Rb. Roermond, 22-03-2012, nr. Awb 11/828
ECLI:NL:RBROE:2012:BW0472
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
22-03-2012
- Zaaknummer
Awb 11/828
- LJN
BW0472
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2012:BW0472, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 22‑03‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 22‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Beroep tegen projectbesluit en bouwvergunning voor het realiseren van onder andere drie varkensstallen. Omdat sprake is van een incidentele nieuwvestiging is het project niet in strijd met het Reconstructieplan voor Noord- en Midden Limburg. De ter zitting aangevoerde aanvullende gronden op het vlak van geuroverlast en geluidsoverlast worden door de rechtbank niet beoordeeld omdat het in een dermate laat stadium naar voren brengen van deze gronden in strijd met de goede procesorde wordt gevonden.
Partij(en)
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 828
Uitspraak van de meervoudige kamer van 22 maart 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaa[woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. E.G.F. Vliegenberg),
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leudal, verweerder
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te [woonplaa[woonplaats]
(gemachtigde: mr. J. van Groningen).
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) genomen en aan de derde-partij bouwvergunning verleend voor het realiseren van 3 stallen, een loods, mestopslagsilo’s en één sleufsilo.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2012, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door E.J.E. Puts en P.A.M. Leunissen. Voor de derde-partij zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen, bijgestaan door mr. J. van Groningen en ing. J.A.M. Stultiëns.
Overwegingen
- 1.
Op 10 december 2009 heeft de derde-partij bij verweerder een aanvraag om een bouwvergunning ingediend voor het bouwen van 3 (varkens)stallen voor het huisvesten van 10.224 vleesvarkens, een loods, mestopslagsilo’s en sleufsilo’s op het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie H, nr. 208, plaatselijk bekend, [adres] in [woonplaats].
- 2.
De gronden, waarop het bouwplan betrekking heeft, zijn gelegen in het bestemmingsplan “Buitengebied Hunsel” en het perceel, waar het bouwplan op ziet, heeft daarin de bestemming “Agrarische Doeleinden A”. Verweerder heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het geldend bestemmingsplan omdat op deze gronden niet mag worden gebouwd met uitzondering van een erfafscheiding, geen gebouw zijnde.
- 3.
Conform het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Woningwet, zoals dat destijds van toepassing was, heeft verweerder de aanvraag om bouwvergunning mede aangemerkt als een aanvraag om een projectbesluit te nemen als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro. Ten behoeve van het verzoek heeft Drieweg Advies in augustus 2010 een ruimtelijke onderbouwing opgesteld, die op 17 november 2010 is aangevuld en in april 2011 is gewijzigd. Op 30 november 2010 heeft verweerder besloten om de projectprocedure op te starten. Het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebben de stukken hebben van 6 januari 2011 tot en met 23 februari 2011 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn onder meer door eiseres zienswijzen ingediend. Naar aanleiding van de zienswijzen van de Gasunie heeft de derde-partij zijn bouwplan in die zin aangepast dat één van de twee sleufsilo’s is komen te vervallen.
- 4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) genomen en aan de derde-partij bouwvergunning verleend voor het realiseren van 3 stallen, een loods, mestopslagsilo’s en één sleufsilo in overeenstemming met de bij dit besluit behorende tekeningen en bescheiden en onder de aan het projectbesluit en de bouwvergunning verbonden voorwaarden, zoals in het besluit zijn vermeld.
- 5.
Naar aanleiding van de door eiseres tegen het bestreden besluit aangevoerde beroepsgronden, overweegt de rechtbank als volgt.
- 6.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een bouwvergunning en het verzoek om een projectbesluit te nemen vóór de inwerkingtreding van de Wabo zijn ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
- 7.
Niet in geschil is dat het geldend bestemmingsplan het bouwplan niet toelaat. Ingevolge artikel 3.10 van de Wro kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder projectbesluit verstaan: een besluit, inhoudende dat ten behoeve van de verwezenlijking van een project, dat een of meer bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden of het daarbij behorende gebruik kan omvatten en dat afwijkt van het geldende bestemmingsplan, dit bestemmingsplan buiten toepassing blijft.
