beklag
In het beklag van Greenpeace wordt de vervolging verzocht ter zake van de strafbare feiten sluikhandel, valsheid in geschrift, zware mishandeling, zwaar lichamelijk letsel en opzettelijk dan wel door schuld wederrechtelijk een stof op of in de bodem, in de lucht of in het oppervlaktewater brengen.
- 5.1.
Tijdens de zitting in raadkamer van 27 juni 2012 heeft de raadsvrouw het beklag ingetrokken voor zover het betrekking heeft op het niet vervolgen van gedragingen als omschreven in de artikelen 173a, 173b, 302, 308 en 309 van
het Wetboek van Strafrecht. Voor het overige heeft zij het beklag gehandhaafd.
- 5.2.
Tijdens de zitting in raadkamer van 10 oktober 2012 heeft de raadsvrouw het beklag uitgebreid en aangegeven dat het beklag zich tevens richt tegen de Staat der Nederlanden, ambtenaren werkzaam bij VROM en SenterNovem en de personen [beklaagde Y], [beklaagde X] en Basilisk ter zake van (medeplegen van of medeplichtigheid aan) sluikhandel, valsheid in geschrift en oplichting, alsmede opzetheling door [beklaagde Y].
- 6.0.
De standpunten van partijen
- 6.1.
Standpunten Greenpeace
Zakelijk weergegeven bepleit Greenpeace het volgende.
Volgens Greenpeace zijn onder meer de artikelen 225 (valsheid in geschrift) en 326 (oplichting) van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 van de Europees Verdrag van Overbrenging Afvalstoffen overtreden.
Greenpeace stelt zich op standpunt dat de Staat in het onderhavige geval geen immuniteit van vervolging toekomt.
Naar de mening van Greenpeace is de jurisprudentie van de Hoge Raad, bekend geworden als het Volkel-arrest inmiddels ook voor de Staat achterhaald door het zo genoemde Pikmeer II-arrest.
Ook zijn volgens Greenpeace de artikelen 2 en 8 EVRM geschonden. Schade voor mens en milieu als gevolg van sluikhandel is uiteindelijk voorkomen, echter niet door toedoen van de Nederlandse Staat maar doordat de Turkse autoriteiten hebben geweigerd het asbestschip toe te laten.
Op Nederland rustte op gronden van voormelde artikelen de verplichting om omwonenden van de sloopwerf te informeren over de gevaarlijke stoffen in de Otapan.
Nederland is volgens de raadsvrouw op grond van de verordening 259/93 van de Raad van Europa van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese
Gemeenschap (EVOA) niet alleen verplicht om sluikhandel in het Nederlands recht strafbaar te stellen, maar ook
verplicht die strafbepaling toe te passen.
Het criterium uit artikel 2, onder d van de Richtlijn 2008/99 -die dateert van na de gepleegde feiten - wijst volgens de raadsvrouw niet in de richting van de absolute of volledige immuniteit van staten en overheidslichamen voor strafvervolging maar in de richting van een functionele immuniteit vergelijkbaar met de immuniteit zoals die door de Hoge Raad in het Pikmeer II-arrest is geformuleerd. Bij het valselijk (doen) opmaken van een kennisgevingformulier en het (mede)plegen van sluikhandel is van handelen in de uitoefening van overheidsgezag geen sprake, aldus de raadsvrouw. Dit leidt er volgens haar ook toe dat de betrokken ambtenaren geen aanspraak kunnen maken op een daarvan afgeleide strafrechtelijke immuniteit, hetgeen ook zou volgen uit het Öneryildiz-arrest.
Ingeval het hof van oordeel is dat wel sprake is van immuniteit van de Staat, is de raadsvrouw van mening dat dan individuele ambtenaren als afgeleide van de Staat eveneens immuniteit genieten.
Dat [beklaagde X] en zijn tussenpersoon [beklaagde Y] eventueel zouden hebben mogen vertrouwen op de mededelingen van ambtenaren over de uitleg van het recht kan niet als gevolg hebben dat hen geen verwijt zou kunnen worden gemaakt van het willens en wetens vermelden van onjuiste gegevens op de kennisgeving en het bewust weglaten van mededelingen over grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen.
Volgens Greenpeace heeft [beklaagde Y] opzettelijk voordeel getrokken uit de opbrengsten van sluikhandel en valsheid in geschrift doordat hij aanzienlijke commissies heeft ontvangen voor zijn diensten.
