Rb. Leeuwarden, 27-04-2011, nr. 101407 / HA ZA 09-1177
ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ3207
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
27-04-2011
- Magistraten
Mrs. G. Tangenberg, J.A. Werkema, P.F.E. Geerlings
- Zaaknummer
101407 / HA ZA 09-1177
- LJN
BQ3207
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ3207, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 27‑04‑2011
Uitspraak 27‑04‑2011
Mrs. G. Tangenberg, J.A. Werkema, P.F.E. Geerlings
Partij(en)
Vonnis van 27 april 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [adres],
eiseres,
advocaat mr. J. Werle, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
- 1.
[gedaagde 1],
wonende te [adres]
- 2.
[gedaagde 2],
wonende te [adres]
- 3.
[gedaagde 3],
wonende te [adres]
gedaagden,
advocaat mr. G.J.P.M. Grijmans, kantoorhoudende te Bolsward.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden, gedaagde sub 1 [gedaagde 1] en gedaagden sub 2 en 3 de ouders van [gedaagde 1] en gedaagden sub 1 tot en met 3 zullen gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de dagvaarding;
- —
de conclusie van antwoord;
- —
de conclusie van repliek;
- —
de conclusie van dupliek;
- —
de akte houdende in het geding brengen vonnis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] is als teamleider havo/vwo werkz[de school]e locatie [de school] (verder te noemen: de school). Op deze school heeft [gedaagde 1], geboren [geboortedatum], onderwijs genoten. [gedaagde 1] heeft geen les gehad van [eiseres].
2.2.
[eiseres] heeft in een brief van 14 december 2004 als teamleider, in overleg met de schoolarts en samen met de collega's [X] (vertrouwensdocent) en [Y] (mentor van [gedaagde 1]) op basis van onder meer verklaringen van [gedaagde 1] dat zij door haar ouders werd mishandeld en bij haar geconstateerde blauwe plekken, melding gedaan bij het AMK Friesland. In dit kader heeft [eiseres] tijdens een bijeenkomst op 23 februari 2005 ook de ouders van [gedaagde 1] ontmoet.
2.3.
Jeugdzorg Friesland heeft bij brief van 6 oktober 2005 in reactie op de zorgmelding over [gedaagde 1] verklaard dat tijdens de begeleiding duidelijk is geworden dat het verhaal van [gedaagde 1] over haar thuissituatie op school een eigen leven is gaan leiden en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat er sprake is (geweest) van lichamelijke mishandeling in de thuissituatie.
2.4.
In februari 2007 heeft [gedaagde 1] bij [Q], werkzaam bij de school onder andere als zorgcoördinator voor het eerst melding gemaakt van vermeend grensoverschrijdend gedrag in de sfeer van seksuele intimidatie. In gesprekken die [gedaagde 1] met [Q] had, heeft [gedaagde 1] in dit verband de naam van [eiseres] genoemd.
2.5.
Op 14 mei 2007 heeft [gedaagde 1] aan [Q] een e-mail gestuurd waarin ze vermeldt ‘Ik heb weer zo vervelend emailtje gekregen’ met als bijlage een e-mail van diezelfde datum 14 mei 2007 gericht aan [gedaagde 1]. In deze laatste mail met als afzendadres [e-mailadres] staat het volgende vermeld:
‘Hallo [gedaagde 1]
Ik had je de vorige keer al gemaild dat ik nog niet met je uitgepraat was.
[gedaagde 1] ik ben heel boos op je.
Ik heb dingen bij jou gedaan die niet hadden gemogen.
Die zelfs strafbaar zijn. Die man heeft ook dingen bij jouw gedaan die niet hadden gemogen.
Als jij dat doorvertelt aan mensen die jij kent dan kom ik in de problemen.
Het is dan jouw schuld.
Je moet zeker volgende week examen doen.
Dan kom ik nog wel even met je praten want dit kan echt niet hoor [gedaagde 1].
Jij hebt mij beloofd dat je niks zou doorvertellen.
