Einde inhoudsopgave
Wet lokaal spoor
Artikel 18
Geldend
Geldend vanaf 01-12-2015
- Bronpublicatie:
10-07-2013, Stb. 2013, 528 (uitgifte: 13-12-2013, kamerstukken: 33324)
- Inwerkingtreding
01-12-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-07-2013, Stb. 2013, 528 (uitgifte: 13-12-2013, kamerstukken: 33324)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
Vervoersrecht / Railvervoer
1.
Gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur wijzen ten behoeve van het beheer van de lokale spoorweginfrastructuur voor een door hen te bepalen termijn een of meerdere beheerders aan.
2.
Een aanwijzing kan uitsluitend plaatsvinden indien de beheerder beschikt over een veiligheidsbeheersysteem als bedoeld in artikel 19.
3.
De op grond van het eerste lid aan te wijzen beheerder overlegt ten behoeve van de aanwijzing een schriftelijke verklaring van de toezichthouder waaruit blijkt in hoeverre hij in staat is om bij de start van zijn werkzaamheden te beschikken over een veiligheidsbeheersysteem dat voldoet aan artikel 19.
4.
Gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur houden bij de aanwijzing van een beheerder rekening met gerechtvaardigde belangen van de rechthebbende op de lokale spoorweginfrastructuur.
5.
Een aanwijzing vindt niet plaats dan nadat de rechthebbende is gehoord.
6.
Gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur kunnen aan de aanwijzing voorschriften verbinden met betrekking tot de uitvoering van de beheertaak en de door de beheerder te verstrekken gegevens aan de toezichthouder.
7.
Gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur kunnen de voorschriften, bedoeld in het zesde lid, wijzigen in het belang van de veiligheid op en in de directe nabijheid van de lokale spoorweg.
8.
Gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur kunnen een aanwijzing schorsen of intrekken.
9.
Tot intrekking van de aanwijzing wordt in ieder geval overgegaan indien het veiligheidsbeheersysteem als bedoeld in het tweede lid:
- a.
niet adequaat door de beheerder wordt toegepast; of
- b.
niet meer voldoet aan de in artikel 19 bedoelde eisen.
10.
Een intrekking op de gronden, genoemd in het negende lid, vindt niet plaats dan nadat gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur de beheerder in de gelegenheid hebben gesteld om binnen een door hen te bepalen termijn het veiligheidsbeheersysteem adequaat toe te passen respectievelijk alsnog te voldoen aan artikel 19.