In het dossier worden meerdere benamingen gebruikt voor het glazen pompflesje, o.a. het groene glazen pompflesje, het groene flesje, de handzeeppomp, de glazen pompflacon. Met deze verschillende benamingen wordt steeds hetzelfde voorwerp bedoeld.
Rb. Amsterdam, 23-12-2021, nr. 13/238536-20
ECLI:NL:RBAMS:2021:7612
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
23-12-2021
- Zaaknummer
13/238536-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2021:7612, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 23‑12‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2022-0047
Uitspraak 23‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Veroordeling doodslag. Gevangenisstraf van 10 jaar
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/238536-20
Datum uitspraak: 23 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [naam PI] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 november 2021, 24 november 2021 en 23 december 2021.
De zaak tegen de verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (13/215312-20). De verdachte en zijn medeverdachte zullen in dit vonnis worden aangeduid met hun achternaam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. E.B. Smit en L. van Haeringen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Sneep, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de nabestaanden en hun advocaat, mr. W.A. Monster, naar voren hebben gebracht.
2. Inleiding en tenlastelegging
Op 3 mei 2020 rond 03:25 uur vond er op de kruising van de Borneolaan met de Panamalaan in Amsterdam een schietincident plaats, waarbij de op dat moment 29-jarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) dodelijk gewond raakte. [slachtoffer] is in totaal door vier kogels getroffen. Een schot door de romp werd hem fataal.
De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek 13AAT dat werd gestart naar aanleiding van de dood van [slachtoffer] . De rechtbank moet de vraag beantwoorden of [verdachte] samen met [medeverdachte] in strafrechtelijke zin betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer] .
[verdachte] wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord dan wel doodslag op [slachtoffer] op 3 mei 2020 in Amsterdam.
Ook wordt hij beschuldigd van het medeplegen van diefstal met braak, subsidiair ten laste gelegd als heling, van een personenauto van [eigenaar auto] , te weten een BMW (kenteken: [kenteken] ) in de periode van 2 mei 2020 tot en met 3 mei 2020 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben – overeenkomstig hun op schrift gestelde en ter zitting overgelegde requisitoir – betoogd dat het ten laste gelegde medeplegen van moord en de ten laste gelegde diefstal met braak wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Volgens het Openbaar Ministerie blijkt uit het dossier dat er sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat [verdachte] en [medeverdachte] daartoe ook verschillende voorbereidingshandelingen hebben getroffen vanaf 1 mei 2020, waaronder het doen van voorverkenningen bij de woning van [slachtoffer] en de plaats delict, het dragen van dubbele kleding en handschoenen, het meenemen van een brandbare vloeistof om de gestolen BMW waarin zij reden in brand te kunnen zetten en het gereed houden van een vluchtscooter.
Uit getuigenverklaringen volgt dat [slachtoffer] in de veronderstelling verkeerde dat hij samen met [medeverdachte] en [verdachte] een woningoverval in Utrecht zou gaan plegen. Het Openbaar Ministerie gaat ervan uit dat [slachtoffer] daarmee is ‘gelokt’.
Volgens het Openbaar Ministerie is het volgende in de nacht van 2 op 3 mei 2020 gebeurd. [slachtoffer] is die nacht met een verhaal over een klus de door [verdachte] en [medeverdachte] gestolen BMW ingepraat. Uit het gegeven dat er een – naar alle waarschijnlijkheid geëxplodeerd – kogelpatroon in de BMW lag, kan worden afgeleid dat het de bedoeling was om [slachtoffer] al in de BMW dood te schieten. Echter, het wapen weigerde of werd niet goed gehanteerd. [slachtoffer] probeerde vervolgens op de Frans de Wollantstraat de BMW uit te komen en te ontsnappen. Buiten de BMW werd hij, waarschijnlijk door [medeverdachte] , geslagen met het glazen pompflesje, dat bij de BMW is aangetroffen. In het naastgelegen Funenpark werd hij geslagen met een afgebroken boompaaltje, dat in het Funenpark uit de grond lijkt te zijn getrokken en net buiten het Funenpark is aangetroffen. Het wapen weigerde toen nog tweemaal, wat blijkt uit twee aangetroffen kogelpatronen in het Funenpark. Even verderop, onder het viaduct, is het vervolgens wel gelukt om op [slachtoffer] te schieten met het wapen. Uiteindelijk heeft [verdachte] het dodelijke schot gelost op [slachtoffer] op de kruising Borneolaan-Panamalaan. [medeverdachte] heeft vervolgens de BMW in brand gestoken om sporen uit te wissen. Daarna zijn [verdachte] en [medeverdachte] kort na elkaar het appartementencomplex aan de Dirk Vreekenstraat in gerend, want dat hadden zij afgesproken. Daar hebben zij hun kleding tussen de deur van de boxgang en de nooddeur achtergelaten, welke kleding moest worden opgehaald door een derde persoon. Op de scooter die daar klaarstond, zijn [verdachte] en [medeverdachte] vervolgens gevlucht.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van (het medeplegen van) moord. Er was geen sprake van een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven.
[verdachte] heeft bekend dat hij meermaals op [slachtoffer] heeft geschoten. [verdachte] heeft verklaard dat hij met (onder meer) [slachtoffer] een woningoverval zou gaan plegen. In de BMW onderweg daarnaartoe kreeg hij ruzie met [slachtoffer] over de verdeling van de buit. Hij raakte daardoor met [slachtoffer] in gevecht en moest zich daartegen verdedigen door hem neer te schieten.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vermeende ‘voorbereidingshandelingen’ niet op die manier kunnen worden gekwalificeerd. Er was geen sprake van een voorverkenning of een opdracht. Voorverkenningen zouden ook alleen nut hebben als het slachtoffer zou zijn gevolgd om hem op straat – uit het niets – neer te schieten.
De ‘vluchtauto’ is nooit gebruikt om mee te vluchten en is al in brand gestoken vóór het dodelijke schietincident. De bovenste kledinglaag zat volledig onder het DNA en bloed van alle betrokken partijen en het wapen is bij deze kleding achtergelaten. Dit alles op een niet-heimelijk verborgen locatie. Bovendien heeft [verdachte] gebruik gemaakt van het wapen van [slachtoffer] . Het scenario dat er sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer] om het leven te brengen, is gelet hierop onaannemelijk.
Daarnaast heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de onder feit 2 ten laste gelegde (medeplegen van) diefstal met braak dan wel heling van de BMW. Verdachte was niet betrokken bij de diefstal. Er was daarnaast geen braakschade en de bestuurder ( [medeverdachte] ) beschikte over BMW-autosleutels, zodat verdachte ook niet kon weten dat de auto van diefstal afkomstig was.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Ten aanzien van feit 1:
Plaatsen delict
Op 3 mei 2020 omstreeks 03:30 uur kregen verbalisanten de melding dat er op de Frans de Wollantstraat, ter hoogte van de ingang van het Funenpark, een – naar later bleek: gestolen – personenauto in brand stond. Kort daarna volgde de melding dat er een schietincident had plaatsgevonden op de daar in de buurt gelegen Panamalaan, aan de andere zijde van het viaduct.
Door het onderzoeksteam zijn onder meer de volgende plekken als plaats delict aangemerkt:
- -
een uitgebrand voertuig aan de Frans de Wollantstraat (hierna: PD 1),
- -
de kruising van de Borneolaan met de Panamalaan, de plek waar het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen (PD 2) en
- -
een appartementencomplex aan de Dirk Vreekenstraat (PD 3).
PD 1 – uitgebrand voertuig
Verbalisanten zijn na de melding ter plaatse gegaan en troffen een brandende personenauto aan. Het bleek te gaan om een auto van het merk BMW met een Duits kenteken, te weten: [kenteken] . De BMW stond haaks op de Frans de Wollantstraat geparkeerd, met de achterzijde naar de ingang van het Funenpark gericht. In de BMW zijn een kogel en een gescheurde huls aangetroffen. Naast de BMW zijn op het wegdek de resten van een glazen pompflesje aangetroffen met daarop bloed. Ook lag er bloed op het wegdek rondom de glasscherven van het glazen pompflesje. In het Funenpark zijn twee patronen aangetroffen.
Ter hoogte van de ingang van het Funenpark lag een afgebroken houten boompaaltje, waarop bloedvegen en druppels bloed zaten.
PD 2 – kruising Borneolaan-Panamalaan
Op de kruising Borneolaan-Panamalaan werd het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen. Verbalisanten zagen bloed op zijn gezicht en op zijn borst. Reanimatie mocht niet meer baten. Om 03:43 uur constateerde de ter plaatse gekomen arts dat [slachtoffer] was overleden. Er lag een losse tand met wortel op straat naast het hoofd van [slachtoffer] . Nabij [slachtoffer] werden een patroon, twee hulzen en een kogel aangetroffen. Onder het viaduct lag een bloedspoor en werd een gedeformeerde kogel met aan de voorzijde kalk en verfsporen aangetroffen.
PD 3 – appartementencomplex aan de Dirk Vreekenstraat
In het appartementencomplex werden onder een trap twee stapels bebloede kleding en handschoenen aangetroffen, bestaande uit:
- -
een jas van het merk ‘Everest’;
- -
een jas van het merk ‘North Face’;
- -
een vest van het merk ‘Nike’;
- -
een joggingbroek van het merk ‘Nike’;
- -
een pet;
- -
een zwarte werkhandschoen met daarin een blauwe latex handschoen en
- -
een zwarte werkhandschoen.
In de zak van de Everest-jas trof de politie een vuurwapen aan en in de zak van de Nike-joggingbroek een BMW-sleutel. Verder zaten er in de jaszak van de North Face-jas drie werkhandschoenen (twee zwarte en een oranje) met een benzinegeur.
