Hof Arnhem-Leeuwarden, 02-10-2018, nr. 200.232.370/01
ECLI:NL:GHARL:2018:8824
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
02-10-2018
- Zaaknummer
200.232.370/01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:8824, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 02‑10‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:573, Niet ontvankelijk
Uitspraak 02‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Mentorschap. Artikel 22 Rv verleent partijen geen rechtstreekse aanspraak op het overleggen van stukken. Dit is een discretionaire bevoegdheid van de recht. Uitdrukkelijk voorkeur van meerderjarige gevolgd voor benoeming mentoren.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.232.370/01
(zaaknummers rechtbank Overijssel 5695523 MS VERZ 17-47 & 5695631 BM VERZ 17-228)
beschikking van 2 oktober 2018
inzake
[verzoeker] , wonende te [A] ,
verzoeker,verder te noemen: [verzoeker] (de vader van [verweerster2] ),advocaat mr. J.B. Peters te Zoetermeer,
en
[de moeder] , verder te noemen: [de moeder] (de moeder van [verweerster2] ), ,
verder te noemen: [verweerster2] ,
beiden wonende te [B] ,
verweersters,
advocaat mr. K.M. Wientjes te Zwolle.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 30 oktober 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 26 januari 2018;
- een journaalbericht van mr. Peters van 28 februari 2018 met productie(s);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Peters van 30 april 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wientjes van 17 mei 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Peters van 18 mei 2018 met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie(s), tevens aanvulling beroepschrift en het verzoekschrift voorlopige voorziening, ingekomen op 22 mei 2018;
- een journaalbericht van mr. Peters van 14 augustus 2018 met onder meer een verzoek ex artikel 21 en 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
- een faxbericht van mr. Wientjes van 14 augustus 2018;
- een journaalbericht van mr. Wientjes van 23 augustus 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Peters van 23 augustus 2018 met productie(s), waaronder een akte verzoeken, tevens aanvullende stellingen en in geding brengen stukken;
- een journaalbericht van mr. Wientjes van 29 augustus 2018 met een reactie op voornoemde akte.
2.2
Inzake de door [verzoeker] verzochte voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 Rv (met zaaknummer 200.232.370/02) heeft dit hof beslist bij beschikking van 29 juni 2018. Het verzoek van [verzoeker] is daarbij afgewezen.
2.3
De mondelinge behandeling in de hoofdzaak heeft op 3 september 2018 plaatsgevonden. Het verzoek van [verzoeker] ertoe strekkende dat de mondelinge behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van [verweerster2] zal plaatsvinden en dat zij apart zal worden gehoord, althans subsidiair dat dit zal geschieden als de rechtsvraag of [de moeder] als mentor geschikt is wordt behandeld, is door het hof gelet op het fundamentele belang van het beginsel van hoor en wederhoor, ter zitting afgewezen. De advocaten van partijen zijn voorafgaand aan de zitting in de gelegenheid gesteld hun standpunten ter zake toe te lichten en er is gezocht naar een mogelijkheid om [verzoeker] tegemoet te komen in zijn verzoek, maar gebleken is dat [verweerster2] (die als verzoekster procespartij is) zich er uitdrukkelijk tegen heeft verzet om afzonderlijk - zonder haar moeder - te worden gehoord, alsook om de zitting eerder te verlaten.
Partijen zijn in persoon verschenen, [verzoeker] bijgestaan door mr. Peters, [de moeder] en [verweerster2] bijgestaan door mr. Wientjes. Beide advocaten hebben ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities. [verweerster2] heeft met toestemming van het hof ter zitting een door haar geschreven brief voorgelezen en overgelegd.
3. De feiten
3.1
[verweerster2] is [in] 1991 geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk tussen [verzoeker] en [de moeder] . [verweerster2] heeft een verstandelijke beperking. Daarnaast is bij haar de diagnose ADHD in combinatie met PDD-NOS gesteld.
3.2
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 14 januari 2010 is een bewind ingesteld over alle goederen (met uitzondering van de bankrekeningen die worden beheerd door [verzoeker] ) die toebehoren of zullen toebehoren aan [verweerster2] en is [de moeder] benoemd tot bewindvoerder.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 1 februari 2017, hebben [de moeder] en [verweerster2] verzocht een mentorschap in te stellen ten behoeve van de niet vermogensrechtelijke belangen van [verweerster2] met benoeming van [de moeder] en [C] (verder te noemen [C] ) tot mentoren. Daarnaast hebben [de moeder] en [verweerster2] verzocht [C] te benoemen tot tweede bewindvoerder.
