Hof Amsterdam, 29-12-2009, nr. 200.039.388/01
ECLI:NL:GHAMS:2009:BO2944
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
29-12-2009
- Magistraten
Mrs. W.J.J. Los, C.C.W. Lange, J.C. Toorman
- Zaaknummer
200.039.388/01
- LJN
BO2944
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BO2944, Uitspraak, Hof Amsterdam, 29‑12‑2009
Uitspraak 29‑12‑2009
Mrs. W.J.J. Los, C.C.W. Lange, J.C. Toorman
Partij(en)
BESCHIKKING
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. A.W. Brantjes,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
BMC SOFTWARE DISTRIBUTION B.V.,
VERWEERSTER,
advocaat: mr. R.M. Dammers.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en BMC genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift met bijlagen, dat op 28 juli 2009 ter griffie van het hof is ingekomen, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter te Haarlem onder zaak/rep. nummer 423519/ AO VERZ 09-414 op 16 juni 2009 heeft gegeven. Het beroepschrift, dat twee grieven bevat, strekt ertoe dat het hof genoemde beschikking zal vernietigen en, opnieuw recht doende, uitvoerbaar bij voorraad, primair de bij die beschikking uitgesproken ontbinding zal afwijzen en subsidiair [appellant] een hogere vergoeding zal toekennen als verzocht in eerste aanleg, met veroordeling van BMC in de kosten van dit geding, de advocaatkosten daaronder begrepen.
Op 21 oktober 2009 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van BMC met één productie ingekomen. BMC verzoekt het hof daarin [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans het beroep te verwerpen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
Bij fax van 26 oktober 2009 heeft [appellant] nog een productie aan het hof doen toekomen.
Op 27 oktober 2009 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden, die — zoals het hof tevoren aan partijen had meegedeeld — vooralsnog was beperkt tot de vraag of het appelverbod zou kunnen worden doorbroken. Bij die gelegenheid heeft namens [appellant] mr. K.L.M. Kaldenbach, advocaat te Amsterdam, het woord gevoerd en namens BMC mr. M. Briedé, advocaat te Amsterdam.
Zij hebben daarbij gebruik gemaakt van aan het hof overgelegde aantekeningen.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en meegedeeld dat uitspraak zal volgen.
2. De beoordeling
2.1.
Het gaat in deze zaak, kort gezegd en voor zover thans van belang, om het volgende. [appellant] is op 1 mei 2004 in dienst getreden bij BMC als Account Manager voor 40 uur per week en is laatstelijk voor onbepaalde tijd werkzaam tegen een salaris van € 5.902,79 exclusief 8% vakantiegeld en overige emolumenten. Vanwege een reorganisatie binnen BMC bekleedt [appellant] sinds 1 oktober 2008 de functie van Enterprise Sales Management (ESM) Account Manager.
2.2.
BMC heeft bij inleidend verzoekschrift van 4 mei 2009 verzocht de arbeidsovereenkomst tussen haar en [appellant] te ontbinden wegens gewichtige redenen, gelegen in een verandering van omstandigheden. [appellant] heeft schriftelijk verweer gevoerd. Primair heeft hij verzocht om het verzoek af te wijzen, subsidiair om haar een vergoeding van € 182.505,- bruto toe te kennen en BMC te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming voor de gemaakte advocaatkosten, te weten een bedrag van € 10.000,- exclusief BTW, met veroordeling van BMC in de kosten van de procedure. Ten slotte heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.3.
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor het geval BMC het verzoek niet zou intrekken, de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 juli 2009 en in verband daarmee aan [appellant] een vergoeding toegekend van € 82.000,- bruto.
2.4.
Voorop staat dat, gelet op het bepaalde in artikel 7:685 lid 11 BW, tegen de onderhavige beslissing van de kantonrechter geen hogere voorziening openstaat. Dit rechtsmiddelenverbod geldt echter niet indien de rechter in eerste aanleg artikel 7:685 BW ten onrechte heeft toegepast of buiten toepassing heeft gelaten, dan wel indien zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. Daarbij valt met name te denken aan schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
2.5.
[appellant] kan in zijn beroep worden ontvangen, omdat hij heeft gesteld dat door de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Of die stelling juist is, en of op grond daarvan het appelverbod kan worden doorbroken, zal hierna worden beoordeeld.
2.6.
[appellant] voert — kort gezegd — aan dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden nu de kantonrechter bij zijn beslissing rekening heeft gehouden met de door BMC, de avond voor de zitting, ingediende producties 14 tot en met 20. De aanvullende producties zijn door de advocaat van [appellant] ontvangen op 8 juni 2009, respectievelijk om 17:25 en om 17:34 uur, terwijl de zitting op 9 juni 2009 om 9:30 uur zou plaatsvinden en die aanvullende producties waren, volgens [appellant], van dien aard en omvang dat [appellant] daarop in redelijkheid niet meer adequaat heeft kunnen reageren. De advocaat van [appellant] heeft na ontvangst van de producties dezelfde avond nog schriftelijk bezwaar gemaakt. Ter zitting heeft de advocaat van [appellant] nogmaals nadrukkelijk bezwaar gemaakt tegen het in de procedure betrekken van deze stukken. Nu blijkens de beschikking van 16 juni 2009 de op het laatste moment ingediende producties dermate relevant en mede beslissend zijn gebleken voor de beantwoording van de vraag of [appellant] onvoldoende functioneerde, zoals door BMC gesteld, is [appellant] in zijn verdediging geschaad, aldus [appellant] in hoger beroep.