Dat heb je nu wel gedaan.
[voornaam] [eiseres]’
2.6.
In januari 2008 heeft [Q] de Politie Sneek geïnformeerd, waarna de politie een verkennend en oriënterend onderzoek heeft uitgevoerd. Daarbij is het filmmateriaal van de bewakingscamera's van de school bekeken om een door [gedaagde 1] genoemde onbekende man te kunnen waarnemen, die bij de grensoverschrijdende gedragingen betrokken zou zijn. [eiseres] is in het kader van het onderzoek niet door de politie gehoord.
2.7.
In maart 2008 hebben [Q] en [W], de vertrouwenspersoon, de ouders van [gedaagde 1] geïnformeerd over het vermoeden dat [gedaagde 1] wordt lastig gevallen door een onbekend persoon. Hierop hebben de ouders contact gezocht met mevrouw [B], een vriendin van de familie en zijn ze later ook in contact gekomen met mevrouw [A], vertrouwensdocent op een andere school: [naam school]. [A] heeft inhoudelijk contact gehad over deze zaak met [Q].
2.8.
De ouders van [gedaagde 1] hebben eind maart 2008 contact gezocht met de Politie Sneek, afdeling zedenzaken.
2.9.
In april 2008 is, in een tweede gesprek tussen [Q], [W], de ouders van [gedaagde 1] en [gedaagde 1], [eiseres] in verband gebracht met een onbekende man die [gedaagde 1] zou hebben lastiggevallen.
2.10.
In januari 2009 hebben de ouders van [gedaagde 1] een melding gedaan bij de vertrouwensinspecteur voor het onderwijs.
2.11.
[eiseres] is op 26 februari 2009 door de rector van de school op de hoogte gebracht van het feit dat zij door [gedaagde 1] al twee jaar lang wordt beschuldigd van seksueel misbruik.
2.12.
In de Eindrapportage Onderzoek CVO Zuid-West Fryslân van mei 2009 van de hand van GIMD B.V. in opdracht van de school is onder meer het volgende opgenomen:
‘Bevindingen en conclusies
(…)
De leerlinge heeft een ernstige stoornis, waardoor een eenduidige communicatie nauwelijks mogelijk is. (…) De onderzoeker is er niet in geslaagd om de leerlinge concrete uitspraken te laten doen over hetgeen eventueel gebeurd is, zij maakt gebruik van vaag taalgebruik, zoals ‘die vrouw is gevaarlijk’, of ‘die stomme man deed stomme dingen’. Dóórvragen gaf niet het gewenste resultaat, maar resulteerde veelal in verhalen die voor de onderzoeker nauwelijks te volgen waren.
(…)
Algemene indruk van de beschuldigingen versus het verhaal van de teamleidster
De onderzoeker heeft niet de opdracht noch de pretentie aan waarheidsvinding te doen. Het is echter wel mogelijk om na het voeren van de gesprekken een beeld te vormen, waarbij het onmogelijk is geheel voorbij te gaan aan de subjectieve beleving van de onderzoeker.
De ouders, mevrouw [Q] en de professionals van Fier Fryslân (behandelaars van [gedaagde 1], toevoeging rechtbank) delen de overtuiging dat de leerlinge bang is voor de teamleidster en dat de teamleidster grensoverschrijdiend gedrag heeft vertoond. Voor dit laatste bestaat echter geen enkele aanwijzing of bewijs, behalve het verhaal van de leerlinge. Over de leerlinge wordt door deze personen gesteld dat de leerlinge iemand is die niet kan liegen, hetgeen door de leerlinge zelf bevestigd wordt. In het gesprek dat de onderzoeker had met de leerlinge, heeft de leerlinge zich dusdanig gedragen dat bovengenoemde veronderstelling over het niet kunnen liegen, gestaafd leek. (…)
De onderzoeker heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de overtuigingen van de leerlinge, de ouders, mevrouw [Q] en de professionals van Fier Fryslân, in de zin dat zij ervan overtuigd zijn dat mevr. D. zich schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag. (…)
De onderzoeker heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de versie van de teamleidster, in de zin dat de teamleidster geen grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond.
