Hof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2017, nr. 200.215.833/01
ECLI:NL:GHARL:2017:10344
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
21-11-2017
- Zaaknummer
200.215.833/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:10344, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 21‑11‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JPF 2018/32
PFR-Updates.nl 2017-0339
Uitspraak 21‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Beëindiging gezag. De aanvaardbare termijn voor beëindiging daarvan is onder de door het hof geschetste omstandigheden nog niet verstreken.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.215.833/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/151172 / FA RK 16-1461)
beschikking van 21 november 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,verzoeksterverder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming regio Noord-Nederland,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gecertificeerde instelling gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de voogd,
[de vader] ,
wonende te [B] ,verder te noemen: de vader.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 15 februari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 8 mei 2017;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van mr. De Gruijl van 30 mei 2017 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige] is voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de zaak op 26 oktober 2017 gehoord door een raadsheer-commissaris.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 oktober 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder met haar echtgenoot dhr. [C] en mr. De Gruijl, namens de raad mw. [D] en mw [E] , voogd.
3. De feiten
3.1
De vader en de moeder zijn in 2005 met elkaar gehuwd en in 2011 gescheiden.
3.2
Zij zijn de ouders van [de vader] , geboren te [F] [in] 2005 (hierna: [de minderjarige] ). [de minderjarige] heeft nog een zusje [G] (2007) en een broertje [H] (2013).
3.3
Bij beschikking van 2 april 2014 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uitgesproken. Sinds februari 2014 woont [de minderjarige] niet meer thuis en sinds 2 april 2014 is hij met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Tot voor kort verbleef [de minderjarige] in gezinshuis [I] . Inmiddels is hij naar een ander gezinshuis verhuisd. De maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] zijn nadien verlengd.
3.4
In de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - het gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd met benoeming van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot voogd over hem.
4. 4. De omvang van het geschil
4.1
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad wat betreft de moeder alsnog af te wijzen.
4.2
De raad heeft het verzoek van de moeder bestreden en verzoekt het hof dat af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het belang van een kind dat niet verblijft in het gezin van oorsprong is met name gelegen in zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
De belangrijkste vraag waarover partijen hier van mening verschillen is of de aanvaardbare termijn waarbinnen voor [de minderjarige] duidelijkheid moet komen over waar hij zal opgroeien is verstreken.
5.4
Uitgangspunt is dat het telkens van jaar tot jaar verlengen van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onwenselijk is. Voor een gezagsbeëindiging is evenwel nodig dat er sprake is van het verstrijken van de hiervoor genoemde aanvaardbare termijn voor [de minderjarige] . De vraag of voor een minderjarige deze termijn is verstreken moet van geval tot geval worden beoordeeld aan de hand van alle relevante omstandigheden. Het hof is van oordeel dat in dit geval deze termijn nog niet is verstreken, ook al heeft de maatregel van uithuisplaatsing al ruim drie jaar geduurd. De volgende omstandigheden zijn in de situatie van [de minderjarige] van belang:
5.5
[de minderjarige] is een kwetsbare jongen die beschadigd is door ingrijpende jeugdervaringen. In zijn thuissituatie was sprake van huiselijk geweld, psychische problematiek van zijn ouders en tekortschieten in opvoedingsvaardigheden. Als gevolg hiervan ontwikkelde [de minderjarige] forse gedragsproblemen. Omdat de moeder de opvoeding van [de minderjarige] niet meer aankon is hij met instemming van de moeder in een gezinshuis geplaatst. [de minderjarige] heeft meer dan gemiddeld structuur, duidelijkheid en grenzen nodig. Dit krijgt hij in een gezinshuis. Hij heeft zich hier positief ontwikkeld en de uithuisplaatsing heeft in zoverre een positieve uitwerking gehad.