Getuigen schietincident
Het dossier bevat verschillende getuigenverklaringen, waaronder die van getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] . Zij hebben allebei (een deel van) het schietincident gezien. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij vanaf zijn balkon zicht had op de Panamalaan en het viaduct. Hij zag twee mannen lopen vanaf het viaduct Funenpark in de richting van de Panamalaan, die over en weer wilde handgebaren maakten. Vervolgens zag hij dat de rechter man stil bleef staan op ongeveer één meter van de linker man, hoorde twee luide knallen en zag dat de linker man op de grond was gaan liggen. De andere man rende weg in de richting van de Borneolaan.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij een knal hoorde en twee mensen zag worstelen aan de andere kant van de Panamalaan, bij het viaduct. De één hield de ander vast op borsthoogte. Vervolgens hoorde hij weer een hard geluid en zakte degene die werd vastgehouden in elkaar. De ander rende vervolgens de Borneolaan in. Ongeveer een minuut daarna kwam nog een persoon onder het viaduct aangerend en die rende ook de Borneolaan in. Aan de andere kant van het viaduct zag hij licht, waarvan hij dacht dat het een auto was die in brand stond – hij rook namelijk brandend rubber.
Camerabeelden Dirk Vreekenstraat
Het dossier bevat onder andere beelden van en nabij het appartementencomplex aan de Dirk Vreekenstraat, gelegen in een zijstraat van de Borneolaan en op een afstand van ongeveer 100 – 150 meter van de plek waar het lichaam van [slachtoffer] is gevonden.
Op de beelden is te zien dat [verdachte] , kort na het schietincident, om 03:27 uur, het appartementencomplex binnenkomt. Hij draagt een donkere jas met rond de polsen en aan de zijkant lichte strepen, een capuchon en daaronder een pet. Verder draagt hij een donkere broek, donkere handschoenen en donkere schoenen. Hij loopt de trap op.
Kort daarna – ongeveer zestien seconden later – komt [medeverdachte] het appartementencomplex binnen. Zij draagt een donkere jas, donkere pet en donkere capuchon daaroverheen.
Om 03:30 uur komen [verdachte] en [medeverdachte] de boxengang van het complex binnen op -1. Zij kwamen uit de trappengang waar later de kledingstapels zijn aangetroffen.Op de beelden van de boxgang is te zien dat het erop lijkt alsof door [verdachte] wordt geprobeerd om een voorwerp onder de deur van één van de kelderboxen door te schuiven.
Kort daarna, om 03:32 uur, is te zien dat [medeverdachte] , via een nooddeur, het appartementencomplex verlaat. Zij draagt dan lichtgekleurde bovenkleding. Te zien is dat zij naar een geparkeerde scooter toe rent. Zij pakt de scooter vast, maar dan beginnen er rode/oranje lichten, vermoedelijk alarmlichten, te knipperen. Vervolgens rent [medeverdachte] naar een andere scooter toe die iets verderop staat. Op deze scooter rijdt [medeverdachte] vervolgens weg in de richting van de nooddeur van het complex. Ter hoogte van de nooddeur komt [verdachte] aanlopen. Hij stapt vervolgens achterop de scooter. [medeverdachte] en [verdachte] rijden samen weg op de scooter de onderdoorgang door van de Entrepotbrug, in de richting van de Borneokade.
Controle scooter
Een politie-eenheid, onderweg naar het schietincident, zag rond 03:35 uur op de C. van Eesterenlaan, vlakbij het appartementencomplex aan de Dirk Vreekenstraat, een scooter met kenteken [kenteken] op het fietspad liggen met daarnaast twee personen. Zij waren kennelijk net ten val gekomen. Uit het dossier volgt dat [medeverdachte] de bestuurster was van de scooter en [verdachte] de bijrijder. [medeverdachte] en [verdachte] mochten, nadat zij door de politieagenten waren gefouilleerd en de scooter was doorzocht, hun weg vervolgen.
Sectierapport
Op het lichaam van [slachtoffer] is sectie verricht. Uit het sectierapport volgt dat sprake is geweest van vier doorschoten in het lichaam van [slachtoffer] : drie keer in het gezicht en één keer door de romp. Het schot door de romp werd [slachtoffer] fataal. De schoten in het gezicht van [slachtoffer] hebben onder meer zijn gebit geraakt en delen daarvan verbrijzeld. Bij sectie zijn voorts letsels in het gelaat en aan/op het hoofd vastgesteld die bij leven zijn ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig geweld (zoals gebroken glas) en stomp botsend geweld (zoals door het slaan met een structuur die (deels) (half)bolvormig is geweest).
Forensische bevindingen
Op de plaatsen delict en de aldaar aangetroffen voorwerpen is nader forensisch onderzoek gedaan. De belangrijkste bevindingen zijn de volgende.
Glazen pompflesje1. en afgebroken boompaaltje
Het bloed op het glazen pompflesje en op het afgebroken boompaaltje matcht met het DNA van [slachtoffer] . Gelet op in het sectierapport geconstateerde letsel dat [slachtoffer] bij leven heeft opgelopen, wordt verondersteld dat [slachtoffer] mogelijk met het glazen pompflesje en het afgebroken boompaaltje tegen/op zijn hoofd is geslagen.
DNA-match [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer] met DNA-materiaal op aangetroffen kleding en wapen PD 3
Op de kleding, de handschoenen en het vuurwapen werd bloed en DNA-materiaal aangetroffen dat matcht met het DNA van [slachtoffer] . Op de Everest-jas en op twee zwarte en een latexhandschoen zat DNA-materiaal dat matcht met het DNA van [verdachte] .
Op de North Face-jas, de drie handschoenen daarin en de Nike-joggingbroek zat DNA-materiaal dat matcht met het DNA van [medeverdachte] .
Bloedsporenbeeld
Het bloedsporenbeeld op het wegdek in de directe omgeving van de BMW en rondom de glasscherven van het glazen pompflesje doen veronderstellen dat [slachtoffer] daar gewond is geraakt, maar niet veel bloed heeft verloren. Vanaf de bloedsporen op het wegdek bij de BMW tot aan het Funenpark zijn op het wegdek nauwelijks tot geen bloedsporen zichtbaar. Bij de ingang van het Funenpark lag een druppel bloed op een stalen plaat en op het aldaar aangetroffen boompaaltje zaten druppels en vegen bloed. Ook op het wegdek gelegen tussen het Funenpark en de plaats van het aantreffen van de kogel onder het viaduct is nauwelijks tot geen bloed zichtbaar. Op het wegdek ter hoogte van waar de kogel werd aangetroffen (onder het viaduct) waren bloedsporen zichtbaar. Ook waren bloedsporen zichtbaar op het wegdek ter hoogte van waar het lichaam van [slachtoffer] werd aangetroffen, te weten de kruising Panamalaan/Borneolaan. Deze bloedsporen waren zichtbaar in de richting van het viaduct uit welke richting [slachtoffer] vermoedelijk is gekomen.
Bloedspoorpatroononderzoek
Het bloed op de North Face-jas en de Nike-joggingbroek, de kledingstukken die blijkens de forensische bevindingen en de verklaring van [medeverdachte] ten tijde van het feitencomplex door [medeverdachte] zijn gedragen, bevindt zich met name aan de rechterzijde van deze kledingstukken. Het bloedsporenbeeld op haar kleding bestaat voornamelijk uit een flink aantal contact- en veegsporen van bloed. De kenmerken van het lineaire bloedspattenpatroon zoals de vorm, grootte, verspreiding en met name de vermenging met ander biologisch materiaal, waarbij een bemonstering hiervan een aanwijzing voor speeksel gaf, zijn waarschijnlijker bij een beeld dat is ontstaan als gevolg van het uitademen van bloed (geëxpireerd patroon), dan wanneer dit beeld is ontstaan als gevolg van één of meer krachtsinwerkingen in vloeibaar bloed (impact patroon).
Uit het bloedspoorpatroononderzoek volgt voorts dat zich aan de achterzijde ter hoogte van de rechterschouder een combinatie bevindt van individueel aanwezige bloedspatjes en een grotendeels aaneengesloten geheel van gekromde lijnen (mogelijke speekseldraden) van bloed. Dit bloedspattenpatroon is vermengd met een ander (biologisch) materiaal waardoor een deel van het bloed op deze locatie een glimmend uiterlijk vertoont (mogelijk vermenging met speeksel). In dit spattenpatroon is een crèmekleurig mogelijk bot-/tanddeeltje aangetroffen.
Vergelijkend glasonderzoek
Van de oranje werkhandschoen die is aangetroffen in de North Face-jas is een glasspoor veiliggesteld dat overeenkomt met het referentieglas; glas afkomstig van het glazen pompflesje met daarop bloed van [slachtoffer] .
Vuurwapen en munitie
Uit het dossier blijkt dat alle op PD 1 en PD 2 aangetroffen verschoten munitiedelen zijn verschoten met het vuurwapen dat op PD 3 is aangetroffen. Ook de niet-verschoten aangetroffen munitiedelen passen bij het kaliber van het vuurwapen. Het vuurwapen betrof een pistool van het merk Colt, type 1911 A1 en kaliber .45 ACP. Dit vuurwapen had een capaciteit voor acht patronen:
- -
twee patronen zijn aangetroffen in het Funenpark;
- -
één patroon is aangetroffen nabij [slachtoffer] ;
- -
één huls met kogel is aangetroffen in de BMW als gevolg van een geëxplodeerd patroon in de BMW;
- -
één kogel is aangetroffen onder het viaduct;
- -
twee hulzen en een kogel zijn aangetroffen nabij [slachtoffer] , twee hulzen zijn niet teruggevonden.