- 6.2.
Advies advocaat-generaal
Zakelijk weergegeven heeft de advocaat-generaal het volgende naar voren gebracht, daarbij tevens reagerend op de stellingen van klaagster.
Schade voor mens en milieu als gevolg van de sluikhandel is uiteindelijk voorkomen zodat van een eventuele schending van het EVRM geen sprake kan zijn geweest.
De Gemeenschapswetgever kan de lidstaten de verplichting opleggen om strafrechtelijke sancties in het leven te roepen, maar de vaststelling van de aard en de hoogte van de op te leggen strafrechtelijke sancties behoort niet tot de bevoegdheid van de Gemeenschap. Bovendien is het niet-vervolgen van de Staat, anders dan klaagster stelt, geen inbreuk op de bepalingen uit het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie, omdat dit een strafvorderlijke beslissing is. Die strafvorderlijke beslissing is niet alleen in lijn met de nationale jurisprudentie; het sepot is daarnaast niet strijdig met Gemeenschapsrecht. De advocaat-generaal verwijst naar de Richtlijn milieubescherming 2008/99, die een uitzondering maakt voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor staten of overheidslichamen in de uitoefening van het overheidsgezag. Dat toont volgens de advocaat-generaal aan dat uit de huidige en toekomstige Europese regelgeving niet valt af te leiden dat het aannemen van immuniteit van de Staat met verdragsrecht op gespannen voet staat. Eerder het tegendeel lijkt het geval. Het stellen van een prejudiciële vraag is volgens de advocaat generaal daarom overbodig.
Nu de Staat niet kan worden vervolgd, dient daarom ook de vervolging van de ambtenaren achterwege te blijven. Het Pikmeer II arrest, waarnaar klaagster verwijst, beperkt zich nadrukkelijk tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van decentrale overheden. Dat wezenlijke onderscheid maakt dat het Volkel-arrest zijn geldigheid onverkort heeft behouden.
Wat betreft de in deze kwestie betrokken private partijen geldt volgens de advocaat-generaal het volgende.
Uit de verklaring van [beklaagde X] blijkt dat hem bij SenterNovem een formulier werd voorgelegd, opgesteld in het Nederlands, een taal die hij niet beheerst, welk formulier hij heeft ondertekend op verzoek van een ambtenaar, werkzaam bij SenterNovem. Onder die omstandigheden ontbreekt het bewijs dat [beklaagde X] wist dat het formulier vals was of het oogmerk heeft gehad om het formulier als echt en onvervalst te gebruiken.
Ook voor [beklaagde Y] geldt dat het bewijs van valsheid in geschrift niet valt te leveren op de gronden als hiervoor vermeld. Artikel 416 Sr stelt bovendien slechts strafbaar het opzettelijk voordeel trekken uit enig door misdrijf verkregen goed, niet het voordeel trekken uit de
opbrengsten van sluikhandel of valsheid in geschrift. Strafvervolging is daarom niet aan de orde.
De advocaat-generaal vraagt zich tenslotte af welk doel gediend wordt met een strafrechtelijke vervolging. Het schip is op verantwoorde wijze van asbest en andere schadelijke stoffen ontdaan en milieuschade is niet opgetreden. De politiek heeft geoordeeld en er is een externe onderzoekscommissie ingesteld. Daarnaast heeft de Staat fors financieel nadeel geleden en zijn er maatregelen genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen.
- 6.3.
De Staat der Nederlanden
Het hof heeft de Staat der Nederlanden in de gelegenheid gesteld om zijn visie te geven op het beklag.
Zakelijk weergegeven heeft de raadsman van de Staat het volgende naar voren gebracht.
Strafvervolging van de Staat stuit af op de immuniteit voor strafvervolging die de Staat heeft. De raadsman verwijst daarvoor naar het Volkel-arrest.
In de eerste plaats zijn de handelingen van de ambtenaren alle aan te merken als bestuurshandelingen die zijn
verricht in het kader van de (bestuurlijke) keten besluitvorming naar aanleiding van gedane kennisgevingen.
In de tweede plaats gelden de argumenten die de Hoge Raad tot precisering van de Pikmeer-arresten hebben gebracht niet in volle omvang voor de Staat.