Artikel 3:10 bepaalt verder dat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project dient te bevatten en dat de gemeenteraad de bevoegdheid kan delegeren aan burgemeester en wethouders. Van laatstgenoemde mogelijkheid is in het onderhavige geval gebruik gemaakt.
- 8.
Voor wat betreft de vraag of aan de in artikel 3.10 van de Wro vervatte voorwaarde is voldaan dat het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing overweegt de rechtbank dat de eisen waaraan een goede ruimtelijke onderbouwing moet voldoen, zijn neergelegd in artikel 5.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), zoals dat luidt sedert de wijziging daarvan per 1 juli 2008. Bij de ruimtelijke onderbouwing wordt in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. Zoals ook al onder de vigeur van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ten aanzien van de projectvrijstelling het geval was, moet het projectbesluit de visie bevatten op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het betrokken gebied waarbinnen het project moet passen, en de ruimtelijke effecten van het project op de omgeving. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 19 van de WRO blijkt dat de ruimtelijke onderbouwing niet in alle gevallen even omvangrijk hoeft te zijn. In algemene zin zal deze afhankelijk zijn van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteit, de mate van ingrijpendheid, de actualiteit van het gemeentelijk ruimtelijk beleid, de relevantie voor het ruimtelijk beleid van de andere overheden en de aard van de eventueel tegen de voorgenomen activiteit ingebrachte bedenkingen.
- 9.
De projectlocatie ligt in een landbouwontwikkelingsgebied, ‘zoekgebied voor incidentele nieuwvestiging van intensieve veehouderij’ als bedoeld in het Reconstructieplan voor Noord- en Midden Limburg (het Reconstructieplan), dat door Provinciale Staten van Limburg op 5 maart 2004 is vastgesteld. Bij het opstellen van het Reconstructieplan is een MER-procedure gevolgd, waarin het onderhavige gebied als beste gebied voor grootschalige ontwikkeling is aangemerkt.
Eiseres betoogt dat het project in strijd is met het Reconstructieplan, omdat sprake is van uitbreiding van een bestaand bedrijf van [belanghebbende] en het Reconstructieplan alleen nieuwvestiging toelaat. Verder voert eiseres aan dat zij vreest voor een toekomstige opschaling op deze locatie, die daarvoor niet geschikt is.
De rechtbank overweegt dat de aanvraag voor de bouw van de varkensstallen op de locatie [adres] te [woonplaats] is gedaan door [belanghebbende]. De bestaande inrichting aan de overzijde van de weg, gevestigd aan het adres [adres] te [woonplaats], wordt gedreven door [naam 1]. In het kader van de Wet milieubeheer worden beide bedrijven als afzonderlijke inrichtingen aangemerkt, omdat geen sprake is van tot ‘eenzelfde onderneming behorende installaties waartussen technische, organisatorische of functionele bindingen’ bestaan. Gelet op het feit dat van twee verschillende ondernemingen sprake is, dat de locaties van beide inrichtingen fysiek van elkaar door een weg zijn gescheiden en dat organisatorische en functionele bindingen tussen beide inrichtingen ontbreken, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een (incidentele) nieuwvestiging in de zin van het Reconstructieplan. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het project in strijd is met het Reconstructieplan. Met betrekking tot de vrees voor verdere opschaling overweegt de rechtbank dat van concrete plannen met die strekking niet is gebleken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat thans de vraag voorligt of het onderhavige project ruimtelijk en milieutechnisch inpasbaar is in de omgeving en dat eventuele toekomstige plannen op hun haalbaarheid zullen worden beoordeeld indien en zodra daarvoor een concrete aanvraag wordt ingediend. De beroepsgrond slaagt niet.
- 10.