Geconcludeerd wordt dat er viermaal is geschoten op [slachtoffer] , waarvan éénmaal onder het viaduct en tenminste tweemaal op de kruising Panamalaan-Borneolaan. Het gegeven dat er vier patronen (waarvan één geëxplodeerd) zijn aangetroffen, doet vermoeden dat het vuurwapen vier keer is doorgeladen, wat mogelijk duidt op storing als gevolg van een slecht werkend dan wel ondeskundig gebruik van het vuurwapen.
Schotrestenonderzoek
Met het vuurwapen zijn vier schoten op [slachtoffer] afgevuurd. Uit onderzoek van het NFI blijkt dat de schootsafstand van één inschotverwonding (in het gezicht) 50 tot 150 centimeter bedroeg en van twee inschotverwondingen (in het gezicht) bedroeg de schootsafstand meer dan 100 centimeter. Van de doorschotverwonding in de romp (en dat is de verwonding die de dood heeft veroorzaakt) kon de schootsafstand niet worden gemeten, omdat de kleding van [slachtoffer] in verband met hulpverlening zodanig gemanipuleerd was dat daarnaar geen onderzoek meer kon worden gedaan.
Ten aanzien van feit 2:
In het dossier bevindt zich een aangifte van de heer [eigenaar auto] van 4 mei 2020 van diefstal van zijn BMW met het Duitse kenteken [kenteken] in de periode tussen 2 mei 2020 omstreeks 19:30 uur en 3 mei 2020 omstreeks 10:00 uur. De auto stond gedurende die tijd geparkeerd op de parkeerplaats van Echtenstein te Amsterdam.
[medeverdachte] huurde destijds een zwarte Volkswagen (VW) Polo met kenteken [kenteken] . Volgens Track-and-Trace gegevens van de VW Polo was dit voertuig in de nacht van 3 mei 2020 omstreeks 00:40 uur op de parkeerplaats van Echtenstein te Amsterdam. De VW Polo en de BMW zijn vervolgens twee keer enkele seconden na elkaar gescand door een ANPR camera: om 00:55 uur op de Gooiseweg en om 00:57 uur op de Wibautstraat. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de telefoon van [medeverdachte] (telefoonnummer eindigend op # [nummer] ) op 2 mei 2020 omstreeks 23:58 uur de CELL ID Eekholt aanstraalde. Die CELL ID geeft dekking aan de locatie waar de voornoemde BMW is gestolen. Het telefoonnummer van [medeverdachte] gebruikt op 3 mei 2020 om 01:23 uur Cell ID locatie Leeuwenwerf (Kattenburg, Amsterdam), hetgeen past in de rijroute van de VW Polo.
Verklaring [verdachte]
Ten aanzien van feit 1
heeft, kort samengevat, verklaard dat hij was gevraagd om die bewuste nacht mee te gaan naar een woningoverval. [verdachte] (achterbank) zat samen met [slachtoffer] (bijrijder) en [medeverdachte] (bestuurster) in de BMW. [verdachte] en [slachtoffer] kregen in de BMW een woordenwisseling over de taakverdeling en verdeling van de buit. Volgens [verdachte] trok [slachtoffer] een vuurwapen en zei daarbij ‘je moet het doen’, waarop er werd gevochten. [verdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] in de BMW met zijn vuisten heeft geslagen.
heeft verder verklaard dat hij niet weet of het wapen toen is afgegaan, maar dat hij wel een knal in de BMW hoorde. Vervolgens stond de BMW ineens stil en is [verdachte] uitgestapt en weggerend. [slachtoffer] rende achter hem aan en schreeuwde dat hij terug moest komen en dat hij moest stoppen. Toen is [verdachte] gestopt met rennen en werd hij onder schot gehouden door [slachtoffer] . Daarna volgde er, volgens [verdachte] , weer een gevecht waarbij het wapen viel.
pakte toen het wapen op en schoot op [slachtoffer] . [verdachte] verklaarde dat hij niet precies weet hoe vaak hij heeft geschoten. Hij drukte het wapen in tot het stopte. Hij is daarna naar het appartementencomplex aan de Dirk Vreekenstraat gerend en heeft daar zijn kleding (waaronder de Everest-jas en zwarte werkhandschoenen met daaronder blauwe latexhandschoenen) achtergelaten en geprobeerd het wapen onder een deur van een box door te schuiven. [verdachte] heeft verklaard dat hij delen van het incident niet goed meer weet omdat het ‘wit’ werd voor zijn ogen.
Ten aanzien van feit 2
[verdachte] heeft ontkend de BMW te hebben gestolen of geheeld.
3.3.2
Vrijspraak van de ten laste gelegde moord
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat [verdachte] en [medeverdachte] [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven hebben beroofd. De rechtbank zal [verdachte] en [medeverdachte] daarom vrijspreken van het aan hen ten laste gelegde medeplegen van moord.
De door het Openbaar Ministerie aangevoerde feiten en omstandigheden, er uit bestaande dat sprake zou zijn geweest van voorverkenningen met de huurauto van [medeverdachte] , de BMW in brand is gestoken, beide verdachten twee paar handschoenen droegen, [verdachte] en [medeverdachte] hun spullen (waaronder het vuurwapen) hebben achtergelaten in het trappengat van het pand aan de Dirk Vreekenstraat en, tot slot, een vluchtscooter voor [verdachte] en [medeverdachte] gereed zou hebben gestaan, zijn op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien – en afgezet tegen het sporenbeeld op de plaatsen delict – onvoldoende voor de vaststelling dat er sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank licht dat als volgt toe.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van voorverkenningen. Uit de met de huurauto (VW Polo) van [medeverdachte] gemaakte ritten valt, volgens het Openbaar Ministerie, te concluderen dat er in de avond voorafgaand aan de schietpartij driemaal met de VW Polo rechtstreeks naar de omgeving van de Borneolaan en de Dirk Vreekenstraat is gereden en daar waarschijnlijk twee keer een lange stop is gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de enkele constatering dat de VW Polo zich op 2 mei 2020 in de omgeving bevond van waar het schietincident zich in de nacht van 3 mei 2020 afspeelde, nog geen aanwijzingen oplevert voor een plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Voor zover de VW Polo op dat moment al door [medeverdachte] en [verdachte] gebruikt is, geldt bovendien dat uit het dossier blijkt dat zij allebei sociale contacten hebben in die omgeving. De woning van [verdachte] bevindt zich op zo’n 1,5 kilometer van de Dirk Vreekenstraat.
Voor zover het Openbaar Ministerie zich op het standpunt heeft gesteld dat het feit dat [medeverdachte] en [verdachte] op 1 mei 2020 samen door - en in de buurt van - de straat van [slachtoffer] hebben gereden eveneens als een voorverkenning moet worden aangemerkt, merkt de rechtbank op dat ook hieruit niet volgt van enig plan om [slachtoffer] te vermoorden. In het bijzonder is niet duidelijk hoe deze ‘voorverkenning’ verband zou houden met het volgens het Openbaar Ministerie uiteindelijke moordplan, er uit bestaande dat [slachtoffer] werd gelokt met deelneming aan een strafbaar feit om hem vervolgens in de BMW om het leven te brengen.
De rechtbank stelt verder vast dat uit de getuigenverklaringen van [broer 1 slachtoffer] en [vriend slachtoffer] (respectievelijk de broer en vriend van [slachtoffer] ) blijkt dat [slachtoffer] ervan uit ging dat hij samen met [verdachte] en [medeverdachte] een strafbaar feit, te weten een woningoverval, zou gaan plegen. Daarom reden zij volgens de broer van [slachtoffer] in een gestolen auto. Het was de bedoeling dat zij eerst nog langs [vriend slachtoffer] in Amsterdam Noord zouden rijden, al dan niet om hem op te halen. Volgens de broer van [slachtoffer] zou [slachtoffer] alleen op de uitkijk staan en had hij daarom ‘gewone’ (de rechtbank begrijpt: geen dubbele) kleding aan.
Ook [verdachte] en [medeverdachte] hebben verklaard dat zij een strafbaar feit (respectievelijk een woningoverval dan wel een bedrijfsinbraak) zouden gaan plegen. Voor het scenario dat [slachtoffer] daarmee ‘gelokt’ zou zijn biedt het dossier op zichzelf geen ondersteuning, afgezien van de speculatie daarover door een anonieme getuige. Het feit dat verdachten met dubbele kleding en handschoenen aan in een gestolen BMW reden, waarbij zij voorts beschikten over een brandbare vloeistof om de BMW in brand te steken, kan naar het oordeel van de rechtbank passen bij de voorbereiding van een dergelijk strafbaar feit. Daaruit kan daarom niet worden afgeleid dat het de bedoeling was om [slachtoffer] om het leven te brengen.
Dat [medeverdachte] de auto vervolgens op de Frans de Wollantstraat in brand heeft gestoken, terwijl er op dat moment al fors geweld tegen [slachtoffer] werd uitgeoefend, maakt dat niet anders. Daaruit kan immers evenmin worden afgeleid dat verdachten van tevoren al van plan waren om [slachtoffer] om het leven te brengen.
Voorts heeft het Openbaar Ministerie erop gewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] er na de schietpartij vandoor zijn gegaan en hun bebloede kleding, het vuurwapen en de autosleutel van de BMW achter hebben gelaten in het pand aan de Dirk Vreekenstraat. Het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat het zeer aannemelijk is dat iemand deze spullen moest weghalen voordat ze werden gevonden.
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen van wie het wapen was en wie het in de BMW in zijn bezit had.
De raadsman heeft aangevoerd dat het vuurwapen van [slachtoffer] was, gelet op de getuigenverklaring van zijn broer ( [broer 2 slachtoffer] ), nu deze heeft verklaard dat het gebruikte vuurwapen lijkt op één van de drie wapens waarover [slachtoffer] volgens hem de beschikking had, en het feit dat er DNA van [slachtoffer] op en in het wapen zat.