3.4
[verzoeker] heeft in eerste aanleg een verweerschrift ingediend dat zelfstandige verzoeken bevat strekkende tot (onder meer) benoeming van [verzoeker] tot mentor over de immateriële belangen van [verweerster2] , alsmede tot ontslag van [de moeder] als bewindvoerder en benoeming van [verzoeker] tot opvolgend bewindvoerder.
3.5
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld ten behoeve van [verweerster2] met benoeming van [de moeder] tot mentor, ingaande de dag na de uitspraak. De overige verzoeken van [de moeder] , [verweerster2] en [verzoeker] zijn door de kantonrechter afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
[verzoeker] is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 oktober 2017. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoeker] heeft tevens zijn verzoek vermeerderd. Hij verzoekt het hof - zakelijk weergegeven - om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende
- primair: alsnog [de moeder] en [verweerster2] in hun verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren althans en in ieder geval die verzoeken aan hen te ontzeggen met gelijktijdige toewijzing van de verzoeken van [verzoeker] tot benoeming van hem als mentor en bewindvoerder met gelijktijdig ontslag van [de moeder] als bewindvoerder,
- subsidiair: [de moeder] als bewindvoerder te ontslaan met benoeming van een professionele bewindvoerder en mentor met aangehaalde (zoals het hof begrijpt: met de door [verzoeker] in zijn beroepschrift aangehaalde) kwalificaties,
- meer subsidiair: met afwijzing van alle verzoeken van partijen in eerste aanleg en met gelijktijdig ontslag van [de moeder] tot bewindvoerder voor zover de wet zulks toelaat,
- althans in ieder geval die beslissingen te nemen die het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
In aanvulling hierop verzoekt [verzoeker] het hof om [de moeder] en [verweerster2] in hoger beroep op de voet van het bepaalde in de artikelen 21 en 22 Rv te verplichten om de volgende stukken in het geding te brengen:
- in origineel het (concept) zorg- of begeleidingsplan van de instelling [D] van januari/februari 2017 (of eventueel een getuige van [D] op te roepen, die dit plan kan inbrengen);
- het onderwijskundig rapport van de [E] , school voor VSO;
- het arbeidstoeleidingsrapport, opgesteld door [F] , Jobcoach bij [G] ;
- het zorgplan van Zorgboerderij [H] ;
- het psychologisch verslag, opgesteld door [I] , orthopedagoog en GZ psycholoog.
En tot slot verzoekt [verzoeker] bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat het verzoekschrift in hoger beroep de werking van de beschikking van de kantonrechter d.d. 30 oktober 2017 schorst.
4.2
[de moeder] en [verweerster2] voeren verweer en zijn op hun beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Zij verzoeken het hof de verzoeken van [verzoeker] in hoger beroep af te wijzen en de beschikking van de kantonrechter van 30 oktober 2017 te bekrachtigen voor zover die ziet op het instellen van het mentorschap en de benoeming van [de moeder] als mentor. Voorts verzoeken zij de beschikking te vernietigen voor zover de kantonrechter het verzoek tot benoeming van [C] als tweede mentor en als tweede bewindvoerster heeft afgewezen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [C] tevens als mentor en als bewindvoerster wordt benoemd.
5. De motivering van de beslissing
Procedureel
5.1
[verzoeker] klaagt in zijn eerste grief dat hem ten onrechte - ondanks zijn daartoe strekkende verzoeken - een deel van het procesdossier is onthouden en stelt dat de bestreden beschikking reeds als gevolg daarvan dient te worden vernietigd.
5.2
Voorop gesteld zij dat eventuele gebreken bij de behandeling in eerste instantie in hoger beroep worden hersteld, aangezien de behandeling van de zaak alsdan in volle omvang en op basis van alle op dat moment bekende feiten en omstandigheden plaatsvindt.
Daargelaten of bij de behandeling in eerste instantie sprake is geweest van enige tekortkoming of schending van enig rechtsbeginsel, overweegt het hof dat [verzoeker] in ieder geval tijdens de procedure in hoger beroep de beschikking heeft gekregen over alle processtukken en ten volle in de gelegenheid is geweest om zijn standpunt naar voren te brengen en daarvan ook ruim gebruik heeft gemaakt.
