Rb. Rotterdam, 31-01-2020, nr. 10-252910-19 vordering TUL: 02-032982-18
ECLI:NL:RBROT:2020:693
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
31-01-2020
- Zaaknummer
10-252910-19 vordering TUL: 02-032982-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2020:693, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 31‑01‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 31‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Toewijzing TUL algemeen na inwerkingtreding Wet USB niet in strijd met de artikelen 5 en 6 EVRM.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10-252910-19
Parketnummer vordering TUL: 02-032982-18
Datum uitspraak: 31 januari 2020
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] [woonplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsvrouw W. van der Voet, advocaat te Rotterdam.
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2020.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3. Eis officier van justitie
De officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, heeft gevorderd:
- -
bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 116 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals door de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR) zijn geadviseerd;
- -
tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 02-032982-18.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Bewijswaardering
Op 22 september 2019 is er in de woning aan de [adres delict] ingebroken. Een raam van de woning is ingegooid en de dader is door de ontstane opening de woning binnen geklommen. Uit een van de lades in een slaapkamer is een geldkistje weggenomen. Op het bed in een slaapkamer is een werkhandschoen aangetroffen. De binnenzijde van de handschoen is bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van dragersporen. Vervolgens is een spoor veiliggesteld. The Maastricht Forensic Institute heeft het materiaal onderzocht en geconcludeerd dat het DNA-profiel aan de binnenzijde van de handschoen een match oplevert met het DNA-profiel van verdachte (met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard). Deze omstandigheid is dermate belastend voor verdachte dat van hem op dit punt een verklaring mag worden verwacht.
Daarnaast zijn in de woning van verdachte schoenen aangetroffen en in beslag genomen. Bij een vergelijkend schoensporenonderzoek is gebleken dat de schoensporen die in de woning op de houten tafel onder het verbroken raam zijn aangetroffen, zeer waarschijnlijk (drie sporen) respectievelijk mogelijk (één spoor) zijn veroorzaakt met de rechterschoen van de bij verdachte thuis aangetroffen schoenen. Ook hiervoor mag van de verdachte een verklaring worden verwacht.
De verdachte heeft bij de politie enkel verklaard niet te hebben ingebroken. Nu de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de in de woning aangetroffen belastende sporen, is naar het oordeel van de rechtbank op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan het ten laste gelegde feit schuldig heeft gemaakt.
4.2.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 22 september 2019 te Rotterdam, uit een woning gelegen op/aan de
[adres delict] een (geld)kistje met munten, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen kistje met munten onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
5. Strafbaarheid feit
Het bewezen feit levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering straf
7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft zich op 22 september 2019 schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning door middel van braak en inklimming via een raam. Hij heeft hierbij een geldkistje met munten weggenomen. Woninginbraak is een vervelend strafbaar feit waarbij ernstig inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. In huis behoort men zich veilig te weten. Afgezien daarvan veroorzaakt een inbraak veel overlast verband houdende met de ontstane schade en het moeten missen van spullen die voor de eigenaren een materiële en/of emotionele waarde vertegenwoordigen. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zich aan een dergelijk misdrijf schuldig heeft gemaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
JBRR heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 januari 2020. Dit rapport houdt onder andere het volgende in. Verdachte krijgt sinds 20 november 2015 begeleiding van JBRR. Gebleken is dat verdachte een ernstig belast verleden heeft, al op jonge leeftijd op eigen benen moest staan en zeer wantrouwend is. Daarnaast kunnen zijn frustraties leidend zijn voor zijn gedrag. Verdachte heeft moeite in te zien wat zijn eigen rol is en te veranderen.
JBRR heeft geadviseerd om in geval van een veroordeling een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest en een voorwaardelijke taakstraf met de hierna te noemen bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit is enkel het opleggen van een gevangenisstraf passend. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een voorwaardelijke taakstraf op te leggen met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. De rechtbank ziet gelet op de ernst van het feit geen aanleiding om een voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Het is echter ook niet de bedoeling van de rechtbank dat verdachte nu weer gedetineerd raakt. De rechtbank zal dan ook een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd van het voorarrest. De officier van justitie ging uit van 16 dagen voorarrest, de rechtbank komt tot 17 dagen voorarrest. De voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf komt dan in de berekening van de rechtbank uit op 99 dagen.
Nu JBRR begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Gelet op de op te leggen straf zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.
8. Vordering tenuitvoerlegging
8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 3 mei 2018 van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een werkstraf van 80 uur subsidiair 40 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 18 mei 2018.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel moet worden toegewezen.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de proeftijd dient te worden verlengd met 1 jaar.
8.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waar een vordering tot tenuitvoerlegging in verband met het overtreden van de algemene voorwaarde geen nieuw strafbaar feit te plegen, werd afgewezen (ECLI:NL:RBGEL:2020:138). Anders dan in die uitspraak is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging kan worden toegewezen, nu de onderhavige vordering ziet op een taakstraf. Daarnaast wordt de (indirecte) vrijheidsbeneming bevolen door een rechter, waardoor is voldaan aan artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het EVRM biedt bovendien geen onverkort recht op behandeling van een zaak in twee feitelijke instanties. Dat klemt temeer nu ten aanzien van het veroordelend vonnis waarbij de voorwaardelijke straf werd opgelegd het recht op twee feitelijke instanties onverkort aanwezig was en nog steeds is. Een schending van artikel 6 van het EVRM ziet de rechtbank niet. De uitspraak van de rechtbank Gelderland staat dan ook niet aan toewijzing van de onderhavige vordering in de weg. De rechtbank heeft ook gelet op een recente uitspraak van het gerechtshof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2020:195). Naar het oordeel van de rechtbank doet dat arrest niet af aan hetgeen hiervoor is overwogen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Bijlage
De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
11. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 116 (honderdzestien) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 99 (negenennegentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zijn medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht van het JOVOteam door zich te melden op de afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- de veroordeelde zal zich, indien nodig, diagnosticeren en indien noodzakelijk behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering. Het verblijf zal de gehele proeftijd duren of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis die bij afzonderlijke beslissing was geschorst;
gelast de gehele tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 3 mei 2018 van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de tijd van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Wuijckhuijse, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 september 2019 te Rotterdam, uit een woning gelegen op/aan de
[adres delict] een (geld)kistje met munten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen kistje met munten onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.