Het DNA-onderzoek heeft slechts aangetoond dat er materiaal met DNA van [slachtoffer] op het wapen zat. Of het bloed of huidepitheel was, kan niet uit dit onderzoek worden geconcludeerd. Dit kon ook niet worden onderzocht, aangezien het vuurwapen zodanig bebloed was dat het niet mogelijk was dit bij de bemonstering te vermijden. Met andere woorden: de conclusie dat er huidresten van [slachtoffer] op het vuurwapen zijn aangetroffen, en het daarmee aannemelijk zou zijn dat het zijn vuurwapen was, kan niet worden getrokken. Daarnaast acht de rechtbank de getuigenverklaring van de broer van [slachtoffer] onvoldoende specifiek om op basis daarvan aan te nemen dat één van de drie wapens waarover [slachtoffer] volgens zijn broer de beschikking had, het betreffende vuurwapen was waarmee [slachtoffer] in de nacht van 2 op 3 mei 2020 is doodgeschoten. Op het wapen zijn geen DNA-sporen van [verdachte] (of [medeverdachte] ) aangetroffen. Enkel kan worden vastgesteld dat [verdachte] als laatste over het wapen heeft beschikt, nu hij daarmee op [slachtoffer] heeft geschoten en het wapen daarna in zijn jaszak in de Dirk Vreekenstraat heeft achtergelaten.
De veronderstelling van het Openbaar Ministerie dat het de bedoeling was dat de spullen in de Dirk Vreekenstraat zouden worden achtergelaten en daar door iemand anders zouden worden weggehaald, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat er op camerabeelden is te zien dat een bewoner van het pand relatief kort na het schietincident, rond 03:53 uur, volgens verbalisanten ‘zoekend’ met een telefoon in zijn hand door het pand loopt, is onvoldoende om te concluderen dat hij de spullen kwam ophalen.
Bovendien vindt de rechtbank het feit dat [verdachte] en [medeverdachte] de genoemde spullen achterlaten in een semi-openbare ruimte, namelijk het trappengat in een appartementencomplex, niet duiden op een moordplan.
Tot slot heeft het Openbaar Ministerie betoogd dat er bij het pand aan de Dirk Vreekenstraat een vluchtscooter gereed stond voor [verdachte] en [medeverdachte] . Uit het dossier blijkt dat de scooter een ‘kip’ van de wijk genoemd wordt, waarmee kennelijk wordt bedoeld dat iedereen er gebruik van maakte. Dat er door meerdere mensen gebruik van werd gemaakt, blijkt ook uit diverse mutaties met betrekking tot de scooter. De sleutel werd aan gebruikers doorgegeven of lag naast de band. Als [verdachte] en [medeverdachte] van plan waren om deze scooter als vluchtmiddel te gebruiken, dan had het voor de hand gelegen dat zij zeker wisten dat de scooter beschikbaar was en dat zij de sleutel van die scooter bij zich zouden hebben. De scooter stond volgens [verdachte] vaker in de Dirk Vreekenstraat. [verdachte] en [medeverdachte] hebben verklaard dat de sleutel in de vensterbank of in het benenkleed zou hebben gelegen. De rechtbank kan niet vaststellen dat [verdachte] en [medeverdachte] zeker wisten dat de scooter bij het pand stond en dat de sleutel van de scooter bij hen in het bezit was.
De rechtbank begrijpt dat er aan de toevalligheid van het feit dat deze scooter uiteindelijk – zo dichtbij de plaatsen delict – voor [verdachte] en [medeverdachte] beschikbaar was, ook in het licht van de andere door het Openbaar Ministerie aangehaalde omstandigheden, kan worden getwijfeld, maar vindt dit geen doorslaggevende omstandigheid voor het bewijs dat sprake is geweest van een vooropgezet plan om [slachtoffer] om het leven te brengen. Daarbij speelt het sporenbeeld op de plaatsen delict, dat naar het oordeel van de rechtbank kan passen bij de situatie waarover door [verdachte] is verklaard, namelijk dat het geweld in een opwelling heeft plaatsgevonden, ook een rol. De rechtbank doelt daarbij op het feit dat uit het sporenbeeld volgt dat het geweld tegen [slachtoffer] zich over een behoorlijke afstand (en gedeeltelijk in het zicht van woningen) heeft afgespeeld, waarbij gebruik is gemaakt van diverse voorwerpen, en waarbij tot slot de gestolen BMW haaks en midden op de weg in de nabijheid van woningen is achtergelaten en in brand is gestoken.
Ook het in onderlinge samenhang bezien van alle hiervoor door het OM genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank onvoldoende voor vaststelling van voorbedachten rade.
3.3.3
Bewezenverklaring doodslag [slachtoffer] door [verdachte]
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan (de impliciet subsidiair ten laste gelegde) doodslag. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
[verdachte] heeft een bekennende verklaring afgelegd over het neerschieten van [slachtoffer] . [verdachte] heeft verklaard dat hij niet precies weet hoe vaak hij op [slachtoffer] heeft geschoten, maar hij heeft het wapen ingedrukt tot het stopte.
Uit het sectierapport blijkt dat [slachtoffer] drie keer in zijn gezicht is geschoten en één keer in zijn romp. Het schot in zijn romp is hem fataal geworden.
Dat [verdachte] [slachtoffer] heeft neergeschoten vindt steun in de onder 3.3.1 vermelde getuigenverklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die beiden in de nacht van 2 op 3 mei 2020 twee mannen hebben zien worstelen, dan wel handgebaren naar elkaar hebben zien maken, op de Panamalaan, in de buurt van het viaduct. Ook zagen beide getuigen dat na een hard geluid één van de mannen in elkaar zakte op de grond.
De bekennende verklaring van [verdachte] wordt tot slot ondersteund door de camerabeelden van het appartementencomplex aan de Dirk Vreekenstraat, waarop onder meer te zien is dat [verdachte] een object – volgens [verdachte] het wapen - in de boxgang onder één van de boxdeuren probeert te schuiven. Het wapen wordt uiteindelijk in de door [verdachte] gedragen (bebloede) jas in de Dirk Vreekenstraat teruggevonden.
Opzet
De rechtbank leidt uit de feitelijke gedragingen van [verdachte] af dat hij met zijn handelen opzet had op de dood van [slachtoffer] en neemt daarbij het volgende in overweging.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat het er gedurende de worsteling op leek alsof de ene man de andere man vasthield op borsthoogte, en alsof de andere man probeerde weg te komen. Vervolgens hoorde [getuige 2] wederom een hard geluid en zag hij dat degene die vastgehouden werd in elkaar zakte. Degene die de persoon die in elkaar was gezakt kort daarvoor had vastgehouden, rende vervolgens weg de Borneolaan in. Het voorgaande, in combinatie met het feit dat [verdachte] [slachtoffer] drie keer in zijn gezicht heeft geschoten en één keer in zijn romp, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat minst genomen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat [verdachte] tijdens het schieten in het gezicht van [slachtoffer] op korte afstand van [slachtoffer] stond. De schootsafstand van één inschotverwonding in zijn gezicht bedroeg 50 tot 150 centimeter, van de twee andere inschotverwondingen in zijn gezicht bedroeg de schootsafstand meer dan 100 centimeter. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de romp kwetsbare lichaamsdelen zijn waarin zich vitale organen, zoals de hersenen en het hart, bevinden. Met het schieten op/in deze lichaamsdelen, bestaat minst genomen de aanmerkelijke kans dat letsel wordt toegebracht dat uiteindelijk tot de dood kan leiden. Het schieten op hoofd en romp is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweeg brengen van de dood, dat het niet anders kan dat [verdachte] die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Er zijn geen contra-indicaties waaruit zou kunnen blijken dat [verdachte] – ondanks zijn gedragingen – de kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden niet heeft aanvaard. [verdachte] is, volgens de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] , weggerend toen [slachtoffer] in elkaar zakte.
De rechtbank concludeert dat [verdachte] minst genomen voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] en komt daarmee ten aanzien van [verdachte] tot een bewezenverklaring van doodslag.
3.3.4
Geen sprake van medeplegen doodslag [slachtoffer]
Algemeen
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of ook [medeverdachte] in strafbare zin betrokken is geweest bij de doodslag van [slachtoffer] . Aan [verdachte] is immers ten laste gelegd dat hij het feit samen met [medeverdachte] heeft gepleegd en er dus sprake zou zijn van medeplegen.
Voor medeplegen is vereist dat er een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] heeft plaatsgevonden en dat zij met opzet hebben samengewerkt bij het verrichten van de strafbare gedraging.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan en/of helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bewijsoverwegingen
[medeverdachte] was niet aanwezig bij het dodelijke schot
De rechtbank maakt uit het dossier op dat het dodelijke schot (in de romp van [slachtoffer] ) door [verdachte] is gelost op de kruising Borneolaan-Panamalaan. Daar is immers het lichaam van [slachtoffer] gevonden. Daarnaast hebben de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaard dat zij op de Panamalaan, vlakbij het viaduct, een man in elkaar hebben zien zakken nadat zij een harde knal hoorden. De rechtbank gaat ervan uit dat dit het dodelijke schot in de romp moet zijn geweest, omdat de schoten in het gelaat van [slachtoffer] geen rol van betekenis hebben gespeeld bij zijn overlijden.
De voornoemde getuigen hebben verder allebei verklaard dat daarbij slechts één andere man aanwezig was. Getuige [getuige 2] heeft verder verklaard dat er ongeveer een minuut nadat de man in elkaar zakte, nog een persoon van onder het viaduct kwam aangerend. De rechtbank stelt vast dat dit [medeverdachte] moet zijn geweest. Dat wordt onder meer ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] . Zij heeft immers verklaard dat zij de auto in de brand stak en toen pas achter de jongens uit de BMW aanrende in de richting van het viaduct. Ook blijkt uit de camerabeelden van de Dirk Vreekenstraat dat [medeverdachte] enige tijd – te weten 16 seconden - na [verdachte] het pand binnen komt rennen. Met het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] niet aanwezig is geweest bij het moment dat [verdachte] het dodelijke schot loste op het lichaam van [slachtoffer] op de kruising Borneolaan-Panamalaan.