Het hof constateert daarbij dat de door [verzoeker] in dit kader onder 4.1 genoemde genoemde stukken geen onderdeel zijn geweest van het procesdossier in eerste aanleg en ook geen grondslag hebben gevormd voor de bestreden beslissing. [de moeder] en [verweerster2] hebben ter onderbouwing van hun verzoek tot instelling van het mentorschap voor [verweerster2] een "Beschrijving zorgvraag [verweerster2] [verzoeker] van [J] zorg&advies" in het geding gebracht, waarin weliswaar een aantal stukken als toegevoegde bijlagen is opgesomd (te weten: Het Onderwijskundig rapport van de [E] , school voor VSO, het Arbeidstoeleidingsrapport opgesteld door [F] , Jobcoach bij [G] , het Zorgplan Zorgboerderij [H] en het Psychologisch verslag opgesteld door [I] , orthopedagoog en GZ psycholoog), maar deze stukken zijn door de verzoekers in eerste aanleg niet aan het procesdossier toegevoegd ter onderbouwing van hun verzoek.
Het hof is van oordeel dat grief 1 niet tot vernietiging van de bestreden beschikking kan leiden.
5.3
Met betrekking tot het verzoek van [verzoeker] om [de moeder] en [verweerster2] in hoger beroep te verplichten de in rechtsoverweging 4.1 (en 5.2) genoemde stukken op de voet van het bepaalde in de artikelen 21 en 22 Rv (alsnog) in het geding te brengen overweegt het hof als volgt.
5.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht, aldus de tweede volzin van artikel 21 Rv. Daarnaast kan de rechter op de voet van het bepaalde in artikel 22 Rv in alle gevallen en in elke stand van de procedure (een van) partijen bevelen om bepaalde op de zaak betrekking hebbende bescheiden in het geding te brengen.
5.5
Artikel 22 Rv verleent partijen geen rechtstreekse aanspraak op het overleggen van stukken. De in artikel 22 Rv gegeven bevoegdheid aan de rechter om op de zaak betrekking hebbende bescheiden op te vragen is een discretionaire bevoegdheid van de rechter en - in de onderhavige zaak - niet van [verzoeker] .
5.6
Het hof ziet geen aanleiding om gebruik te maken van zijn in artikel 22 Rv gegeven bevoegdheid. Het hof acht zich op grond van de ingediende stukken voldoende geïnformeerd om tot een weloverwogen oordeel te kunnen komen. Het hof zal daarom het verzoek van [verzoeker] om [de moeder] en [verweerster2] te verplichten de door hem genoemde stukken over te leggen afwijzen.
5.7
[verzoeker] heeft voorts verzocht te verklaren voor recht dat het verzoekschrift in hoger beroep de werking van de beschikking van de kantonrechter d.d. 30 oktober 2018 schorst.
Het hof overweegt daarover als volgt. Voor de inwerkingtreding van het ontslag en de benoeming van een mentor stelt de wet niet de eis dat de beschikking in kracht van gewijsde moet zijn gegaan. Artikel 1:451 lid 5 BW bepaalt dat het mentorschap in werking treedt daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden, tenzij de beschikking een later tijdstip van ingang vermeldt. Uit de memorie van antwoord (MvA II, Kamerstukken II 1992/93, 22474, 6, p. 24) blijkt dat hiermee wordt voorkomen dat betrokkene hangende het hoger beroep of de cassatie nog rechtshandelingen tot schade van zichzelf zou verrichten waartoe hij na het inwerkingtreden van het mentorschap niet langer gerechtigd zou zijn.
De kantonrechter heeft in de onderhavige zaak met ingang van de dag na de uitspraak [de moeder] tot mentor benoemd. Dit betekent dat de mentor vanaf dat moment was gehouden haar werkzaamheden aan te vangen, zoals zij ook heeft gedaan. Voor een verklaring voor recht, inhoudende dat het verzoekschrift in hoger beroep schorsende werking heeft, is dan ook geen plaats.