Eiseres voert aan dat de belangen van de omwonenden, die ten gevolge van de uitbreiding stank-, lawaai-, verkeershinder zullen ondervinden en geconfronteerd zullen worden met verkeersonveilige situaties (op de [straatnaam]) en gezondheidsrisico’s, door verweerder onvoldoende in de besluitvorming zijn meegewogen. Verder betoogt eiseres dat de milieu- en natuurbelangen door de komst van de intensieve veehouderij worden geschaad en dat verweerder de in opdracht van de vergunninghoudster uitgebrachte rapporten onvoldoende heeft getoetst alvorens die over te nemen. Bij de behandeling ter zitting is aanvullend betoogd dat verweerder de door onderzoeksbureau Kragten geadviseerde wegaanpassingen ten behoeve van de verkeersveiligheid en een goede verkeersafwikkeling als voorwaarde aan het projectbesluit had moeten verbinden.
De rechtbank stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing en de daarbij behorende bijlagen uitgebreid op alle voor de beoordeling relevante aspecten is ingegaan. Verder heeft verweerder op 10 februari 2010 aan de derde-partij een milieuvergunning voor de inrichting verleend, welke vergunning in rechte onaantastbaar is geworden. Eiseres heeft in haar inleidend beroepschrift weliswaar betoogd dat, maar niet inhoudelijk onderbouwd waarom, de opgestelde ruimtelijke onderbouwing en de in dat kader uitgebrachte rapporten niet aan de daaraan te stellen eisen zouden voldoen. De enkele omstandigheid dat eiseres haar twijfels heeft over de juistheid en onafhankelijkheid van de uitgevoerde onderzoeken geeft onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de rapporten naar inhoud of wijze van tot stand komen zodanige gebreken vertonen dat verweerder zijn besluitvorming daar niet op heeft mogen baseren. Verder geven de uitkomsten van de diverse onderzoeken geen grond voor het oordeel dat verweerder door medewerking te verlenen aan het project de door eiseres genoemde belangen dermate heeft veronachtzaamd dat hij kennelijk onredelijk heeft besloten tot het nemen van een projectbesluit ten behoeve van de realisatie van de intensieve veehouderij.
Met betrekking tot de ter zitting aangevoerde aanvullende grond constateert de rechtbank dat het door Kragten uitgevoerde onderzoek naar de gevolgen van de projectvestiging voor de verkeersafwikkeling via de [straatnaam] mede betrekking had op de onderhandelingen over de verdeling van de kosten als gevolg van de noodzaak om enkele openbare wegen op te knappen. In het rapport is geconcludeerd dat het gebruik van de [straatnaam] door middelzware en zware voertuigen respectievelijk met 6 en 8 voertuigbewegingen per etmaal zal toenemen en dat dit niet zal leiden tot een knelpunt ten aanzien van verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid. Wel is noodzakelijk geacht om de wegconstructie aan te passen en de bermen te verstevigen zodat voertuigen elkaar op deze locaties goed kunnen passeren. Voor de kosten van de aanleg van 2 passeerstroken heeft Kragten een raming gemaakt. In een overeenkomst tussen verweerder en de derde-partij is vastgelegd dat laatstgenoemde de geraamde kosten
(€ 15.085,42, exclusief BTW) aan de gemeente zal voldoen en dat de gemeente deze bijdrage zal gebruiken voor de aanleg van 2 passeerstroken.
De rechtbank stelt voorop dat verkeersveiligheid en een goede doorstroming van verkeer primair geregeld dienen te worden via de wegenverkeerswetgeving. In het kader van de economische uitvoerbaarheid van het project heeft verweerder contractueel bedongen dat de derde-partij een bijdrage in de kosten betaalt. Naar het oordeel van de rechtbank is de realisatie van de beoogde aanpassingen aan de weg aldus voldoende verzekerd en heeft verweerder de betaling niet als voorschrift aan het projectbesluit hoeven te verbinden.
Deze gronden treffen geen doel.
- 11.
Ten slotte is in het beroepschrift betoogd dat door de uitbreiding het woongenot van eiseres in gevaar komt en dat haar woning onverkoopbaar wordt.