[medeverdachte] was erbij toen er geweld werd uitgeoefend tegen [slachtoffer]
De rechtbank is echter wel van oordeel dat [medeverdachte] dicht in de buurt van [slachtoffer] moet zijn geweest op het moment dat tegen hem geweld werd toegepast en ook – gelet op de contact- en veegsporen van het bloed van [slachtoffer] op de door haar gedragen kleding – in enige mate fysiek contact met hem moet hebben gehad. Op grond van de veelheid aan bloedsporen op de kleding van [medeverdachte] en de hoeveelheid bloed in verhouding tot de hoeveelheid sporen en bloed op de kleding van [verdachte] sluit de rechtbank namelijk uit dat de bloedsporen door contaminatie op de kleding van [medeverdachte] terecht zijn gekomen. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld bij welk geweld [medeverdachte] dan aanwezig is geweest en of dit geweld door haar zelf is uitgeoefend.
De rechtbank stelt, op basis van het dossier, vast dat [slachtoffer] met het glazen pompflesje en het afgebroken boompaaltje op zijn hoofd is geslagen.
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] is onder meer vastgesteld dat er letsel bij leven is veroorzaakt dat mogelijk is veroorzaakt door uitwendig mechanisch stomp botsend geweld door slaan met een structuur die (deels) halvemaanvormig of bolvormig is geweest. Gelet hierop is het zeer aannemelijk dat [slachtoffer] met het afgebroken boompaaltje op zijn hoofd is geslagen.
Op basis van het dossier is naar het oordeel van de rechtbank echter niet vast te stellen wie [slachtoffer] met het boompaaltje op zijn hoofd heeft geslagen.
Vlakbij de BMW zijn op het wegdek de resten van een glazen pompflesje aangetroffen met daarop het bloed van [slachtoffer] . Zijn bloed zat onder meer op een deel van de breukrand van het glas. Nabij de glasscherven zijn ook bloedsporen van [slachtoffer] op het wegdek achtergebleven. Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] werd letsel vastgesteld dat bij leven is aangebracht door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig geweld (zoals gebroken glas) of stomp botsend geweld zoals door slaan met één of meerdere, mogelijk deels kantige, voorwerpen. Gelet op de aangetroffen bloedspatten op het wegdek en de bebloede glasscherven van het glazen pompflesje, is het zeer aannemelijk dat [slachtoffer] met het glazen pompflesje tegen zijn gezicht/hoofd is geslagen.
Uit het bloedsporenbeeld op het wegdek rondom de glasscherven van het glazen pompflesje lijkt het aannemelijk dat [slachtoffer] ter plekke gewond is geraakt, maar op dat moment (nog) niet veel bloed heeft verloren. Dat betekent dat er in of vlakbij de BMW voor het eerst geweld tegen [slachtoffer] moet zijn gebruikt, nog vóórdat de mannen – volgens de verklaring van [medeverdachte] – wegliepen in de richting van het viaduct en vóórdat de BMW door [medeverdachte] in brand is gestoken.
Het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat [medeverdachte] degene moet zijn geweest die [slachtoffer] met het glazen pompflesje op het hoofd heeft geslagen, nu een glasdeeltje daarvan is aangetroffen op de oranje handschoen in de jaszak van de door [medeverdachte] gedragen jas. De rechtbank acht dit enkele feit echter onvoldoende om aan te nemen dat [medeverdachte] degene is geweest die [slachtoffer] op het hoofd heeft geslagen met het glazen pompflesje. De rechtbank neemt op basis van het aantreffen van dat glasdeeltje op haar handschoen en het feit dat de scherven en het bloed van [slachtoffer] zo dichtbij de BMW lagen, echter wel aan dat [medeverdachte] in de directe omgeving was toen [slachtoffer] met het glazen pompflesje op zijn hoofd werd geslagen.
[medeverdachte] was erbij toen [slachtoffer] in zijn gezicht werd geschoten
De rechtbank maakt uit het dossier op dat [slachtoffer] vier keer is getroffen door een schot: drie keer in zijn gezicht en één keer in zijn romp. Uit het dossier blijkt dat er twee keer op de kruising Borneolaan-Panamalaan op [slachtoffer] is geschoten, waarvan één keer in zijn romp. Daarnaast is er één keer onder of bij het viaduct op [slachtoffer] geschoten, aangezien daar een gedeformeerde kogel is aangetroffen. Dat schot moet, gelet op het voorgaande, in zijn gezicht zijn geweest. De bij deze kogel behorende huls is niet aangetroffen. Daarnaast ontbreekt er nog een huls, waardoor onduidelijk is waar het vierde schot op [slachtoffer] is gelost, maar ook dat schot is – gezien de bevindingen uit de sectie – in het gezicht van [slachtoffer] geweest.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de vaststelling dat [medeverdachte] één van deze schoten heeft gelost. Zij heeft weliswaar schotresten op haar kleding, maar die kunnen volgens forensisch onderzoek ook op haar kleding terecht zijn gekomen doordat zij in de directe omgeving van een schot heeft gestaan of door contaminatie met de kleding van [verdachte] .
Op de door [medeverdachte] gedragen North Face-jas is veel bloed aangetroffen en een bloedspattenpatroon dat – blijkens het dossier – zeer vermoedelijk is ontstaan als gevolg van het uitademen van bloed met daarin een crèmekleurig mogelijk bot-/tanddeeltje. Het bloedsporenpatroon wordt in het dossier verder opmerkelijk genoemd, omdat er speeksel in is aangetroffen. [slachtoffer] is, volgens het sectierapport, meermalen in zijn gezicht geschoten, waardoor er meerdere gebitselementen zijn verbrijzeld, dan wel zijn losgeraakt.
Dit letsel past bij het bloedspattenpatroon met daarin het bot-/tanddeeltje en het speeksel op de door [medeverdachte] gedragen jas.
[medeverdachte] heeft verklaard dat het bloed van [slachtoffer] in de BMW op haar kleding terecht moet zijn gekomen. In de auto ontstond al ruzie tussen [slachtoffer] en [verdachte] en werd er gevochten. Toen zij op enig moment een scherpe bocht maakte, zou [slachtoffer] tegen haar aan zijn gevallen. Dat zou volgens [medeverdachte] verklaren waarom het bloed voornamelijk op het rechterzijde van haar jas en broek en haar rechterhandschoen terecht is gekomen.
De raadsman van [medeverdachte] heeft ter zitting geopperd dat [slachtoffer] een bloedneus zou kunnen hebben opgelopen op het moment dat hij in de BMW vuistslagen kreeg van [verdachte] . Deze suggestie is verder niet onderbouwd. Het dossier biedt ook geen ondersteuning voor deze veronderstelling. Het sectierapport vermeldt dat er geen bloeduitstortingen aan de neus van [slachtoffer] zijn waargenomen. Daarnaast verklaart een bloedneus ook niet de grote hoeveelheid bloed en het speeksel en bot-/tanddeeltje die op de door [medeverdachte] gedragen jas zijn aangetroffen.
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor vermelde forensische bevindingen vast dat [medeverdachte] erbij is geweest toen er in het gezicht van [slachtoffer] werd geschoten. Uit het dossier blijkt dat dit schot in ieder geval is gelost vóórdat [slachtoffer] dodelijk werd geraakt op de kruising van de Panamalaan en de Borneolaan, maar de rechtbank kan niet precies vaststellen waar en wanneer dit is gebeurd.
Zowel [verdachte] als [medeverdachte] hebben verklaard dat ze een knal hebben gehoord in de BMW. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat er in de BMW is geschoten. De in de auto aangetroffen huls en kogel zijn niet verschoten, maar afkomstig van een geëxplodeerd patroon. Verder is er in de buurt van de auto wel enig, maar niet veel bloed van [slachtoffer] aangetroffen. De rechtbank kan echter, op basis van de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] en het feit dat er één huls mist, niet uitsluiten dat er reeds in de auto in het gezicht van [slachtoffer] is geschoten.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat het in ieder geval niet anders kan dan dat [medeverdachte] tijdens een schot in het gezicht van [slachtoffer] in de directe nabijheid van [slachtoffer] moet zijn geweest. Dat is waarschijnlijk een schot geweest dat is gelost in of in de buurt van de auto of het schot dat is gelost onder het viaduct.
[medeverdachte] heeft de BMW in brand gestoken om sporen te wissen en [verdachte] geholpen te vluchten
[medeverdachte] heeft, nadat er blijkens de glasscherven en het bloed bij de BMW al fors geweld tegen [slachtoffer] werd uitgeoefend maar vóórdat het fatale schot was gelost, de BMW in brand gestoken. Vervolgens is zij achter [verdachte] aan het appartementencomplex aan de Dirk Vreekenstraat in gerend, waar zij zich samen hebben ontdaan van hun (bebloede) kleding en handschoenen en het wapen. Daarna is [medeverdachte] naar buiten gegaan om de scooter te zoeken, te starten en naar [verdachte] toe te rijden om hem als bijrijder mee te nemen.
De verklaring van [medeverdachte] dat zij de BMW in brand heeft gestoken omdat zij in paniek raakte, bang was geworden voor de jongens uit de auto en niet langer wilde deelnemen aan de geplande inbraak, acht de rechtbank gelet op de handelingen die zij daarna heeft verricht ongeloofwaardig. Zij is immers daarna achter de jongens, voor wie zij zegt zo bang te zijn geweest op dat moment, aan gerend richting het viaduct. Op het moment dat de jongens uit de BMW stapten en wegliepen, had [medeverdachte] alle gelegenheid om zichzelf uit de voeten te maken. Dat deed zij echter niet. In plaats daarvan koos zij ervoor om achter de jongens aan te rennen. Zij heeft daarbij vervolgens het lichaam van [slachtoffer] gepasseerd.