Mentorschap
5.8
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
5.9
Op grond van 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerd partner, dan wel andere levensgezel tot mentor benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
Op grond van artikel 1:452 lid 9 BW kan de rechter twee mentoren benoemen, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
5.10
Het hof is van oordeel dat de gronden voor mentorschap genoegzaam zijn komen vast te staan, gelet op de (verstandelijke) beperkingen van [verweerster2] , de complexe zorgvraag die zij in dat kader heeft (blijkens het als bijlage 5 bij het inleidend verzoekschrift gevoegde stuk "Beschrijving zorgvraag [verweerster2] [verzoeker] van [J] zorg&advies") en het gegeven dat zij sinds kort deelneemt aan een begeleid woonproject. Overigens stelt het hof vast, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat alle betrokkenen het erover eens zijn, zij het om verschillende beweegredenen, dat er een mentorschap ten behoeve van [verweerster2] moet worden ingesteld. Waar het in deze zaak om draait is de persoon van de te benoemen mentor. Hierover verschillen partijen.
5.11
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat [verweerster2] , zoals ook al is vastgesteld in de beschikking van de kantonrechter van 14 januari 2010, op zich in staat is haar niet-vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Dat is volgens hem niet veranderd. [verweerster2] wordt echter, naar [verzoeker] stelt, bemoeilijkt in de behartiging van haar niet vermogensrechtelijke belangen door de ontstane situatie, waarin haar onder meer al jarenlang het contact met haar netwerk wordt onthouden. Hij maakt zich dan ook zorgen over het welzijn van zijn dochter. [verzoeker] verzet zich tegen de benoeming van [de moeder] en [C] als mentor over [verweerster2] . Dat [verweerster2] bemoeilijkt wordt in de behartiging van haar niet-vermogensrechtelijke belangen wordt volgens [verzoeker] juist door de moeder veroorzaakt.
5.12
Volgens [verzoeker] dient kennisname van de voorgeschiedenis voor het hof een essentieel onderdeel te zijn van de besluitvorming om tot een juist oordeel te komen over de te benoemen mentor. Hij heeft dan ook een uitgebreide beschrijving/weergave van de voorgeschiedenis gegeven en dit heeft ook [de moeder] gedaan. Het hof constateert dienaangaande dat beide partijen er een verschillende lezing op nahouden, waarbij vooral opvalt dat de verhouding tussen partijen zeer slecht is.
5.13
[verzoeker] stelt dat [verweerster2] inmiddels acht jaar volledig wordt beïnvloed door [de moeder] die, zo concludeert hij, daarbij niet de belangen van [verweerster2] dient, maar zich slechts richt op haar eigen belang, inhoudende dat zij als enige zeggenschap over [verweerster2] houdt. [verzoeker] benadrukt daarbij dat hij [de moeder] niet wil diskwalificeren, maar dat de beslissing van de kantonrechter om [de moeder] tot mentor te benoemen volgens hem een dermate groot nadeel voor [verweerster2] oplevert, dat hij, vanuit de noodzaak [verweerster2] te beschermen, beroep heeft moeten instellen tegen deze beslissing(en).
5.14
Kort weergegeven stelt [verzoeker] dat [de moeder] , gebruikmakend van haar overwicht op [verweerster2] , mede als haar bewindvoerder, in strijd met de belangen van [verweerster2] het contact tussen [verweerster2] en hem en zijn familie blokkeert met alle schadelijke gevolgen van dien. Hij wijst er daarbij op dat het belang van [verweerster2] juist meebrengt dat zij goed contact heeft met haar vader en zijn familie. [verweerster2] ontleende in het verleden, na de scheiding van [verzoeker] en [de moeder] en vlak voordat zij de achttienjarige leeftijd bereikte, altijd veel plezier aan haar contact met haar vader en diens familie. Er is, aldus [verzoeker] , geen objectieve reden waarom dergelijk contact niet meer in het belang van [verweerster2] zou zijn. Verder wijst hij erop dat [verweerster2] in de procedure die heeft geresulteerd in de beschikking van 14 januari 2010 aan de kantonrechter te kennen heeft gegeven dat zij last heeft van de slechte verhouding tussen haar ouders, dat zij graag wil dat de onenigheid tussen haar ouders stopt en ook graag haar vader weer wil bezoeken, maar dat het conflict moet ophouden. Volgens [verzoeker] heeft [de moeder] dan ook aantoonbaar in strijd met de belangen van [verweerster2] gehandeld, door de wensen van [verweerster2] te negeren en feitelijk te bevorderen dat de banden tussen [verweerster2] en haar vader werden doorgesneden. [de moeder] heeft geen enkel initiatief genomen of beantwoord om het conflict tussen haar en [verzoeker] te stoppen. [de moeder] is daarom, aldus [verzoeker] , niet geschikt als mentor en haar benoeming als zodanig is in strijd met de belangen van [verweerster2] . De kantonrechter had ofwel [verzoeker] tot mentor moeten benoemen ofwel een onafhankelijke derde.