(…)
De onderzoeksvragen
1a
Zijn er feiten, gebeurtenissen of omstandigheden aan te wijzen die op een of andere manier aannemelijk maken dat er op [de school] met betrokkenheid van mevr. [eiseres] als medewerker van [de school] ontoelaatbaar grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden in de richting van leerlinge [gedaagde 1].?
Er zijn geen feiten of gebeurtenissen aan te wijzen die aannemelijk maken dat mevrouw [eiseres] grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond ten opzichte van leerlinge [gedaagde 1]. (…)’
2.13.
De raadsman van [eiseres] heeft [gedaagde 1] bij brief van 13 oktober 2009 aangeschreven en gevraagd te bevestigen dat alle beschuldigingen aan het adres van [eiseres] ter zake van (medeplichtigheid aan) seksueel ontuchtige handelingen volledig ontsproten zijn aan haar fantasie en dat die handelingen dus nimmer daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, tenzij zij alsnog binnen acht dagen aangifte doet bij de Politie Sneek ter zake van haar volgehouden beschuldigingen/aanklachten tegen mevrouw [eiseres]. Ook de ouders van [gedaagde 1] zijn over het voorgaande op 13 oktober 2009 aangeschreven en zijn daarbij tevens aansprakelijk gesteld en schadeplichtig gehouden in verband met onrechtmatig handelen en het toebrengen van zware (psychische) schade aan [eiseres]. [gedaagde 1] heeft geen aangifte tegen [eiseres] gedaan en de beschuldigingen evenmin ingetrokken.
2.14.
[eiseres] is sinds maart 2009 arbeidsongeschikt en onder behandeling bij haar huisarts, een psycholoog en een psychiater.
2.15.
Bij brief van 12 februari 2010 heeft de bedrijfsarts S.W.O. Huitema aan [eiseres] onder meer het volgende bericht:
‘(…) Mevrouw [eiseres] is op dit moment op medische gronden volledig arbeidsongeschikt. Er is sprake van beperkingen in mentale belastbaarheid die zijn terug te voeren op factoren uit het werk. (…)’
2.16.
Bij brief van 9 maart 2010 heeft psychiater W.H.J. Mutsaers aan de bedrijfsarts onder meer het volgende bericht:
‘(…) Mevrouw [eiseres] heeft klachten en psychopathologische verschijnselen die sterke overeenkomst vertonen met die welke passen bij een posttraumatische stress stoornis.
Haar trauma kan als volgt beschreven en omschreven worden.
In februari 2009 werd ze overvallen door de rector van haar school — ze is sinds jaar en dag docente Nederlands en teamleider havo-vwo — met de mededeling dat ze door een leerlinge beschuldigd was van sexueel misbruik en dat ze een man c.q. diverse mannen zou hebben gefaciliteerd om deze leerlinge sexueel te misbruiken (door de leerlinge gemeld in 2007).
Die klacht lag er al twee jaar. Ze was daar niet eerder van op de hoogte gesteld. Twee jaar lang is men dus met deze klacht bezig geweest, zonder dat ze het wist. De school liet een onderzoek doen door een maatschappelijk werkster. Die kwam tot de conclusie, dat er geen feiten waren die de beschuldigingen al of niet konden onderschrijven. Vervolgens werd de melding door de schoolleiding ongegrond verklaard ‘wegens gebrek aan bewijs’. Men vond dat ze maar moest leren leven met dit verhaal. De school wilde niet verklaren dat men in haar onschuld gelooft.
Mevrouw [eiseres] is nooit eerder overspannen geweest. Ze heeft ook nooit eerder psychiatrische of psychologische hulp nodig gehad. Ze heeft een uitstekende staat van dienst in en met haar werk.