Gelet bovendien op de nog voortdurende discussie die over het initiatief wetsvoorstel dat ertoe strekt de strafrechtelijke immuniteit van publiekrechtelijke rechtspersonen waaronder de Staat op te heffen, kan ook niet worden gewezen op een rechtsontwikkeling die meebrengt dat anders zou moeten worden geoordeeld dan uit de vaste rechtspraak van de Hoge Raad voortvloeit.
Volgens de Staat is er geen sprake van een schending van het EVRM.
De Staat bestrijdt dat het aannemen van strafrechtelijke immuniteit van de Staat in strijd met de EVOA zou zijn. Artikel 26, vijfde lid, EVOA (oud) geldt niet meer, zodat het de vraag is of aan dat artikel nog rechten kunnen worden ontleend. Het artikel bevat bovendien geen verplichting tot het instellen van strafvervolging. Dit zou ook in strijd zijn met het opportuniteitsbeginsel.
De Richtlijn 2008/99 EG onderschrijft dat met een bepaling artikel 26, vijfde lid, EVOA niet wordt beoogd een recht voor derden om strafvervolging af te dwingen. De raadsman verwijst naar de considerans bij de Richtlijn.
Voor het stellen van prejudiciële vragen bestaat in de opvatting van de Staat geen enkele aanleiding.
De raadsman wijst er tenslotte op dat de Staat een groot aantal maatregelen heeft getroffen en zijn verantwoordelijkheid voor de gebeurtenissen met betrekking tot de Otapan ten volle heeft genomen.
- 7.0.
De beoordeling van het beklag
- 7.1.1.
Het handelen van de Staat en zijn ambtenaren.
Sinds 2002 vormde het schip de Otapan een probleemdossier voor de Staat, meer in het bijzonder VROM en de Inspectie zoals hiervoor bij de feitelijke toedracht beschreven. Deze voorgeschiedenis noopte naar het oordeel van het hof de Staat en zijn ambtenaren tot oplettendheid en tot een zorgvuldige, kritische beoordeling in verband met die voorgeschiedenis en gelet op het hierna volgende.
Onderhandelingen werden gevoerd tussen Navimin en later Basilisk, vertegenwoordigd door [beklaagde X], en ambtenaren van VROM over de bestemming van het schip de Otapan. Binnen het Ministerie van VROM was men het er over eens dat de Otapan versleept moest worden om elders tegen aanvaardbare kosten te worden gesloopt.
Over het dossier Otapan werd regelmatig tot op hoog niveau overleg gepleegd. De Staatssecretaris werd van de ontwikkelingen op de hoogte gehouden en was betrokken bij de besluitvorming.
Tijdens de voorgeschreven kennisgevingprocedure ten behoeve van de uitvoer van de Otapan werd door een ambtenaar bij SenterNovem opgemerkt dat code D5 (verwijdering) op de eerst ingediende kennisgevingen was ingevuld, terwijl dit volgens hem code R4 (nuttige toepassing) moest zijn. Er zou anders bezwaar moeten worden gemaakt tegen de kennisgeving.
De ambtenaar heeft verklaard dat SenterNovem zich hield aan het Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012 (LAP). Dit plan bevat een algemeen toetsingskader voor de in- en uitvoer van afvalstoffen.
Bij toetsing aan het LAP was het volgens deze ambtenaar beleid dat in geval van overbrenging van afval dat voor meer dan 50% bestemd was voor nuttige toepassing, er sprake was van 'nuttige toepassing' en bij overbrenging van voor meer dan 50% verwijdering bestemde afvalstoffen, van 'verwijdering'.
In het geval van de Otapan was de hoeveelheid te recyclen staal volgens zijn informatie zodanig veel hoger dan de hoeveelheid asbest, dat er sprake was van nuttige toepassing, aldus de betreffende ambtenaar. Bovendien kon het schip op grond van de EVOA onder de code D5 (verwijdering) niet naar Turkije en onder de code 'nuttige toepassing' wel.
[Beklaagde Y] is hierop geattendeerd, waarna hij de ambtenaar gemachtigd heeft de code op de kennisgeving te wijzigen. Vervolgens is de code op de kennisgeving van 20 september 2005 door de ambtenaar gewijzigd in R4. Ook de kennisgeving van 17 mei 2006 bevat deze code.