Door benoeming van een andere mentor heeft [verweerster2] de mogelijkheid weer een reëel beeld van de wereld en haar vader te krijgen en de mogelijkheid weer in contact te komen met haar vader en zijn familie, als zij dat wil. [verzoeker] benadrukt dat contact met [verweerster2] niet primair de bedoeling is van zijn bemoeienis met het mentorschap. Zijn primaire bedoeling is de ontplooiing van [verweerster2] , zodat zij een realistische kijk op de wereld en haar familie krijgt en een zekere mate van vrijheid.
[de moeder] maakt [verweerster2] , aldus [verzoeker] , in verregaande mate afhankelijk van haar meningen (ook, en met name, over [verzoeker] ), hetgeen zich uit in het verbreken van de banden met [verzoeker] .
De zogenaamde voorkeur van [verweerster2] voor haar moeder als te benoemen mentor, moet daarom in de visie van [verzoeker] , anders dan de kantonrechter in de beschikking waarvan beroep heeft gedaan, met terughoudendheid bezien worden. [verzoeker] kent ook geen betekenis toe aan de zogenaamd uit vrije wil gegeven verklaring van [verweerster2] dat zij haar vader nooit meer wil zien. Deze opmerking moet volgens hem zijn ingegeven door de jarenlange beïnvloeding van [de moeder] en staat haaks op de eerdere uitdrukkelijke beweringen van [verweerster2] . [verzoeker] van zijn kant heeft uitdrukkelijk aangegeven dat bij benoeming van hem tot mentor het ongestoorde contact van [verweerster2] met [de moeder] door hem wordt gewaarborgd.
Hij betwist daarbij nadrukkelijk dat hij zich tegen [verweerster2] ooit negatief over haar moeder heeft uitgelaten. Het is uitsluitend [de moeder] die alle ‘volwassenenproblematiek’ met [verweerster2] bespreekt en haar daarmee onwenselijk belast. [de moeder] bespreekt daarbij alles op basis van gelijkwaardigheid met [verweerster2] .
5.15
[verzoeker] is, zo meent hij, de meest aangewezen persoon om mentor van [verweerster2] te zijn, niet alleen omdat hij het meest betrokken is, maar ook vanwege het feit dat hij zelf reeds is benoemd tot mentor voor twee verstandelijk beperkten, van wie één betrokken is bij een vechtscheiding. Derhalve is hij gebleken geschikt om deze functie te vervullen.
Indien het hof, vanwege de tussen [verzoeker] en [de moeder] bestaande situatie, geen van beide ouders geschikt acht als mentor van [verweerster2] , dient een onafhankelijke derde te worden benoemd tot mentor en/of bewindvoerder, voor zoveel mogelijk met gelijktijdig ontslag van [de moeder] als bewindvoerder. De voorkeur van [verzoeker] gaat dan uit naar een persoon of instelling met ervaring met vechtscheidingen die achter het creëren/in stand houden van een goed sociaal netwerk voor [verweerster2] staat.
5.16
[de moeder] en [verweerster2] voeren gemotiveerd verweer tegen de verzoeken van [verzoeker] .
Ter zitting van het hof heeft [verweerster2] desgevraagd nogmaals uitdrukkelijk haar voorkeur uitgesproken voor [de moeder] als mentor. [verweerster2] heeft mede aan de hand van een door haar voorgelezen brief verklaard dat zij haar moeder en [C] heel graag als mentor wil, omdat zij haar heel goed begrijpen en zij zich veilig bij hen voelt. Zij wil graag dat haar moeder en [C] haar helpen om begeleid te wonen en dat ze zorgen dat zij haar woonplek en werkplek niet zal kwijtraken. [verweerster2] kijkt ernaar uit om zelfstandig te gaan wonen. Verder vindt zij het belangrijk dat zij op haar huidige werkplek kan blijven. Zij en haar moeder zijn als twee handen op één buik en hebben een sterke band.