2.7.
Volgens BMC is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor geen sprake. BMC voert daartoe — samengevat — aan dat de advocaat van [appellant] nog de avond voorafgaand aan de zitting schriftelijk heeft gereageerd door middel van het sturen van nadere producties zijdens [appellant]. Bovendien zou [appellant], tijdens de mondelinge behandeling, nogmaals de gelegenheid hebben gekregen om de stukken te bestuderen en op de stukken te reageren. Daarenboven stelt BMC dat [appellant] de nadere producties zijdens BMC al geruime tijd in zijn bezit had en bekend was met de inhoud van deze stukken.
2.8.
Naar het oordeel van het hof is het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor in deze zaak niet geschonden. Redengevend voor dit oordeel is het volgende.
Uitgangspunt is dat de fundamentele regel van hoor en wederhoor ook betrekking heeft op het kennis kunnen nemen van -en adequaat kunnen reageren op bescheiden die (kort) vóór of bij gelegenheid van een terechtzitting waarop zij aan de orde komen, worden overgelegd en dat, zolang het gaat om stukken waarvan de aard en omvang klaarblijkelijk geen beletsel vormen om daarvan binnen de beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat te reageren, de rechter, zeker als tegen de overlegging van deze bescheiden geen bezwaar is gemaakt, zonder meer mag aannemen dat aan deze eis is voldaan (vgl. HR 17 februari 2006, NJ 2006, 165).
2.9.
Doorslaggevend in deze zaak is of de aard en omvang van de laattijdig ingebrachte stukken zodanig zijn dat [appellant] voldoende tijd en gelegenheid heeft gekregen voor behoorlijke kennisneming daarvan en voorbereiding van zijn verweer. De door BMC voor de zitting ingediende producties 14 tot en met 20 betroffen respectievelijk een overzicht van de door [appellant] behaalde omzetresultaten, een beoordelingsverslag uit 2006, een brief aan [appellant] zijdens BMC van 6 juli 2006, een e-mailbericht van BMC aan [appellant] van 21 januari 2009, een overzicht omzetpercentage vierde kwartaal van het fiscale jaar 2009, een overzicht van de te verwachten projecten van [appellant] voor het fiscale jaar 2010 en een e-mailbericht tussen de voormalig leidinggevende van [appellant] en de HR Manager van 8 juni 2009. [appellant] baseert zijn bezwaar met name op het beoordelingsverslag uit 2006.
2.10.
Het hof oordeelt dat niet is gebleken dat de aard en omvang van de zeven producties zijdens BMC klaarblijkelijk een beletsel vormden voor [appellant] om binnen de beschikbare tijd van de stukken kennis te nemen en daarop adequaat te reageren.
2.11.
Bij dat oordeel heeft het hof het volgende betrokken.
De advocaat van [appellant] heeft nog dezelfde avond, na ontvangst van producties 14 tot en met 20 zijdens BMC, aan de gemachtigde van BMC een schriftelijke reactie verstuurd met nadere producties 17 tot en met 20 zijdens [appellant]. Derhalve is niet aannemelijk dat [appellant] voor de mondelinge behandeling onvoldoende gelegenheid heeft gehad de stukken van BMC te bestuderen. Nog afgezien daarvan heeft blijkens het proces-verbaal de kantonrechter de zitting voor tien minuten geschorst zodat de advocaat van [appellant] de producties nog nader kon bestuderen. Daarbij komt nog de omstandigheid dat [appellant] het merendeel van de stukken inhoudelijk al kende en dat — zoals hij tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft erkend — hij bekend was met het beoordelingsverslag uit 2006. Aldus mag worden aangenomen dat hij op debat daarover voldoende was voorbereid. Voorts is het verweerschrift van [appellant] minder dan een week voor de zitting ingediend, waarbij voor [appellant] te voorzien was dat BMC naar aanleiding van het verweerschrift wellicht nadere stukken zou overleggen.
2.12.
De slotsom is dat niet kan worden geoordeeld dat de kantonrechter bij de behandeling van de zaak het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Nu ook anderszins niet is gebleken dat bij die behandeling fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden, zodanig dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, moet het hoger beroep worden verworpen. [appellant] zal worden verwezen in de proceskosten in hoger beroep. Er is geen aanleiding voor toekenning van een hogere vergoeding dan die volgens het liquidatie tarief.
3. De beslissing
Het hof:
verwerpt het beroep;
verwijst [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van BMC gevallen en tot op heden begroot op € 262,- wegens verschotten en € 1.788,- aan salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J.J. Los, C.C.W. Lange en J.C. Toorman en uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer op 29 december 2009.
[mr. T.A.C. van Hartingsveldt]