Dat de hiervoor vermelde zienswijze van de ambtenaar van SenterNovem met betrekking tot de kennisgeving niet juist was, blijkt uit de uitspraak van de Raad van State van 21 februari 2007. In die uitspraak werd overwogen dat de verwerkingswijze van het afval ten onrechte is aangemerkt als een handeling van nuttige toepassing nu blijkens het sloopplan van de Otapan het verwijderen van het asbest de eerste handeling zou zijn die met de afvalstoffen zou plaatsvinden. Daaraan kon niet afdoen dat nadien mogelijk wel sprake zou zijn van nuttige toepassing van de na ontmanteling van de Otapan overgebleven stoffen.
Indien een verwerkingsproces van afvalstoffen uit meerdere fasen bestaat, moet volgens rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Europese Hof van Justitie) de kwalificatie op een kennisgeving geschieden door alleen rekening te houden met de eerste handeling die de afvalstoffen na hun overbrenging moeten ondergaan.
Bij het ministerie van VROM en de VROM-Inspectie waren ambtenaren, vanwege de betrokkenheid van dat ministerie bij de voorgeschiedenis van de Otapan, op de hoogte van het bestaan van het rapport van Search toen de kennisgevingen werden ingediend. De ambtenaar die bij VROM-Inspectie het dossier Otapan onder zich had, had blijkens de onderzoeksrapportage in de onderhavige strafzaak het sterke vermoeden dat de opgegeven 1000 kg asbest niet juist was. Bij VROM stelde men echter dat de kennisgever verantwoordelijk was voor de juiste invulling van de kennisgeving.
Bij SenterNovem was volgens betrokkenen het rapport van Search niet bekend. Daar werd naar zeggen er vanuit gegaan dat de opgegeven hoeveelheid van 1000 kg asbest juist was.
De behandelend ambtenaar bij SenterNovem was van mening dat verdere controle niet nodig was dan wel niet tot de taak van SenterNovem behoorde en eventueel nader onderzoek aan boord van de Otapan naar de hoeveelheid aanwezige gevaarlijke stoffen op de weg van de kennisgever lag.
De hoeveelheid asbest was evenwel bepalend voor de vraag of bij de sloop van het schip nog sprake kon zijn van overwegend nuttige toepassing c.q. hergebruik en dus voor de vermeldingen op het kennisgevingformulier, terwijl men wist dat de uitvoer naar Turkije niet zou kunnen plaatsvinden indien het ging om in hoofdzaak verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen.
Gezien het geheel van feiten en omstandigheden is bij de hiervoor weergegeven gang van zaken naar het oordeel van het hof niet gebleken van eerder vermelde en noodzakelijke oplettendheid en zorgvuldige, kritische beoordeling aan de zijde van de Staat en zijn diensten en ambtenaren.
De betrokkenheid van SenterNovem bij de wijziging van de code op het kennisgevingformulier op een wijze zoals hiervoor beschreven en de betrokkenheid van VROM en Inspectie middels het eerder weergegeven jarenlange overlegcircuit aangaande de Otapan leidt gelet op de mate van asbestvervuiling op dit schip tot de conclusie, dat de Staat onder de gegeven omstandigheden verwijtbaar onjuist heeft gehandeld.
Uit het onderzoek in raadkamer is naar het oordeel van het hof dan ook in voldoende mate gebleken, dat de Staat der Nederlanden door het handelen van zijn ambtenaren als verdachte van strafbare feiten, meer in het bijzonder sluikhandel en valsheid in geschrift, in vereniging gepleegd, zou kunnen worden aangemerkt.
- 7.1.2.
Immuniteit
De stelling van klaagster, die er in de kern op neerkomt dat de Staat in het onderhavige geval geen immuniteit van strafrechtelijke vervolging toekomt en dat op het Openbaar Ministerie de verplichting tot vervolging rust, volgt het hof niet.
Bij de huidige stand van zaken van de jurisprudentie en in aanmerking genomen de ontwikkelingen met betrekking tot het sinds 2005 bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel tot opheffing van de strafrechtelijke immuniteit van publiekrechtelijke rechtspersonen waaronder de Staat, waarover nog geen definitief standpunt is ingenomen, heeft naar het oordeel van het hof als uitgangspunt te gelden dat het handelen van de Staat is onderworpen aan politieke controle, zoals verwoord in het hierna nog te bespreken Volkel-arrest, en strafrechtelijke immuniteit geniet.