In mijn onderzoek vond ik geen uitgesproken aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis. Met andere woorden, er is bij haar sprake van een p.t.s.s. die geheel toegeschreven kan worden aan de gebeurtenissen die haar in en met de school zijn overkomen. (…)’
2.17.
Bij vonnis van de kantonrechter van 18 augustus 2010 is de school veroordeeld om binnen een week na betekening van het vonnis aan [eiseres] bij wijze van voorlopige voorziening te betalen een bedrag van EUR 75.000,00 aan immateriële schadevergoeding (EUR 50.000,00) en aan buitengerechtelijke incassokosten (EUR 25.000,00). In het vonnis is nog geen eindbeslissing genomen over de hoofdzaak.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- I.
voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] [M] en de ouders van [gedaagde 1] [M] onrechtmatig hebben gehandeld c.q. handelen jegens [eiseres], alsmede dat de ouders van [gedaagde 1] [M] bovendien onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiseres] door onvoldoende toezicht te hebben en uit te oefenen op [gedaagde 1] [M], waardoor [gedaagden] ter zake aansprakelijk en schadeplichtig zijn jegens [eiseres];
- II.
[gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander(en) zal/zullen zijn bevrijd, te veroordelen om aan [eiseres] bij wege van immateriële schadevergoeding te betalen de somma van EUR 100.000,00, met daarnaast integrale vergoeding van de materiële door [eiseres] geleden en nog te lijden schade, waaronder ook die ex artikel 6:96 BW, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alles te vermeerderen met de wettelijke rente daarover sedert februari 2007 dan wel enig ander tijdstip door de rechtbank in goede justitie te bepalen, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding;
- III.
[gedaagden] te veroordelen/gebieden om op een door de rechtbank nader te bepalen wijze, in overleg met — en instemming van [eiseres], alle onderhavige beschuldigingen/aantijgingen jegens [eiseres] publiekelijk in te trekken als gedaan op valse gronden en met expliciete vermelding dat de aan [eiseres] verweten gedragingen nimmer daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, en aan [eiseres] publiekelijk excuses aan te bieden, op de door de Rechtbank te bepalen wijze, voor het/de aan [eiseres] toegebrachte leed/schade;
- IV.
[gedaagden] te veroordelen/gebieden om met onmiddellijke ingang beschuldigingen/aantijgingen/toespelingen als de onderhavige te staken en gestaakt te houden,
het voorgaande sub III en IV gevorderde met dien verstande, dat [gedaagden] bij overtreding een onmiddellijke opeisbare dwangsom zullen verbeuren van EUR 25.000,00 per geconstateerde overtreding en EUR 1.000,00 voor iedere dag of ieder gedeelte van een dag, dat een dergelijke overtreding mocht voortduren;
- V.
[gedaagden] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door het uiten van onterechte beschuldigingen waardoor [eiseres] in haar eer en goede naam is aangetast. [eiseres] heeft van de rector vernomen dat ze er van wordt beschuldigd dat ze [gedaagde 1] zeventien maal uit de klas zou hebben gehaald waarna ze haar meegenomen zou hebben naar haar werkkamer. Daar zou [gedaagde 1] seksueel zijn misbruikt dan wel geïntimideerd door [eiseres] en/of door een onbekend gebleven man. Deze man die in een wit autobusje naar de school zou zijn gekomen, zou door [eiseres] zijn toegelaten op haar werkkamer. [eiseres] ontkent deze beschuldigingen uitdrukkelijk en merkt ze aan als onrechtmatig jegens haar. [eiseres] verwijt de ouders van [gedaagde 1] dat zij de gedragingen van [gedaagde 1] niet hebben belet en dat zij [gedaagde 1] volledig hebben geloofd en gesteund. Er bestaat een direct causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van [gedaagden] en de ernstige schade die [eiseres] heeft opgelopen. Die schade heeft een materiële en een immateriële component.
3.3.
