Hof Amsterdam, 19-10-2015, nr. 23-003177-13
ECLI:NL:GHAMS:2015:4370
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-10-2015
- Zaaknummer
23-003177-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:4370, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑10‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1164, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Diefstal door onbevoegd gebruik pinpas partner. Stemherkenning: geen bijzondere kennis of kunde nodig. Herkenning gezicht verdachte van camerabeelden pinautomaat door (inmiddels ex-) partner niet onbetrouwbaar
parketnummer: 23-003177-13
datum uitspraak: 19 oktober 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2013 in de strafzaak onder parketnummer
13-046937-13 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat
hij eenmaal of meermalen in of omstreeks de periode van 1 februari 2012 tot en met 14 februari 2012 te Amsterdam en/of Maarssen en/of Gorinchem, althans in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (telkens) een geldbedrag (tot een totaal van Euro 68.000), in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht (telkens) door middel van een valse sleutel, te weten door onbevoegd gebruik van de bankpas (ABN AMRO, rekeningnummer: [rekeningnummer]) met bijbehorende pincode (toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van de straf komt dan de rechtbank.
Bespreking van gevoerde bewijsverweren
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten te komen. Daartoe heeft zij de betrouwbaarheid en bewijswaarde van de door de advocaat-generaal aangehaalde bewijsmiddelen sterk gerelativeerd, zakelijk weergegeven als volgt.
Het kan zijn dat op de bij de stukken van het dossier gevoegde afdruk van een met behulp van een (pinautomaat-) camera vastgelegde beelden de rug van een hand van een man is te zien met daarop een bobbel, maar vergelijking met een eveneens bij die stukken gevoegde afbeelding van een hand van de verdachte wijst uit dat bij hem geen bobbel (maar wél een litteken) te zien is. De verklaring van mevrouw [slachtoffer 2], die melding maakt van herkenning op grond van een bobbel op de hand is voor het bewijs niet bruikbaar.
De in die verklaring neergelegde herkenning van de verdachte heeft geen waarde, omdat niet valt in te zien hoe zij de verdachte (mede) kan hebben herkend aan diens neus, als die neus op de foto in het geheel niet zichtbaar is. Haar verklaring is bovendien onbetrouwbaar, omdat zij als ex-partner van de verdachte niet een objectieve getuige is. Op laatstbedoelde grond kan evenmin waarde worden gehecht aan haar herkenning van een stem, die op een geluidsdrager is opgenomen bij gelegenheid van een door een man met een medewerker van de bank gevoerd telefoongesprek.
Waar het de door advocaat-generaal aangehaalde stemherkenningen betreft heeft overigens te gelden dat niet is gebleken dat degenen die stellen de stem van de verdachte te hebben herkend – de ex-partner en een politieambtenaar – ieder voor zich beschikken over voor een betrouwbare herkenning noodzakelijke deskundigheid. Nu vrijspraak dient te volgen dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat, omdat er slechts een foto is van één van de pintransacties, de diefstal van uitsluitend dit bedrag, namelijk €2000,00 bewezen kan worden verklaard.
Het hof verwerpt de gevoerde verweren en overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat het enkele feit dat de even genoemde [slachtoffer 2] in het verleden met de verdachte een relatie heeft gehad niet meebrengt dat reeds daarom haar verklaring wegens de onbetrouwbaarheid daarvan niet voor de bewijslevering in aanmerking komt. Feiten of omstandigheden die overigens meebrengen dat het hof bij dat bewijsgebruik een bijzondere behoedzaamheid heeft te betrachten zijn niet gesteld noch aannemelijk geworden.
Met betrekking tot de bewijswaarde van processen-verbaal waarin een stemherkenning is gerelateerd stelt het hof voorop, dat voor het kunnen herkennen van een stem geen bijzondere kennis of kunde nodig is. Hetgeen door getuigen – in casu: [slachtoffer 2] als ex-partner van de verdachte en een met het verhoor van de verdachte belaste politieambtenaar – over hun onderscheiden herkenningen in processen-verbaal is gerelateerd betreft mededelingen aangaande hun eigen waarneming en ondervinding. Daarbij komt, dat deze herkenningen verankering vinden, niet alleen over en weer, maar ook in de inhoud van de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
De betwisting van de herkenning door [slachtoffer 2] van de verdachte aan de hand van beeldmateriaal – [slachtoffer 2] maakt gewag onder meer van herkenning aan de hand van een neus – berust kennelijk op verkeerde lezing van het dossier. Uit het van die herkenning opgemaakte proces-verbaal (proces-verbaal van 29 maart 2012, doorgenummerd blz. 12 e.v.) volgt, dat zij die waarneming niet heeft gedaan aan de hand van de door de raadsvrouw bedoelde enkele foto, maar aan de hand van aan haar getoonde, met behulp van een met een (pinautomaat-)camera vastgelegde bewegende beelden. Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat die herkenning niet controleerbaar is op de grond dat de van vastgelegde bewegende beelden gemaakte afdruk geen neus zichtbaar is, faalt het verweer eveneens. Immers, zoals overwogen is de herkenning de vrucht van haar waarneming van bewegende beelden, terwijl dié herkenning niet gemotiveerd is betwist.