De diverse en op verschillende niveaus bij het dossierOtapan betrokken ambtenaren hebben gehandeld in het kader
van de hen opgedragen bestuurstaak en meenden te handelen in het algemeen belang. De besluitvorming over de uitvoer
van de Otapan vond plaats in overleg met deStaatssecretaris dan wel diens medewerkers.
De gedragingen van de beklaagde ambtenaren dienen dan ook aan de Staat te worden toegerekend. Dientengevolge delen zij in de immuniteit van de Staat.
Niet is gebleken dat beklaagden hebben gehandeld ter bevordering van eigen gewin of belang, zodat voor het uit hoofde van eigen daderschap zelfstandig vervolgen van deze personen geen aanleiding is.
- 7.1.3.
Nationaal recht
De Hoge Raad heeft in 1994 in het Volkel-arrest overwogen dat aan de Staat een bijzondere positie toekomt tussen de publiekrechtelijke rechtspersonen en dat aan de Staat
volledige immuniteit toekomt. Uitgangspunt is dat de handelingen van de Staat moeten worden geacht te strekken tot de behartiging van het algemeen belang. Ministers en staatssecretarissen zijn voor handelingen van de Staat verantwoording schuldig aan de Staten-Generaal en deze functionarissen kunnen zelf ter zake van ambtsmisdrijven strafrechtelijk worden vervolgd. Met dit stelsel strookt niet dat de Staat voor zijn handelingen strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld.
In het Pikmeer I-arrest heeft de Hoge Raad uitgemaakt, dat een ambtenaar handelde in het algemeen belang en daarom niet strafrechtelijk kon worden vervolgd. De strafrechtelijke immuniteit gold sedertdien ook voor provincies en gemeenten.
In het Pikmeer-II arrest is door de Hoge Raad een nieuw criterium geformuleerd met betrekking tot de toetsing van vervolging van decentrale overheden. Immuniteit wordt aangenomen wanneer de gedragingen naar hun aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak.
Deze beperkt geformuleerde immuniteit heeft evenwel geen betrekking op het handelen van centrale overheden.
Het Volkel-arrest is naar het oordeel van het hof dan ook nog steeds van toepassing op het handelen van de Staat.
Dientengevolge is er geen ruimte voor toetsing door de strafrechter van overheidshandelen en gedragingen die worden verricht onder de verantwoordelijkheid van de betrokken bewindslieden.
- 7.1.4.
Verdragsrecht
Naar het oordeel van het hof is strafrechtelijke immuniteit als uitgangspunt niet in strijd met het bepaalde in de artikelen 2 en 8 EVRM.In artikel 2 EVRM is de bescherming van het recht op leven neergelegd.
Met de Staat is het hof van oordeel dat derden aan het door klager aangehaalde Öneryildiz arrest geen recht op strafvervolging ter zake van schending van artikel 2 EVRM kunnen ontlenen.
Ten overvloede geldt overigens dat de Staat - zij het onder externe druk - uiteindelijk heeft voorzien in een milieutechnisch verantwoorde ontmanteling van de Otapan in Nederland, zodat van een daadwerkelijke en feitelijke schending geen sprake is geweest.
Bovendien staat niet onomstotelijk vast dat de ontmanteling van de Otapan in Turkije onoordeelkundig zou zijn gedaan. Dat klager daarover twijfel heeft is op zich niet voldoende, mede gelet op berichtgeving van het ministerie van Buitenlandse Zaken, waarvan niet is gesteld, noch is gebleken dat die slechts diende om de overbrenging van de Otapan naar de werf in Izmir te faciliteren.
Voorts is twijfelachtig of in het hypothetische geval van daadwerkelijk dodelijk gevaar op en rondom de werf in Turkije de Staat der Nederlanden in de causale keten als veroorzaker daarvan zou kunnen worden aangemerkt.
Met betrekking tot artikel 8 EVRM geldt evenzeer, dat een rechtstreeks verband tussen het handelen van de Staat der Nederlanden en de hypothetische inbreuk op familie-, en/of gezinsleven niet zonder meer zou kunnen worden vastgesteld.
In elk geval kan aan artikel 8 EVRM geen verplichting voor het Openbaar Ministerie tot vervolging worden ontleend.