Haar verklaring ter terechtzitting dat zij niet doorhad dat dit één van de jongens uit de auto was, maar mogelijk een dronkaard die op dit tijdstip in de nacht daar zijn roes uitsliep, vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Rond de klok van 03:30 uur ’s nachts zijn er – over het algemeen – weinig tot geen mensen op straat. Daarnaast wist [medeverdachte] op zijn minst dat [verdachte] en [slachtoffer] aan het vechten waren geweest. Zij heeft immers zelf verklaard dat er ruzie was in de BMW. Bovendien heeft zij bij de politie verklaard dat zij schoten hoorde en iemand op de grond zag liggen. Alleen al daarom kan het niet anders dan dat zij moet hebben bedacht dat de persoon die daar op straat lag, mogelijk één van die twee jongens uit de auto was. Het bevreemdt de rechtbank, in het scenario dat [medeverdachte] schetst, dat [medeverdachte] zonder op of om te kijken naar de persoon die daar op straat lag, achter de – naar later blijkt – schutter aanloopt, een – voor haar onbekend, zo stelt [medeverdachte] – appartementencomplex in. Zij en [verdachte] hebben zich daarna in het appartementencomplex van hun (bebloede) kleding, handschoenen en het wapen ontdaan, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank slechts met de bedoeling van het wissen van sporen kan zijn gebeurd. De rechtbank neemt daarom aan dat dit ook het doel was van het in de brand steken van de BMW.
[medeverdachte] heeft daarna op verzoek van [verdachte] buiten bij de Dirk Vreekenstraat een scooter gezocht. Eerst wilde zij de verkeerde scooter starten, waarop het alarm afging. Daarna vond zij de goede scooter en reed deze voor het appartementencomplex om daar [verdachte] op te pikken. Samen reden zij vervolgens weg op de scooter. Zij heeft, door de scooter terug te rijden naar de nooduitgang en daar gereed te zetten voor [verdachte] om hem mee te nemen als bijrijder, hem geholpen te vluchten.
Conclusie
De rechtbank stelt, op basis van de bewijsmiddelen genoemd onder 3.3.3, vast dat [verdachte] de schutter is geweest en is gelet op het voorgaande van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft beschoten of anderszins geweld tegen [slachtoffer] heeft gebruikt. De rechtbank stelt echter wel vast dat [medeverdachte] op korte afstand van [slachtoffer] moet zijn geweest en vervolgens in enige mate fysiek contact met hem moet hebben gehad toen er geweld op [slachtoffer] werd uitgeoefend en hij in zijn gezicht werd geschoten.
Hiervoor heeft de rechtbank verder overwogen dat [medeverdachte] [verdachte] behulpzaam is geweest bij het wissen van sporen en het vluchten op de scooter.
Het voorgaande is volgens de rechtbank echter onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van een actieve, materiële en/of intellectuele bijdrage van [medeverdachte] aan de door [verdachte] gepleegde doodslag, die van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. De rechtbank spreekt [verdachte] en [medeverdachte] daarom vrij van het aan hen ten laste gelegde medeplegen.
De rechtbank merkt de betrokkenheid van [medeverdachte] aan als medeplichtigheid. Dat is voor de bewezenverklaring van de aan [verdachte] ten laste gelegde feiten niet van belang.
3.3.5
Feit 2: bewezenverklaring opzetheling BMW
De rechtbank spreekt [verdachte] vrij van de aan hem ten laste gelegde diefstal met braak van de BMW maar komt wel tot een bewezenverklaring van de aan [verdachte] onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde opzetheling.
Vrijspraak diefstal met braak BMW
Uit het dossier blijkt niet dat [verdachte] aanwezig is geweest op de locatie waar de BMW is gestolen. De door het Openbaar Ministerie aangevoerde feiten en omstandigheden dat de huurauto van [medeverdachte] langs de woning van [verdachte] is gereden op de dag van de diefstal en dat hij op die dag met haar in contact is geweest, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat [verdachte] een rol heeft gehad bij de diefstal van de BMW.
Bewezenverklaring opzetheling BMW
Er bevindt zich een aangifte in het dossier van de heer [eigenaar auto] , eigenaar van de gestolen BMW. Hij heeft verklaard dat het voertuig in de periode tussen 2 mei 2020 omstreeks 19:30 uur en 3 mei 2020 omstreeks 10:00 uur is gestolen. [verdachte] heeft verklaard dat hij in de nacht van 2 op 3 mei 2020 in de BMW zat. Hij verklaarde verder dat hij die nacht een strafbaar feit zou gaan plegen, namelijk een woningoverval. Om die reden droeg [verdachte] een tweede laag donkerkleurige kleding en ook handschoenen. Hij heeft verklaard dat de BMW klaarstond op een parkeerterrein bij de Roomtuintjes en daar werd aangewezen door de jongen die hem had gevraagd of hij mee wilde doen aan de woningoverval. Hij kreeg daar vervolgens ook de handschoenen, in verband met het voorkomen van vingerafdrukken. Het feit dat [verdachte] met die achtergrond en zonder daarover nadere vragen te stellen in een luxe auto, te weten een BMW, met een Duitse kentekenplaat is gestapt, brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat het niet anders kan dan dat [verdachte] wist dat deze BMW van diefstal afkomstig was.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 3 mei 2020 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte, met dat opzet, met een vuurwapen, kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, waardoor die [slachtoffer] is overleden;
Feit 2 subsidiair:
in de periode van 2 mei tot en met 3 mei 2020 te Amsterdam, een goed, te weten een personenauto (BMW, gekentekend [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. Bewijs
De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis.
6. Strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van verdachte
6.1
Noodweer(exces)
6.1.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij een bewezenverklaring op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Er was sprake van een noodweersituatie. Het (al dan niet buitenproportionele) handelen van [verdachte] is hierdoor verontschuldigbaar geweest. Volgens de raadsman is [verdachte] bedreigd door [slachtoffer] en was [slachtoffer] de agressor. [slachtoffer] heeft in de BMW het door [slachtoffer] meegebrachte wapen getrokken en op [verdachte] gericht. Door het afpakken van het wapen heeft [verdachte] geprobeerd de aanval van [slachtoffer] te voorkomen en om hiermee zichzelf in veiligheid te brengen. Alternatieven voor het voorkomen van de confrontatie leken er niet te zijn. Er was sprake van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Deze was ontstaan door het door [slachtoffer] trekken van het wapen in de kleine ruimte van de BMW, het achtervolgen van [verdachte] door [slachtoffer] en het doorladen van het wapen door [slachtoffer] . Daarnaast is een eerder schietincident in het leven van verdachte van belang waarbij [verdachte] als slachtoffer kon worden aangemerkt.
6.1.2
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben geen expliciet standpunt ingenomen over het noodweer(exces)-verweer, anders dan dat het Openbaar Ministerie komt tot een bewezenverklaring van het medeplegen van moord.
6.1.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer dan wel noodweerexces. De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die door de raadsman aan het verweer ten grondslag zijn gelegd, niet aannemelijk geworden.
De raadsman heeft aangevoerd dat er in de BMW een noodweersituatie is ontstaan, doordat [slachtoffer] het vuurwapen daar trok. De door verdachte geschetste toedracht, namelijk dat [slachtoffer] de agressor was, vindt geen ondersteuning in het dossier en acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank zal daarom het beroep op noodweer verwerpen, omdat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen [verdachte] zich moest verdedigen. De rechtbank licht dat als volgt toe.
[verdachte] heeft verklaard dat er sprake was van een conflict tussen [slachtoffer] en hem. Zij zouden in de BMW ruzie hebben gekregen over de taakverdeling en verdeling van de buit bij de geplande woningoverval, die zou hebben geresulteerd in een vechtpartij die is begonnen in de BMW. Het vuurwapen van [slachtoffer] is toen in de auto afgegaan. De auto kwam daarna stil te staan, waarna [verdachte] kon uitstappen en wegrennen. [slachtoffer] rende achter hem aan en schreeuwde dat hij moest stoppen en terugkomen. [verdachte] is toen gestopt en werd daarna door [slachtoffer] onder schot gehouden. Ze hebben toen weer gevochten. Het wapen viel daarbij op de grond en dat heeft [verdachte] vervolgens gepakt en gebruikt om op [slachtoffer] te schieten. [verdachte] heeft geen herinneringen aan wat er daarvóór is gebeurd met het glaspompje en het boompaaltje. Er zijn delen in zijn geheugen ‘wit’. Hij heeft pas op de kruising Panamalaan-Borneoloaan voor het eerst het wapen in handen gekregen en heeft [slachtoffer] toen neergeschoten.