5.17
[de moeder] wijst erop dat [verweerster2] al 26 jaar bij haar woont en dat zij gedurende de gehele minderjarigheid van [verweerster2] alleen met het gezag over haar is belast en alle beslissingen over haar heeft genomen, steeds in overleg met [verweerster2] . [verweerster2] vertrouwt haar moeder en zij vertrouwt haar de verantwoordelijkheid toe om beslissingen voor haar te nemen. [de moeder] benadrukt dat zij [verweerster2] betrekt bij alle beslissingen en probeert [verweerster2] zo zelfstandig en weerbaar mogelijk te maken. Zij probeert haar de 'tools' te geven om zo goed mogelijk haar eigen belangen te behartigen. Dat is ook een van de redenen dat moeder het een goede stap vindt dat [verweerster2] op zichzelf gaat wonen, zij het begeleid met 24-uurszorg in verband met haar beperking.
[de moeder] stelt dat zij het netwerk van [verweerster2] , anders dan [verzoeker] betoogt, juist probeert te vergroten. [verweerster2] heeft vriendinnen, gaat naar de dagbesteding en doet aan sport, terwijl [de moeder] haar stimuleert om (begeleid) zelfstandig te gaan wonen.
Zij heeft altijd het belang van [verweerster2] voorop gesteld en doet dat nog steeds.
5.18
[de moeder] en [verweerster2] bestrijden uitdrukkelijk dat [verzoeker] geschikt zou zijn als mentor voor [verweerster2] . Volgens [de moeder] en [verweerster2] probeert [verzoeker] door zich als mentor (en bewindvoerder) te laten benoemen, contact af te dwingen met [verweerster2] waarvoor het mentorschap niet is bedoeld. De ouders verschillen wezenlijk over wat in het belang is van [verweerster2] .
[verweerster2] wil rust. Zij vraagt zich af waarom haar vader deze procedure voert en zij wil dat hij ermee stopt. Zij kan er niet meer tegen en wil hem niet zien.
5.19
[de moeder] en [verweerster2] zijn van mening dat de kantonrechter hun verzoek om [C] als tweede mentor te benoemen ten onrechte heeft afgewezen. [C] speelt al jaren een zeer belangrijke rol in de begeleiding en opvoeding van [verweerster2] . Zij helpt [verweerster2] bij lastige zaken en [verweerster2] bespreekt met haar allerlei kwesties. [verweerster2] en zij hebben veel contact met elkaar en ondernemen activiteiten samen, zoals het bezoeken van pretparken. [de moeder] en [verweerster2] stellen dat het voor [verweerster2] fijn is om naast haar moeder een tweede persoon te hebben met wie ze ook dingen kan bespreken, die ze misschien niet in eerste instantie met haar moeder wil bespreken.
Tussen [de moeder] en [C] bestaat al jaren een sterke vriendschap en ze hebben intensief contact met elkaar. De zorg voor [verweerster2] is intensief en [C] ondersteunt [de moeder] daarbij. [C] kan deze steun niet alleen op het emotionele vlak goed bieden maar ook in praktische zin. [C] onderneemt veel met [verweerster2] . Ze zorgt op sommige momenten voor [verweerster2] en beschikt over veel vakkennis over en ervaring met het werken met mensen met een beperking.
5.20
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat [C] niet geschikt is om te worden benoemd tot tweede mentor en tweede bewindvoerder. Ter onderbouwing voert hij aan dat [C] de moeder heeft ondersteund in haar conflict met de vader, terwijl het op haar weg had gelegen dit conflict juist te de-escaleren.
5.21
Het hof stelt vast dat [verweerster2] in hoger beroep, evenals bij de kantonrechter en tijdens de zitting van dit hof op 29 juni 2018, als haar uitdrukkelijke voorkeur te kennen heeft gegeven dat haar moeder en [C] worden benoemd tot haar mentors. Aan deze voorkeur kan de rechter op grond van de wet (artikel 1:452 lid 3 BW) slechts voorbijgaan, indien er gegronde redenen zijn die zich tegen die benoeming verzetten. Dergelijke gegronde redenen zijn er naar het oordeel van het hof niet. Daartoe overweegt het hof als volgt.
