Rb. Roermond, 25-11-2009, nr. 89205 / HA ZA 08-673
ECLI:NL:RBROE:2009:BK4077
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
25-11-2009
- Zaaknummer
89205 / HA ZA 08-673
- LJN
BK4077
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2009:BK4077, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 25‑11‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 25‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Uitbreiding met bouwvergunning. Hinder.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 89205 / HA ZA 08-673
Vonnis van 25 november 2009
in de zaak van
1. [eiser1],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P&C INNOVATIEVE PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Venray,
eisers,
advocaat mr. F.J.G. Tilman,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. A.M.H.C. Coppens.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 28 januari 2009
- -
het proces-verbaal van comparitie van 21 september 2009.
- -
de akte van 7 september 2009
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eisers] zijn eigenaar-bewoner respectievelijk exploitant van de onroerende zaak gelegen aan [adres] te [woonplaats]. [gedaagden] zijn eigenaar-bewoner van het onroerend goed gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Het betreft belendende percelen waarbij de westzijde van het pand van [eisers] en de oostzijde van het pand van [gedaagden] tegenover elkaar zijn gelegen.
2.2.
In 2005 en 2006 hebben [gedaagden] hun pand uitgebreid, waarbij tot op de perceelsgrens met [eisers] is gebouwd. Voor de uitbreiding was een vergunning verleend.
3. Het geschil
3.1.
[eisers] vorderen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis samengevat – [gedaagden] te bevelen de gehele aanbouw af te breken, respectievelijk te verwijderen, alles zodanig dat weer geheel bereikt wordt de toestand van voor de aanvang van de tot de aanbouw geleid hebbende bouwwerkzaamheden, alsmede (bereikt wordt) de toestand zoals deze tot en met 2004 aan de [adres] bestond, dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,00 voor iedere dag dat, te rekenen vanaf de 21e na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, [gedaagden] daarmee in strijd handelen, subsidiair [gedaagden] te veroordelen om wegens schadevergoeding te betalen EUR 80.000,00, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[eisers] hebben aan hun vordering onrechtmatige hinder in de vorm van reductie van lichtinval en bezonningsduur alsmede inbreuk op de privacy ten gevolge van inkijk ten grondslag gelegd.
[gedaagden] hebben de (onrechtmatigheid van de) hinder betwist.
4.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of er sprake is van onrechtmatige hinder in de vorm van vermindering van lichtinval en bezonningsduur alsmede in de vorm van inbreuk op de privacy ten gevolge van inkijk. De rechtbank overweegt dat het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder, afhangt van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend.
4.3.
De rechtbank stelt voorop, dat [eisers] het door [gedaagden] gemotiveerd aangegeven belang bij de uitbreiding niet hebben betwist, zodat dit belang is komen vast te staan.
4.4.
Alvorens over te gaan tot de beoordeling van de gestelde onrechtmatige hinder zal de rechtbank ingaan op het verweer van [gedaagden] dat de gemeente in het kader van de vergunningverlening reeds een afweging heeft gemaakt met betrekking tot het aspect onrechtmatigheid.
De rechtbank overweegt dat de verlening van een vergunning niet uitsluit dat een volgens die vergunning gebouwd bouwwerk onrechtmatige hinder voor een buurman kan veroorzaken en dat het verleend zijn van een vergunning de vergunninghouder niet vrijwaart voor zijn aansprakelijkheid uit zodanige onrechtmatige daad. Het belang van het voorkomen van onrechtmatige hinder door het gebruik maken van door een bestemmingsplan toegestane bouwmogelijkheden is in zijn algemeenheid niet een belang dat door de wettelijke regeling van het bestemmingsplan wordt nagestreefd. Voor zover [gedaagden] hebben bedoeld te betogen, dat de door [eisers] gestelde hinder een belang is dat in dit specifieke geval wel door de vergunningverlener is meegewogen, hebben zij daaraan geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd, waaruit de juistheid van die stelling zou kunnen blijken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagden] in dat geval niet aan hun stelplicht hebben voldaan, zodat de rechtbank aan die stelling voorbij zal gaan.
Bij de beoordeling door de rechtbank van de gestelde onrechtmatige hinder zal de aanwezigheid van de bouwvergunning dan ook geen rol spelen.
reductie lichtinval en bezonningsduur
4.5.
Zoals tijdens de comparitie van partijen op 21 september 2009 naar voren is gekomen heeft het bezwaar van [eisers] betrekking op reductie van lichtinval en bezonningsduur op de benedenverdieping, alwaar zich kantoorruimten bevinden. [eisers] hebben in verband met de door hen gestelde omvang van de reductie van lichtinval en bezonningsduur verwezen naar het rapport van Caubergh van 19 mei 2005 (productie 1 bij de dagvaarding). De inhoud van dit rapport is door [gedaagden] onder verwijzing naar het rapport van Hollman van 27 juli 2005 (productie 6 bij de conclusie van antwoord) gemotiveerd betwist. Gezien deze gemotiveerde betwisting kan het rapport van Caubergh niet zonder meer dienen ter onderbouwing van de door [eisers] gestelde afname. Gezien de hoogte van de uitbreiding en de afstand tussen beide woningen acht de rechtbank echter wel aannemelijk dat er sprake is van enige reductie van zowel lichtinval als bezonningsduur. De rechtbank heeft dan te beoordelen of die reductie zodanig is dat deze als onrechtmatig dient te worden aangemerkt.