Volgens de raadsman is er dus in de BMW al een noodweersituatie ontstaan, die ook daarna nog voortduurde omdat [slachtoffer] het wapen meerdere malen op [verdachte] richtte en met hem heeft gevochten. Volgens [verdachte] was [slachtoffer] de agressor en heeft hij zich moeten verdedigen.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de verklaring van [verdachte] dat hij in de BMW onder schot werd gehouden en aldaar sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waar hij zich tegen moest verdedigen. Het is verder niet voldoende duidelijk geworden waar de wederrechtelijke aanranding, die volgens de raadsman ook daarna is blijven voortduren, uit heeft bestaan en waar deze heeft plaatsgevonden. [verdachte] kan zich een groot deel van de gebeurtenissen ook niet herinneren. Het door [verdachte] geschetste scenario komt niet overeen met het sporenbeeld. In de directe omgeving van de op de Frans de Wollantstraat geparkeerde BMW zijn bloedsporen op het wegdek aangetroffen, afkomstig van [slachtoffer] . Uit onderzoek is gebleken dat het aannemelijk is dat [slachtoffer] daar al letsel heeft opgelopen, doordat [slachtoffer] is geslagen met een glazen flespompje en een afgebroken boompaaltje. Daarnaast is [slachtoffer] viermaal geraakt door kogels. Daar staat tegenover dat niet is gebleken dat [verdachte] zelf enig letsel heeft opgelopen. Er is op de plaatsen delict geen bloed aangetroffen van [verdachte] en er zijn evenmin anderszins aanwijzingen die duiden op letsel bij [verdachte] . Kort nadat [verdachte] samen met [medeverdachte] was weggevlucht op de scooter zijn zij ten val gekomen. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Ook uit dat proces-verbaal valt niet af te leiden dat [verdachte] letsel had opgelopen. Het had voor de hand gelegen dat als [verdachte] letsel had gehad, dit op dat moment door de verbalisanten was geconstateerd. Zij kwamen immers af op de melding van het schietincident en hebben [verdachte] zelfs nog gefouilleerd. Uit onderzoek is voorts gebleken dat de schootsafstand van één van de schoten op [slachtoffer] waarschijnlijk meer dan 50 centimeter bedroeg, en van twee schoten waarschijnlijk meer dan 100 centimeter. Ook dat past niet goed bij een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . De rechtbank overweegt verder dat het onaannemelijk is dat [verdachte] eerst zou zijn weggerend van [slachtoffer] , maar daarna toch weer zou zijn gaan vechten met hem terwijl [slachtoffer] op dat moment een wapen in zijn handen zou hebben. Ook blijkt uit het dossier dat [slachtoffer] in ieder geval al onder het viaduct, en dus vóórdat ze bij de kruising aankwamen, in zijn gezicht is geschoten. Het is niet aannemelijk dat [slachtoffer] dit zelf heeft gedaan. Dat [verdachte] pas na een worsteling op de kruising over het wapen heeft beschikt, vindt daarom evenmin steun in het dossier.
Tot slot past ook de getuigenverklaring van [getuige 2] niet bij het door [verdachte] geschetste scenario. Uit de verklaring van [getuige 2] maakt de rechtbank op dat [verdachte] [slachtoffer] vast had en dat [slachtoffer] na een paar harde knallen in elkaar zakte. Dit duidt er op dat [verdachte] juist de agressor was in plaats van [slachtoffer] .
Nu op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, slaagt het beroep op noodweerexces reeds daarom ook niet.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Ook is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.
6.2
Het advies van de deskundigen omtrent strafbaarheid [verdachte]
De rechtbank moet verder de vraag beantwoorden in hoeverre het feit aan [verdachte] kan worden toegerekend. Verschillende deskundigen hebben zich over deze vraag uitgelaten en hierover geadviseerd. De rechtbank zal het opgemaakte rapport hier bespreken.
In de Pro Justitia-rapportage, opgesteld door J. van de Meer, psychiater, d.d. 1 september 2021 en drs. J. Yntema, GZ-psycholoog, d.d. 15 september 2021, wordt als volgt geconcludeerd.
Er is bij verdachte sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. In algemene zin kan op basis van de voorgeschiedenis van verdachte en het strafdossier worden gesteld dat verdachte vanuit de zwakbegaafdheid in combinatie met de antisociale persoonlijkheidsstoornis, geneigd is tot het maken van egocentrische en antisociale keuzes. De keuzes die verdachte maakt zijn, mede vanuit zijn zwakbegaafde intelligentieniveau, veelal gebaseerd op directe behoeftebevrediging. Gesteld wordt dat verdachte zich al enige jaren in een antisociaal systeem bevindt en zelf eveneens meermaals is veroordeeld. Hierdoor is hij – ondanks zijn zwakbegaafdheid en antisociale persoonlijkheidsstoornis – doordrongen van het feit dat er aan criminele activiteiten risico’s verbonden zijn.
De inschatting wordt gemaakt dat er geen sprake is geweest van enige doorwerking van de antisociale persoonlijkheidsstoornis in het ten laste gelegde (indien bewezen geacht). Geadviseerd wordt om verdachte (bij bewezen geachte feiten) het ten laste gelegde volledig toe te rekenen.
[verdachte] heeft gesteld dat het gedurende de ruzie die hij volgens hem heeft gehad met het [slachtoffer] – zowel in de BMW als buiten onder het viaduct – ‘wit’ voor zijn ogen werd. Hij zou op dat moment ook een flashback van een eerdere traumatische gebeurtenis hebben gehad, waarbij een vriend van hem is doodgeschoten.
De trauma-gerelateerde klachten van [verdachte] betreffen volgens de psycholoog slapeloosheid en nachtmerries, maar er werden geen aanwijzingen gevonden van overige traumaklachten zoals flashbacks of dissociatieve symptomen. Er zijn vanuit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen die wijzen op dissociatie vanuit een posttraumatische stressstoornis (PTSS) of psychotische decompensatie. Ook de psychiater heeft geen PTSS vastgesteld bij [verdachte] .
De rechtbank volgt de deskundigen in hun conclusies ten aanzien van de stoornissen en geestesgesteldheid van verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal verdachte – gelet op het advies van de rapporteurs – volledig toerekeningsvatbaar verklaren voor de aan hem ten laste gelegde feiten.
7. Motivering van de straffen
7.1
Eis van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat [verdachte] voor de door hen bewezen geachte feiten (medeplegen van moord en diefstal met braak) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar met aftrek van voorarrest.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
Bij de strafoplegging moet volgens de raadsman rekening worden gehouden met de jonge leeftijd van [verdachte] en dient het adolescentenstrafrecht te worden toegepast. [verdachte] is een kwetsbare jonge man, die als minderjarige nooit de hulp heeft gekregen die hij zo nodig had.
Ook moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten.
Onder verwijzing naar jurisprudentie met betrekking tot doodslag heeft de raadsman naar voren gebracht dat een mediaan kan worden aangehouden van een gevangenisstraf van tien jaar, en dat de omstandigheden van het geval maken dat daarvan kan worden afgeweken. De omstandigheden in deze zaak zijn niet van dien aard dat een gevangenisstraf van twintig jaar gerechtvaardigd is.
Tot slot heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met de op 1 juli 2021 ingetreden Wet straffen en beschermen en [verdachte] eventueel, in geval de rechtbank besluit aan [verdachte] een langdurige vrijheidsstraf op te leggen, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen of er in ieder geval voor zorg te dragen dat hij ‘netto’ niet langer vast zal zitten dan bij een berechting vóór 1 juli 2021 het geval zou zijn geweest. Het is nadelig voor [verdachte] dat hij pas na de voornoemde datum wordt berecht.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
De rechtbank stelt voorop dat [verdachte] een buitengewoon ernstig en schokkend strafbaar feit heeft begaan. Hij heeft met zijn handelen een einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer] , een man van pas 29 jaar oud. [verdachte] heeft [slachtoffer] in de nacht van 2 op 3 mei 2020 op straat, midden in Amsterdam, doodgeschoten. [verdachte] is daarna gevlucht en heeft zich pas enkele maanden na het schietincident, na een verblijf in Spanje, bij de politie gemeld. De rechtbank kan op basis van het dossier niet achterhalen waarom [slachtoffer] is doodgeschoten. Het verdriet waarmee [verdachte] de nabestaanden achterlaat, is onmetelijk. De rechtbank vindt het gebrek aan respect dat [verdachte] hiermee voor het leven van [slachtoffer] maar ook voor diens nabestaanden toont, schokkend. [verdachte] heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan opzetheling van een BMW. De rechtbank vindt dat in deze zaak alleen een forse gevangenisstraf passend is.
Het strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van [verdachte] van 1 november 2021. Hieruit blijkt dat [verdachte] niet eerder voor een soortgelijk geweldsdelict is veroordeeld. Hij is daarnaast niet recent voor een soortgelijk vermogensdelict veroordeeld.
Volwassenenstrafrecht
De rapporteurs die de Pro Justitia-rapportage hebben opgesteld, hebben geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. [verdachte] zou gelet op zijn leeftijd in aanmerking kunnen komen voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rapporteurs zien echter onvoldoende indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht, en zien bovendien ook contra-indicaties. [verdachte] woont nog thuis en zijn ouders lijken enige invloed op hem te hebben, maar die pedagogische invloed lijkt ontoereikend gelet op de justitiecontacten van [verdachte] . Hij komt al gedurende langere tijd in aanraking met politie en justitie. Ook is er sprake van een toename in de ernst van delicten.
[verdachte] heeft verder een antisociale persoonlijkheidsstoornis en heeft een criminele levensstijl, waarbij hij is ingebed in het criminele milieu en lijkt te kiezen voor het plegen van (vermogens)delicten. De rechtbank volgt het advies van de rapporteurs en zal het volwassenenstrafrecht toepassen.
Gevolgen nabestaanden
De rechtbank houdt bij de strafoplegging ook rekening met de gevolgen die het handelen van [verdachte] hebben gehad voor de nabestaanden van [slachtoffer] . Tijdens de zitting hebben zij verwoord welke impact het overlijden van hun zoon en broer op hun levens heeft gehad en nog steeds heeft.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de strafbare feiten zich op 3 mei 2020 hebben voorgedaan, terwijl op 1 juli 2021 de Wet straffen en beschermen in werking is getreden en het nadelig is voor [verdachte] dat hij pas na deze datum wordt berecht. De rechtbank is zich er van bewust dat – met de inwerkingtreding van genoemde wet – de wettelijke regelingen met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling minder ruimhartig zijn geworden. De rechtbank merkt op dat de wetgever ervoor heeft gekozen niet te voorzien in een regeling van overgangsrecht. In de onderhavige zaak geldt dat het niet aan de justitiële autoriteiten is te wijten dat de zaak na 1 juli 2021 op zitting is gekomen.