5.22
Uit de opvattingen van [de moeder] en [verzoeker] over de voorgeschiedenis en over elkaar valt - voor zover hier van belang - af te leiden dat zij al jarenlang een ernstig conflict met elkaar hebben en dat [verweerster2] hiervan ernstige nadelige gevolgen ondervindt. Het hof acht die verstoorde familieverhoudingen uiterst zorgelijk, maar ziet niettemin geen aanleiding de immateriële belangen van [verweerster2] te laten behartigen door een onafhankelijke, professionele mentor, niet zijnde een familielid. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de totstandkoming en voortduring van genoemd conflict uitsluitend aan [de moeder] valt toe te schrijven, zoals [verzoeker] betoogt. Hoewel het zorgelijk is dat [verweerster2] thans al acht jaar geen contact meer heeft of wenst met [verzoeker] en zijn familie, vormt dit naar het oordeel van het hof geen aanleiding om de voorkeur van [verweerster2] voor benoeming van haar moeder als mentor niet te volgen. Deze voorkeur sluit volledig aan bij haar feitelijke situatie, aangezien [de moeder] in het leven van [verweerster2] steeds een centrale plaats heeft ingenomen, als moeder, verzorgster, opvoedster en als degene die haar steeds van dichtbij heeft begeleid en beslissingen voor haar heeft genomen. [verweerster2] vertrouwt haar moeder en heeft een liefdevolle band met haar. Het hof heeft uit hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht ook niet de indruk gekregen dat [de moeder] onvoldoende oog heeft voor de belangen van [verweerster2] . Bovendien zal de benoeming van een onafhankelijke derde voor [verweerster2] een grote verandering betekenen en voor haar, mede gelet op haar (verstandelijke) beperkingen, onwenselijke spanningen opleveren.
Vorenstaande neemt niet weg dat [de moeder] als mentor mede tot taak heeft om te investeren in goede betrekkingen tussen [verweerster2] en alle familieleden en dat [de moeder] ook voor ogen dient te houden dat het in het belang van [verweerster2] kan zijn dat ook andere familieleden betrokken worden in de zorg voor haar, hoewel aannemelijk is dat de verstoorde verstandhouding tussen [de moeder] en [verzoeker] dat in het verleden heeft bemoeilijkt.
5.23
Ook voor [C] geldt dat zij al zeer lang een prominente plaats inneemt in het leven van [verweerster2] , waarbij zij haar ondersteuning en begeleiding biedt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet het hof evenmin gegronde redenen om de voorkeur van [verweerster2] voor de benoeming van [C] als mentor niet te volgen.
Bewindvoering
5.24
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder, de rechthebbende of het openbaar ministerie dan wel ambtshalve.
5.25
Niet gebleken is dat [de moeder] als bewindvoerder de door de wet aan haar opgelegde verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. De enkele stelling van [verzoeker] dat [de moeder] één van de twee door [verzoeker] beheerde bankrekeningen van [verweerster2] heeft opgeheven, acht het hof daartoe onvoldoende. De bezwaren die [verzoeker] in zijn beroepschrift en ter zitting overigens heeft genoemd tegen [de moeder] als bewindvoerder hebben geen betrekking op financiële beslissingen. De door [verzoeker] genoemde spanningen tussen hem en de bewindvoerder zijn terug te voeren op perikelen in de familiesfeer, en zijn niet het gevolg van de wijze waarop [de moeder] haar taken als bewindvoerder uitoefent. Voor wat betreft het verzochte ontslag van de bewindvoerder geldt dan ook dat [verzoeker] onvoldoende heeft aangevoerd om te kunnen concluderen dat er sprake is van gewichtige redenen die het ontslag van de bewindvoerder rechtvaardigen. [de moeder] heeft - zoals zij ter zitting heeft verklaard - al meerdere malen rekening en verantwoording afgelegd aan de kantonrechter en niet gesteld of gebleken is dat daaraan geen goedkeuring is verleend.
5.26
Op grond van artikel 1:437 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter twee bewindvoerders benoemen, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van dergelijke gegronde redenen. Gelet hierop en nu uit de stukken blijkt dat [C] bereid is om te worden benoemd tot tweede bewindvoerder acht het hof het verzoek dienaangaande toewijsbaar.
6. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarbij de verzoeken tot benoeming van [C] als tweede mentor en tweede bewindvoerder naast [de moeder] zijn afgewezen en voor het overige bekrachtigen.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 30 oktober 2017, voor zover daarbij ten behoeve van [verweerster2] een mentorschap is ingesteld en [de moeder] is benoemd tot haar mentor;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 30 oktober 2017, voor zover daarin de verzoeken om [C] naast [de moeder] te benoemen tot tweede mentor en tot tweede bewindvoerder zijn afgewezen;
en opnieuw rechtdoende:
benoemt [C] tot de tweede mentor over [verweerster2] voornoemd;
benoemt [C] tot tweede bewindvoerder over [verweerster2] voornoemd;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, C. Koopman en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 2 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.