De rechtbank overweegt dat in dat betoog geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat verweerder kennelijk onredelijk heeft besloten door een projectbesluit te nemen ten behoeve van genoemd project. Voor zover als gevolg van die besluitvorming sprake is van een waardedaling van de woning van eiseres wijst de rechtbank op de mogelijkheid om ter zake een verzoek om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro bij verweerder in te dienen.
- 12.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de realisatie van het bouwplan zal leiden tot onaanvaardbare stankoverlast. Op de zitting heeft haar gemachtigde verwezen naar de uitkomsten van het geuronderzoek door verweerder en daaraan de conclusie verbonden dat het onderzoek onzorgvuldig zou zijn uitgevoerd. Betoogd is dat uit bijlage 7 bij de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij dat de vastgestelde achtergrondbelasting leidt tot onaanvaardbare geurhinder zodat ter plaatse van de woning van eiseres geen acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde dat deze (aanvullende) grond eerst bij de behandeling van het beroep op zitting naar voren is gebracht. Niet is gebleken dat dit niet in een eerder stadium van de procedure naar voren gebracht had kunnen worden zodat de overige partijen daar adequaat op hadden kunnen reageren. Aan verweerder kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij ter zitting niet inhoudelijk op deze grond is ingegaan. Vanwege strijd met de goede procesorde dient bespreking van deze grond achterwege te blijven.
- 13.
Bij de behandeling ter zitting is verder betoogd dat het akoestisch onderzoek voor wat betreft de ruimtelijke beoordeling onvoldoende zorgvuldig is geweest omdat dit op onjuiste uitgangspunten zou zijn gebaseerd en anderszins gebreken zou vertonen omdat er geen cumulatieve beoordeling heeft plaatsgevonden. Dienaangaande is de rechtbank eveneens van oordeel dat het in een dermate laat stadium in de procedure naar voren brengen van deze gronden in strijd komt met de beginselen van een goede procesorde. Er is door of namens eiseres geen gegronde reden aangegeven waarom deze gronden niet in een (veel) eerder stadium van de procedure aangevoerd konden worden, zodat verweerder en de derde-partij adequaat daarop hadden kunnen reageren. Om deze reden zal de rechtbank deze gronden niet beoordelen.
- 14.
De gemachtigde van eiseres heeft bij de behandeling ter zitting ten slotte aangevoerd dat de bij het projectbesluit behorende verbeelding ten onrechte niet overeenkomt met de aanvraag van de bouwvergunning. Zij betoogt dat de verbeelding het bouwvlak aangeeft waarbinnen bedrijfsbebouwing kan worden opgericht zodat die op te korte afstand van de woning van eiseres kan worden gesitueerd, waardoor een goed woon- en leefklimaat niet is gewaarborgd.
De rechtbank is van oordeel, zoals verweerders gemachtigde ter zitting desgevraagd ook heeft aangegeven, dat aan de ‘verbeelding’ geen rechtsgevolgen toekomen. Daarin wordt alleen het projectgebied en geen bouwvlak aangegeven. Voor de situering en indeling van de vergunde gebouwen en andere bouwwerken zijn de bij de bouwvergunning gevoegde tekeningen bepalend. Hieruit volgt voorts dat de gemachtigde van eiseres er bij haar betoog ter zitting ten onrechte van uitgaat dat bij de beoordeling of een goed woon- en leefklimaat qua geur en geluid is gewaarborgd, de verbeelding bepalend is. Uit de bouwtekeningen en de overige stukken blijkt dat de emissiepunten en de gecombineerde luchtwassystemen in het midden van de stallen worden geplaatst om voldoende afstand tussen de inrichting en gevoelige objecten te creëren. De beroepsgrond treft geen doel.
- 15.
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het ingestelde beroep voor ongegrond moet worden gehouden. Voor een proceskostenveroordeling wordt geen aanleiding gezien. Mitsdien wordt als volgt beslist.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. Th.M. Schelfhout (voorzitter), P.J. Voncken en
B.J. Zippelius, leden, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2012.
w.g. mr. F.A. Timmers,
griffier w.g. mr. Th.M. Schelfhout,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 maart 2012.
Rechtsmiddel
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.