Het hof bezigt het proces-verbaal, voor zover inhoudend de herkenning van een hand van de verdachte op grond van een daarop aanwezige bobbel niet voor het bewijs, zodat dit onderdeel van het gevoerde verweer geen nadere beoordeling behoeft. Ten overvloede overweegt het hof dat het in de herkenning van de aan de verdachte toegeschreven hand op grond van een daarop waargenomen bobbel geen contra-indicatie ziet, te minder nu op of nabij de plaats van die bobbel door de verbalisant de aanwezigheid van een litteken is vastgesteld.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt, dat de verdachte verantwoordelijk is voor meer pintransacties en derhalve voor de diefstal van 68.000 euro. Daartoe overweegt het hof dat de verdachte in ieder geval op drie momenten contact heeft opgenomen met de ABN AMRO. Tijdens deze gesprekken was hij kennelijk in het bezit van de betaalpas en beschikte de verdachte over persoonlijke informatie over het slachtoffer [slachtoffer 2] en haar vader. Aangezien de verdachte op het moment van de gesprekken een relatie had met het slachtoffer [slachtoffer 2], moet het ervoor worden gehouden dat de verdachte toegang had tot de betaalpas en de daarop betrekkelijke gegevens en kennis droeg van de rekeninghouder betreffende persoonlijke informatie. Er is geen begin van een aanwijzing dat dit ook voor een ander zou hebben gegolden.
Bewijsmiddelen
Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, de bewijsmiddelen 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij meermalen in de periode van 1 februari 2012 tot en met 14 februari 2012 te Amsterdam en Maarssen en Gorinchem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen telkens een geldbedrag tot een totaal van Euro 68.000, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]., waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht telkens door middel van een valse sleutel, te weten door onbevoegd gebruik van de bankpas ABN AMRO, rekeningnummer: [rekeningnummer] met bijbehorende pincode, toebehorende aan die [slachtoffer 2].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een korte periode op geraffineerde wijze schuldig gemaakt aan diefstallen, waarbij hij in totaal het zeer aanzienlijke bedrag van €68.000 onder zijn bereik heeft gebracht door frauduleus gebruik van een betaalpas. Om deze misdrijven te kunnen plegen heeft hij gebruik gemaakt van die betaalpas en de daarbij behorende pincode, tot welk gebruik slechts zijn toenmalige partner dan wel haar vader gerechtigd waren. Om deze misdrijven te kunnen begaan heeft hij bovendien onder valse naam en voorwendselen herhaald contact opgenomen met medewerkers van de bank, teneinde de paslimiet te verhogen en opheldering te verkrijgen over de blokkering van die betaalpas. Deze misdrijven, in het bijzonder de geraffineerde omstandigheden waaronder deze zijn begaan, schokken niet alleen het vertrouwen van degenen die tot het pasgebruik door de bank gerechtigd waren, maar ook en bovenal het vertrouwen dat in het algemeen moet kunnen worden gesteld in het bevoegd gebruik van betaalpassen in het financiële verkeer. Het hof waardeert deze misdrijven als ernstig en heeft daarbij de hoogte van de toegebrachte schade betrokken. Het hof heeft voorts ten nadele van de verdachte meegewogen dat hij geen moment ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de door de politierechter opgelegde straffen – die al uitgingen boven hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd – onvoldoende recht doen aan aard en ernst van de feiten en zal het aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur opleggen.
Vordering van de benadeelde partij ABN AMRO [benadeelde] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 68.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof wijst de vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht af, omdat het slachtoffer – een grote financiële instelling – geacht wordt toereikend voor tenuitvoerlegging te zijn toegerust en op die grond er geen aanleiding is tot het van overheidswege bieden van een extra waarborg van betaling.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij ABN AMRO [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ABN AMRO [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 68.000,00 (achtenzestigduizend euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. R. Veldhuisen en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van
A.F. Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 oktober 2015.
=========================================================================
[....]