Er heeft na 3 mei 2020 veel onderzoek plaatsgevonden en daarmee is de nodige tijd gemoeid geweest, maar de justitiële autoriteiten hebben niet stilgezeten. Bovendien is [verdachte] zelf naar Spanje vertrokken en heeft hij zich, terwijl hij gezocht werd, pas na enkele maanden bij de politie gemeld. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen te betrekken bij het bepalen van de strafmaat.
Bandbreedte strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om een lagere straf op te leggen dan is geëist door de officieren van justitie. De rechtbank zal [verdachte] immers vrijspreken van het medeplegen van moord. De rechtbank is bekend met het gegeven dat verschillende gerechtshoven hebben overwogen dat de strafmaat voor doodslag in de regel tussen de 8 en 12 jaar ligt. De rechtbank ziet geen bijzondere omstandigheden om buiten deze bandbreedte te treden.
De rechtbank veroordeelt [verdachte] gelet op het voorgaande tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
8. De nabestaanden en de schadevergoedingsmaatregel
Namens de nabestaanden van [slachtoffer] (zijn ouders [moeder slachtoffer] en [vader slachtoffer] ) is een vordering tot schadevergoeding ingediend. De vordering bestaat uit de posten € 4.335,80 aan begrafeniskosten en € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade. Daarnaast verzoeken de nabestaanden de rechtbank om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1
Standpunt van de officieren van justitie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en in zijn geheel moet worden toegewezen.
De officieren van justitie hebben verzocht om de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering niet betwist.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Uit de wet (artikelen 51f en 361 van het Wetboek van Strafvordering) volgt dat alleen diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit in het strafproces schadevergoeding kan vragen. Daarop geldt een uitzondering als diegene is overleden door dat strafbare feit. In dat geval kunnen nabestaanden en naasten zich voegen in de strafprocedure en schadevergoeding vragen. De schade waarvoor vergoeding mogelijk is, beperkt zich tot kort gezegd de kosten voor de begrafenis, schade vanwege het wegvallen van het inkomen van degene die is overleden, affectieschade, shockschade en de schade die je als erfgenaam kunt vragen.
Materiële schade
Kosten begrafenis
Op grond van artikel 6:108 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) komen kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. De vordering is voldoende onderbouwd met een factuur van het uitvaartcentrum en wordt daarom toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2020.
Immateriële schade
Affectieschade
Affectieschade is immateriële schade die iemand lijdt door het verdriet van onder meer het overlijden van een naaste. Artikel 6:108 lid 3 BW biedt voor affectieschade de wettelijke grondslag. Het bedrag dat voor toekenning van de vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, is vastgelegd in het Besluit vergoeding affectieschade. Op grond van artikel 1 van dit besluit kunnen ouders van meerderjarige niet-thuiswonende kinderen aanspraak maken op een bedrag van € 17.500,-. De hoogte van de vordering is conform het Besluit. De rechtbank wijst dit deel van de vordering toe tot een bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2020.
Overige beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de nabestaanden
Hoofdelijk
De toegewezen bedragen worden hoofdelijk aan [verdachte] en [medeverdachte] opgelegd. [verdachte] en [medeverdachte] zijn ieder afzonderlijk verplicht om het totale toegewezen bedrag aan de nabestaanden te betalen, voor zover de ander niet al heeft betaald.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien [verdachte] jegens de nabestaanden naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1 bewezen geachte is toegebracht. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de hierna te noemen duur.
9. Beslag
Onder [verdachte] zijn de voorwerpen inbeslaggenomen, zoals weergegeven op de beslaglijst. Deze beslaglijst is als bijlage III aan dit vonnis gehecht en de inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: nummers 1 t/m 11 en 34 dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder feit 1 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: nummers 60 en 61, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de misdrijven waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Verbeurdverklaring
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: nummers 12 t/m 15, 27 t/m 33, 35, 37 t/m 39 dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het onder feit 1 en feit 2 subsidiair bewezen geachte is begaan.
Bewaring voor de rechthebbende
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de nummers 16 t/m 26, 36, 40 t/m 59 en 62 t/m 66.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
11. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 (impliciet subsidiair) en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 (impliciet subsidiair):
doodslag
en
Feit 2 subsidiair:
opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de nabestaanden [moeder slachtoffer] en [vader slachtoffer] volledig toe tot een bedrag van € 21.835,80 (eenentwintigduizend achthonderdvijfendertig euro en tachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2020. Het betreft € 4.335,80 (vierduizend driehonderdvijfendertig euro en tachtig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de nabestaanden [moeder slachtoffer] en [vader slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de nabestaanden [moeder slachtoffer] en [vader slachtoffer] , aan de Staat € 21.835,80 (eenentwintigduizend achthonderdvijfendertig euro en tachtig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2020, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Het betreft € 4.335,80 (vierduizend driehonderdvijfendertig euro en tachtig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 144 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van het beslag:
Gelast de onttrekking aan het verkeer van:
1. STK Patroon (Omschrijving: G5914544, S&B)
2. 1 STK Patroon (Omschrijving: g5914545, geco)
3. 1 STK projectiel (Omschrijving: g5914549)
4. 1 STK Huls (Omschrijving: g5914861)
5. 1 STK Huls (Omschrijving: g5914864)
6. 1 STK Huls (Omschrijving: g5914866)
7. 1 STK Manteldeel (Omschrijving: g5914874)
9. 1 STK Patroon (Omschrijving: G5945911)
10. 1 STK Munitie (Omschrijving: G5917470)
11. 1 STK Munitie (Omschrijving: G5917471)
34. 1 STK Vuurwapen (Omschrijving: G5914603)
60. 1 STK Drugs (Omschrijving: G5945910)
61. 1 BUS Pepperspray (Omschrijving: G5946334)
Verklaart verbeurd:
12. 1 FLS Fles; handpomp fles (Omschrijving: G5914553;)
13. 1 STK Meerpaal (Omschrijving: G5914554; PAAL VOOR BOOM AFGEBROKEN STUK MET BLOED VOOR INGANG FUNENPA)
14. 1 STK Handschoen (Omschrijving: G5922620)
15. 1 STK Handschoen (Omschrijving: G5922624)
27. 1 STK Auto Sleutel (Omschrijving: G5914581)
28. 1 STK Pet (Omschrijving: G5914582)
29. 1 STK Aansteker (Omschrijving: G5914583)
30. 1 STK Jas (Omschrijving: G5914584)
31. 1 STK Broek (Omschrijving: G5914599)
32. 1 STK Vest (Omschrijving: G5914601)
33. 1 STK Kleding (Omschrijving: G5914614, North face)
35. 1 STK Handschoen (Omschrijving: G5914896)
37. 1 STK Handschoen; latex (Omschrijving: G5917535)
38. 1 STK Handschoen; latex (Omschrijving: G5917538)
39. 1 STK Handschoen (Omschrijving: G5914878)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van:
16. 1 STK Brillekoker (Omschrijving: G5922626, Rayban)
17. 1 STK Schoeisel (Omschrijving: G5922627)
18. 1 STK Schoeisel (Omschrijving: G5922628)
19. 1 STK auto Krik (Omschrijving: G5922629)
20. 1 STK Autogereedschap (Omschrijving: G5922630)
21. 1 STK Glas (Omschrijving: G5915637)
22. 1 STK Schoenen (Omschrijving: G5914883, Puma)
23. 1 STK Vest (Omschrijving: G5914884)
24. 1 STK Boxershort (Omschrijving: G5914887)
25. 1 STK Jogging Broek (Omschrijving: G5914889, Puma)
26. 1 STK Shirt (Omschrijving: G5914891, Ghostbusters)
36. 1 STK Sigaret (Omschrijving: G5914872)
40. 1 STK GSM (Omschrijving: G5903905, Apple Iphone A1660)
41. 1 STK GSM (Omschrijving: G5903909, Apple Iphone)
42. 1 STK GSM (Omschrijving: G5903912, Nokia TA1010)
43. 1 STK Schoenen (Omschrijving: G5946138, Nike)
44. 2 STK GSM (Omschrijving: G5946143; BMW sleutel Look a Like, BMW)
45. 1 STK GSM (Omschrijving: G5946162, Iphone)
46. 1 STK GSM (Omschrijving: G5946341, Blackberry)
47. 1 STK GSM (Omschrijving: G5946356, LG)
48. 1 STK Schoenen (Omschrijving: G5946373, Nike)
49. 1 STK Bon (Omschrijving: G5914912, Albert Heijn)
50. 1 STK Vest met paletten (Omschrijving: G5917162)
51. 1 STK Jas (Omschrijving: G5917163)
52. 1 STK Trui (Omschrijving: G5917150)
53. 1 STK Gehaakte Trui (Omschrijving: G5917151)
54. 1 STK Jas (Omschrijving: G5917152)
55. 1 STK Vest (Omschrijving: G5917154)
56. 1 STK Vest (Omschrijving: G5917158)
57. 1 STK Trui met gekleurde steken en palletjes (Omschrijving: G5917160)
58. 1 STK Gehaakte Trui (Omschrijving: G5917147)
59. 1 STK Trui (Omschrijving: G5917148)
62. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G5946411)
63. 1 STK Navigator (Omschrijving: G5966163, Bosch)
64. 1 STK Navigator (Omschrijving: G5966166, Ford Fomoco)
65. 1 STK GPS TK116 (Omschrijving: G5966171)
66. 1 STK GSM (Omschrijving: G5980862, Iphone)
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. I. Mannen en M. Snijders Blok – Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑12‑2021