Naar het oordeel van het hof is het aannemen van strafrechtelijke immuniteit van de Staat evenmin strijdig met het bepaalde in het destijds geldende artikel 26 EVOA. Dat artikel bepaalde in het vijfde lid dat de lidstaten passende wettelijke maatregelen dienen te treffen om sluikhandel te verbieden en te straffen, aan welke verplichting de Staat door middel van bepalingen in de Wet Milieubeheer en de Wet Economische Delicten heeft voldaan.
In het artikel valt geen verplichting tot strafrechtelijke vervolging in individuele gevallen te lezen.
Een zodanige verplichting tot vervolging valt ook niet af te leiden uit het algemener geformuleerde artikel 50 EVOA, dat thans van kracht is.
Verplichting tot vervolging strookt bovendien niet met het opportuniteitsbeginsel dat het openbaar ministerie als beleidsinstrument toekomt en welk beginsel niet strijdig is met het EVOA.
Het aannemen van strafrechtelijke immuniteit van de Staat is ook niet in strijd met het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie of met de jurisprudentie van het Europese hof van Justitie.
De considerans bij de Europese Richtlijn Milieubescherming 2008/99, die betrekking heeft op de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, bevestigt dat de bepalingen van het EU -recht geen verplichting tot vervolging met zich meebrengen. De considerans houdt onder meer het volgende in: "zij (de richtlijn) schept geen verplichtingen met betrekking tot de toepassing van deze sancties of enig ander beschikbaar rechtshandhavinginstrument in de individuele gevallen".
Het verdragsrecht tast derhalve het opportuniteitsbeginsel van het Openbaar Ministerie niet aan.
De richtlijn maakt bovendien een uitzondering voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van staten of overheidslichamen in de uitoefening van het overheidsgezag door te bepalen dat de verplichtingen van de richtlijn niet zien op deze organen.
Het hof ziet bij deze stand van zaken dan ook geen noodzaak om daarover prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie voor te leggen, zoals door Greenpeace verzocht.
- 7.1.5.
Overweging ten overvloede
Ten aanzien van de handelingen van de Staat bestaan externe controlemechanismen als politieke en bestuurlijke controle.
Het hof stelt vast dat op bestuurlijk niveau de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State zich over de kennisgeving heeft uitgelaten. Voorts heeft de Staatssecretaris ten overstaan van de Tweede Kamer zijn verantwoordelijkheid genomen en dit heeft geleid tot het instellen van een externe onderzoekscommissie die de gang van zaken rond de Otapan diepgaand heeft onderzocht. Daarnaast heeft de Staat verantwoordelijkheid genomen door de (kosten van) sanering en versleping van de Otapan op zich te nemen. Hoewel Basilisk is veroordeeld de kosten daarvan aan de Staat te vergoeden, valt niet te
verwachten dat aan deze verplichting zal worden voldaan, zodat de Staat de facto deze kosten draagt.
Voorts zijn door de Staat interne maatregelen getroffen om soortgelijke feiten in de toekomst te voorkomen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de waarborgen ter controle van het handelen van de Staat aanwezig zijn en dat daaraan ook in meerdere opzichten uitvoering is gegeven.
- 7.2.1.
[Beklaagde X], Basilisk en [beklaagde Y]
Ten aanzien van de privaatrechtelijke partijen overweegt het hof het volgende.
Basilisk kan worden aangemerkt als de kennisgever en [beklaagde X] was de vertegenwoordiger van dit bedrijf. [Beklaagde Y] was bemiddelaar bij de verkoop van de Otapan.
- 7.2.2.
[Beklaagde X] heeft verklaard dat hij van de voormalig Otapan -[kapitein 1]- had vernomen dat er een hoeveelheid asbest van 1000 kg op het schip resteerde. [Beklaagde X] heeft de kennisgeving NL 118699 voor een deel ingevuld en ondertekend. Hij heeft herhaaldelijk gemeld dat de opgegeven 1000 kg asbest juist was. Scheeps[kapitein 2] verklaarde geen hoeveelheden asbest te hebben genoemd en dit ook niet te hebben geweten. Het is niet gelukt zijn voorganger [kapitein 1] te traceren en te horen.
Volgens mededeling van een ambtenaar van de VROM-inspectie is het rapport van Search in 2002 ook verzonden naar Navimin. [Beklaagde X] voerde sinds december 2004 namens Navimin de onderhandelingen met de Nederlandse autoriteiten.