Met betrekking tot het aspect lichtinval overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank heeft tijdens de bezichtiging op 21 september 2009 ter plaatse waargenomen, dat de lichtinval op de benedenverdieping nog alleszins aanvaardbaar is, zodat de rechtbank van oordeel is dat de reductie van lichtinval - wat de omvang daarvan ook moge zijn - niet zo zwaarwegend kan zijn en dus ook niet is, dat deze als onrechtmatig dient te worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen, dat de ruimten op de benedenverdieping in gebruik zijn als kantoorruimten en dat de mate van lichtinval zoals die zich thans nog voordoet kennelijk door [eisers] zelf nog als zo intens wordt ervaren, dat zij zich genoodzaakt zien die intensiteit door middel van het neerlaten van de luxaflex van alle zich in de kantoorruimten bevindende ramen te temperen.
Met betrekking tot het aspect bezonningsduur overweegt de rechtbank dat zij tijdens de bezichtiging heeft waargenomen, dat eind september om 15.00 uur de schaduw ten gevolge van het pand van [gedaagden] zich pas uitstrekte tot de onderkant van het kozijn van de ramen van de (kleine) kantoorruimte welke het meest noordelijk in de westmuur van het pand van [eisers] is gelegen en dat zich met betrekking tot het overige meer zuidelijk gelegen gedeelte van die westmuur nog in het geheel geen schaduwvorming voordeed. Derhalve is de rechtbank van oordeel – mede in aanmerking nemende dat de betreffende ruimten in gebruik zijn als kantoorruimten alwaar men in zijn algemeenheid, behoudens bijzondere omstandigheden die niet zijn gesteld noch overigens zijn gebleken, slechts tot maximaal het eind van de middag placht te verblijven – dat de reductie in bezonningsduur – wat de omvang daarvan ook moge zijn – eveneens niet zo zwaarwegend kan zijn en dus ook niet is, dat deze als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
inbreuk privacy
4.6.
De door [eisers] gestelde inbreuk op de privacy betreft de inkijk vanuit het pand van [gedaagden] in de ruimten op de bovenverdieping van [eisers] Met betrekking tot het aspect inbreuk privacy hebben [eisers] zich naast onrechtmatigheid op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) tevens beroepen op strijdigheid met artikel 5:50 BW. Hoewel [eisers] niet specifiek hebben aangegeven waaruit die strijdigheid met artikel 5:50 BW zou bestaan, gaat de rechtbank – onder verwijzing naar het verhandelde tijdens de comparitie van partijen – ervan uit, dat daarmee gedoeld wordt op de zich in de oostmuur van het pand van [gedaagden] bevindende ramen en deurkozijn. De rechtbank overweegt dat het ingevolge artikel 5:50, eerste lid, BW - voor zover hier
relevant - niet geoorloofd is om zonder toestemming van de eigenaar van het naburige erf binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen te hebben voor zover deze op dit erf uitzicht geven. In het derde lid van dat artikel wordt aangegeven, dat de bedoelde afstand dient te worden gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening - in het onderhavige geval de litigieuze ramen en deuropening – is gemaakt. Tijdens de bezichtiging ter plaatse heeft de rechtbank waargenomen, dat zowel het horizontaal geplaatste raam- c.q. deurkozijn als de beide dwars daarop geplaatste ramen zich rechthoekig gemeten niet binnen twee meter van de erfgrens bevinden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van strijdigheid met het in artikel 5:50 BW bepaalde. De rechtbank overweegt dat desondanks op grond van bijzondere omstandigheden sprake kan zijn van onrechtmatigheid. Zulke bijzondere omstandigheden zijn door [eisers] echter niet gesteld, zodat de aanwezigheid daarvan niet is gebleken. Bij gebreke van die bijzondere omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de gestelde hinder – wat daar verder ook van zij – onrechtmatig is.
4.7.
Op grond van al het vorenstaande zal de rechtbank de primaire vordering afwijzen.
De rechtbank zal tevens de subsidiaire vordering tot schadevergoeding afwijzen, aangezien vergoeding van schade eerst aan de orde kan komen indien op zijn minst sprake is van onrechtmatig handelen, hetgeen zoals hiervoor aangegeven niet is komen vast te staan.
4.8.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- -
vast recht 254,00
- -
salaris advocaat 904,00 (2 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.158,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op EUR 1.158,00,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.M. Bomans en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2009.?