5.6
De moeder wil graag, eventueel met een rustige opbouw, weer voor [de minderjarige] zorgen. De moeder heeft lange tijd niet (steeds) voor haar kinderen kunnen zorgen als gevolg van haar verstandelijke beperking, haar psychische problematiek (depressies) en de ouderstrijd. Inmiddels is in het leven van de moeder rust en stabiliteit gekomen. Zij heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en heeft hulpverlening bij de opvoeding van haar twee andere kinderen. Een ondertoezichtstelling van deze kinderen is inmiddels beëindigd. De huidige echtgenoot van moeder heeft in het gezin stabiliteit gebracht. De samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening is goed, ook die met het gezinshuis. [de minderjarige] komt regelmatig thuis in het gezin van de moeder. Zij wonen op fietsafstand; [de minderjarige] gaat er zelf naartoe. Inmiddels is hij om de twee weken een weekend en tussendoor een vrijdag bij de moeder. Deze regeling loopt goed.
5.7
[de minderjarige] heeft het hof verteld dat hij niet wil dat het gezag van zijn moeder wordt beëindigd. Ook heeft hij verteld dat hij het liefst thuis wil wonen, bij zijn moeder, stiefvader en zusje en broertje. Hij vindt het heel fijn de weekenden en de vrijdagen daar te zijn en is steeds verdrietig dat hij weer terug moet naar het gezinshuis. Hij vindt dat zijn gedrag heel erg is verbeterd in vergelijking met vroeger. Hij vindt zichzelf veel rustiger geworden en kan beter luisteren, ook naar zijn stiefvader, met wie hij goed kan opschieten. Hij wil graag laten zien dat hij thuis kan wonen, bijvoorbeeld door eens een week daar te zijn.
5.8
Het hof begrijpt uit het verloop van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in de afgelopen jaren dat de beslissing om het perspectief van [de minderjarige] in een gezinshuis te bepalen gebaseerd was op een combinatie van tekortschieten in opvoedingsvaardigheden van de moeder en de extra opvoedingsvaardigheden (structuur, grenzen) die [de minderjarige] nodig had. Omdat op deze twee fronten aanmerkelijke verbeteringen zijn opgetreden is het hof er niet van overtuigd dat het voor [de minderjarige] , die thans ruim twaalf jaar oud is, noodzakelijk zal zijn tot zijn achttiende jaar op te groeien in een gezinshuis. Het is volgens het hof op dit moment te vroeg om te oordelen dat hij definitief niet bij de moeder kan wonen. Daarbij speelt mee dat in de woonplek van [de minderjarige] geen sprake is van continuïteit of hechting. [de minderjarige] is onlangs weer naar een ander gezinshuis verhuisd. Zijn enige hechtingsrelaties zijn die met de moeder en haar gezin en hij heeft met hen een vrij uitgebreide bezoekregeling. Deze kan mogelijk steeds ruimer worden. Verder is het hof niet gebleken dat jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing voor [de minderjarige] (te) veel stress meebrengt en een (te grote) belasting voor hem is. Dat [de minderjarige] rond de rechtszaak bij de rechtbank toename in probleemgedrag heeft vertoond als gevolg van onrust lijkt meer ingegeven door onrust bij de moeder over de gezagsbeëindiging en het perspectief van [de minderjarige] dan onrust bij [de minderjarige] over de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. De moeder heeft altijd meegewerkt aan de plaatsing in een gezinshuis en doet dit, ook al ziet zij het liefst [de minderjarige] op termijn thuis wonen, nog steeds. Zij heeft een goed contact met het gezinshuis en de afspraken rond de omgangsregeling worden goed nagekomen.
5.9
Het ligt nu op de weg van de raad en de GI om nader te onderzoeken of, en in hoeverre of onder welke voorwaarden, de moeder binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn toch in staat is de verantwoordelijkheid van zijn opvoeding en verzorging geheel of deels te dragen. Daarbij laat het hof in het midden of dit kan door middel van terugplaatsing of in een andere vorm in een vrijwillig kader. Ook voortzetting van de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing acht het hof een optie, nu niet aannemelijk is geworden dat voortzetting hiervan een belemmering zal opleveren voor [de minderjarige] om zich in het gezinshuis de komende tijd verder te ontwikkelen en daar op te groeien.
6. De slotsom
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen beslist het hof als volgt.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
wijst af het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder;
draagt de griffier op krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling civiel recht, team familierecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, E.B.E.M. Rikaart-Gerard enM. Weissink en is op 21 november 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.