Hof 's-Gravenhage, 27-04-2010, nr. 200.053.890/01
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM6014
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
27-04-2010
- Magistraten
Mrs. A.D. Kiers-Becking, T.H. Tanja-van den Broek, M.Y Bonneur
- Zaaknummer
200.053.890/01
- LJN
BM6014
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM6014, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 27‑04‑2010
Uitspraak 27‑04‑2010
Mrs. A.D. Kiers-Becking, T.H. Tanja-van den Broek, M.Y Bonneur
Partij(en)
arrest van de vijfde civiele kamer d.d. 27 april 2010
inzake
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.P. de Witte te Den Haag,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
Het geding
Bij exploot van 4 augustus 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank 's‑Gravenhage, sector kanton — locatie 's‑Gravenhage, tussen partijen gewezen vonnis van 6 mei 2009. [appellant] heeft bij memorie van grieven drie grieven tegen het vonnis aangevoerd. [geïntimeerde] is niet verschenen. [appellant] heeft arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.
Bij inleidende dagvaarding van 12 september 2008 heeft [appellant] betaling gevorderd van de werkzaamheden die hij als advocaat voor [geïntimeerde] heeft verricht. De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard. Daartoe heeft hij overwogen dat hij zich, gelet op het bepaalde in de artikelen 32 en 35 Wet tarieven in burgerlijke zaken, onbevoegd dient te verklaren van het geschil kennis te nemen. Het verweer van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter als volgt weergegeven: ‘Gedaagde heeft het gevorderde bestreden en aangevoerd dat eiser zijn zaken slecht heeft behandeld; gedaagde wenste beëindiging van de huurovereenkomst en geen betalingsregeling met de huurder’.
Ontvankelijkheid van [appellant] in zijn hoger beroep
2.
De ingestelde vordering waarover de kantonrechter in eerste aanleg had te beslissen bedroeg € 1.051,75, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2006 over € 882,25.
De vordering beliep derhalve niet meer dan € 1.750,--, zodat hoger beroep op grond van artikel 332, lid 1, Rv is uitgesloten.
3.
[appellant] stelt dat hij niettemin ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat
- 1.
de kantonrechter geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven, doch zich slechts onbevoegd heeft verklaard;
- 2.
de kantonrechter ten onrechte de artikelen 32 en 35 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken heeft toegepast.
Hiermee beroept [appellant] zich op de jurisprudentie waarin de Hoge Raad heeft aangenomen dat een specifiek wettelijk appelverbod kan worden doorbroken indien de rechter de desbetreffende regeling ten onrechte heeft toegepast, dan wel heeft toegepast met verzuim van essentiële vormen, of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten.
4.
Deze doorbrekingsjurisprudentie geldt voor specifieke wettelijke appelverboden en niet voor het algemeen geldende appelverbod van artikel 332, lid 1 Rv. Daarbij gaat het erom dat geen hoger beroep hoort open te staan in zaken waarvan het betrekkelijk geringe financiële belang niet opweegt tegen de tijd en kosten die zijn gemoeid met de behandeling van de zaak in hoger beroep. Vergelijk HR 16 maart 2007, NJ 2007, 637. Dit geldt ook als de kantonrechter in een onder de appelgrens vallende zaak slechts over een processuele voorvraag heeft geoordeeld (HR 19 december 1986, NJ 1987, 1000).
In dit geval is de uitsluiting van hoger beroep ook geen gevolg van de (onterechte) toepassing van de artikelen 32 e.v. Wet tarieven in burgerlijke zaken. Het appelverbod vloeit immers voort uit artikel 332, lid 1 Rv en niet uit de (onterechte) toepassing van de artikelen 32 ev. Wet tarieven in burgerlijke zaken.
Zoals de Hoge Raad in het arrest van 16 maart 2007 heeft overwogen is voormelde uitsluiting van doorbreking van de appelgrens (het appelverbod) van artikel 332, lid 1, Rv slechts aanvaardbaar indien in het cassatieberoep op de voet van artikel 80, lid 1, RO ruimte wordt geboden voor klachten over schending van fundamentele rechtsbeginselen.
De Hoge Raad heeft in een zaak met betrekking tot een advocatendeclaratie, waarin — zoals in dit geval — de kantonrechter zich onbevoegd had verklaard omdat hij ten onrechte aannam dat op grond van de Wet tarieven in burgerlijke zaken de raad van toezicht ten dien aanzien bij uitsluiting bevoegd was, aangenomen dat in cassatie ook kan worden geklaagd over een onbevoegdverklaring door de kantonrechter (HR 18 juni 1993, NJ 1994, 4).
5.
Het bovenstaande brengt mee dat [appellant] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het beroep, welke zullen worden begroot op nihil.
Beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D. Kiers-Becking, T.H. Tanja-van den Broek en M.Y Bonneur; het is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2010 in aanwezigheid van de griffier.