Dit gegeven levert een vermoeden op dat [beklaagde X] op de hoogte was van het rapport en wist dat er een grotere hoeveelheid asbest aan boord was dan de door hem opgegeven 1000 kg. Op grond daarvan lijkt voldoende verdenking aanwezig te zijn dat [beklaagde X] zich schuldig heeft gemaakt aan (medeplegen dan wel medeplichtigheid aan) valsheid in geschrift en sluikhandel.
Het hof is echter, gelet op het tijdsverloop, de samenhang met de uitkomsten voor de andere betrokkenen en de complicaties verbonden aan het vragen en verkrijgen van rechtshulp van oordeel dat het onder de gegeven omstandigheden niet opportuun is thans alsnog een vervolging in te stellen tegen [beklaagde X].
- 7.2.3.
Ten aanzien van Basilisk is het hof om dezelfde redenen van oordeel dat een strafrechtelijke vervolging niet meer opportuun is.
Dat laat de mogelijkheid tot het instellen van een civiele procedure onverlet, hetgeen ook is gebeurd. Bij vonnis van
de rechtbank te Amsterdam van 16 maart 2011 is Basilisk veroordeeld om de door de Staat gemaakte kosten van versleping en sanering van de Otapan, te betalen.
- 7.2.4.
Het hof stelt vast dat [beklaagde Y] als bemiddelaar is opgetreden tussen Basilisk en de Turkse scheepswerf Simsekler. Hij was namens [beklaagde X] gemachtigd om zorg te dragen voor de administratieve afwikkeling van de kennisgeving. [Beklaagde Y] stelt gebruik te hebben gemaakt van een voorbeeldformulier en de aanwijzingen van ambtenaren bij VROM en SenterNovem te hebben opgevolgd met betrekking tot de invulling van de kennisgeving. Hij had van [beklaagde X] vernomen dat er 1000 kg asbest aan boord van de Otapan was en hij was naar eigen zeggen niet op de hoogte van de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid asbest. Toen hij erop werd geattendeerd dat de ingevulde code D5 niet juist was heeft hij de ambtenaar, werkzaam bij SenterNovem gemachtigd namens hem de code op de kennisgeving te wijzigen.
Hoewel het hof niet onaannemelijk acht dat [beklaagde Y] op de hoogte was van de onjuistheid van de opgegeven 1000
kg asbest, is het hof van oordeel dat het bewijs daarvoor moeilijk te leveren valt. Daarnaast acht het hof niet uitgesloten dat [beklaagde Y] zich ten aanzien van de 'valsheid' zou kunnen beroepen op verontschuldigbare rechtsdwaling, nu hij is afgegaan op de door de ambtenaren gedane mededelingen en aanwijzingen.
Bovendien is de laatste kennisgeving waarmee de Otapan uit Nederland is vertrokken, niet door [beklaagde Y] ondertekend.
[Beklaagde Y] trad de facto op als makelaar tussen partijen en ontving daarvoor een commissie. Het geld dat hij heeft ontvangen was een betaling voor zijn verkoopbemiddeling.
Hieruit valt niet af te leiden dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit een gepleegd misdrijf zodat een vervolging voor opzetheling niet in de rede ligt.
- 7.3.
Oplichting van de Staat Turkije
Voor zover de raadsvrouw meent dat sprake is van oplichting van de Turkse autoriteiten overweegt het hof dat, daargelaten of het bewijs daarvoor te leveren zou zijn, een strafvervolging van de Staat en zijn ambtenaren voor dat feit zal afstuiten op de hiervoor besproken immuniteit van de Staat.
Een strafvervolging van [beklaagde X] en Basilisk voor dit feit acht het hof niet opportuun om redenen als hiervoor vermeld. Ten aanzien van [beklaagde Y] is het hof van oordeel dat bij deze stand van zaken geen aanknopingspunten voor vervolging aanwezig zijn.
- 8.0.
Op grond van al het hiervoor overwogene en al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien komt het hof tot het oordeel dat het beklag dient te worden afgewezen.
8.1. De beslissing
Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 12 december 2012 door mr. R. Noordam, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en mr. N. Zandbergen, leden, in tegenwoordigheid van mr. K. Kiela, griffier, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.