[gedaagden] voeren als verweer aan dat [gedaagde 1] vanaf februari 2007 slechts aan de daartoe aangewezen vertrouwenspersonen van de school meldingen heeft gedaan over ongewenste gedragingen. De ouders van [gedaagde 1] werden in maart 2008 op de hoogte gesteld van deze kwestie. Pas daarna kwamen de ouders van [gedaagde 1] er achter dat er mogelijk een relatie bestaat tussen de persoon die [gedaagde 1] heeft lastiggevallen en [eiseres]. Tot een aangifte bij de politie is het niet gekomen omdat [gedaagde 1] bij de politie volledig is dichtgeklapt, waarna deskundigen haar hebben afgeraden dit alsnog te doen omdat zij dit emotioneel niet aankan. [gedaagden] voeren aan dat zij, door over deze zaken slechts te spreken met de daartoe aangewezen personen en/of instanties zorgvuldig hebben gehandeld en [eiseres] niet hebben geïncrimineerd of bezoedeld. [gedaagden] voeren aan dat het gesprek tussen [eiseres] en de rector niet in hun aanwezigheid heeft plaatsgevonden, zodat zij niet op de hoogte zijn van de exacte inhoud van dat gesprek en er ook niet voor verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Van onrechtmatig handelen is, kortom, geen sprake, aldus [gedaagden], zodat evenmin een causaal verband gelegd kan worden met de gestelde schade en niet hoeft te worden ingegaan op de hoogte daarvan.
3.4.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Ter beantwoording ligt allereerst de vraag voor of [gedaagde 1] en/of haar ouders onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiseres].
met betrekking tot [gedaagde 1]
4.2.
De rechtbank stelt vast dat uit de in- en externe onderzoeken (in opdracht) van de school niet is gebleken dat er feiten of gebeurtenissen aan te wijzen zijn die aannemelijk maken dat [eiseres] grensoverschrijdend gedrag (in de vorm van seksueel misbruik en/of seksuele intimidatie) heeft vertoond ten opzichte van [gedaagde 1]. De onderzoeker van GIMD concludeert immers zowel dat [gedaagde 1] niet lijkt te liegen als dat [eiseres] zich niet schuldig lijkt te hebben gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag. Met betrekking tot de e-mail van 14 mei 2007 die van [eiseres] afkomstig zou zijn, heeft [gedaagde 1] niets ingebracht tegen de argumenten van [eiseres] dat die niet van haar hand kan zijn: de onjuiste spelling (‘[voornaam]’) van haar voornaam, de taalfouten die zij als Neerlandica niet zou maken en het haar onbekende mailadres. De aantijgingen blijven vaag en niet zijn onderbouwd, terwijl [gedaagde 1] heeft nagelaten aangifte te doen, waardoor onderzoek door de daartoe aangewezen instanties is uitgebleven. De enkele stelling dat [gedaagde 1] bij een poging tot het doen van aangifte totaal is dichtgeklapt, houdt nog niet in dat het doen van aangifte ook op een later moment onmogelijk was. [gedaagden] voeren weliswaar aan dat deskundigen, onder wie de behandelaar van [gedaagde 1] bij Fier Fryslân, mevrouw [T], haar hebben ontraden om aangifte te doen, maar onderbouwen dit noch bij antwoord, noch bij dupliek, met bijvoorbeeld (een) schriftelijke verklaring(en) waaruit dit zou kunnen blijken. De rechtbank overweegt op grond van het voorgaande dat er geen tastbare aanwijzingen voorhanden zijn dat hetgeen waarvan [gedaagde 1] [eiseres] heeft beschuldigd, zich ook werkelijk heeft voorgedaan. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat de eerder geuite beschuldigingen van de zijde van [gedaagde 1] gegrond zijn en op waarheid berusten. Dat niet duidelijk is geworden wat wel of niet is gebeurd, moet [gedaagde 1] worden aangerekend, daargelaten of deze beschuldigingen nu al dan niet slechts zijn gedaan bij de daartoe bestemde vertrouwenspersonen. Het uiten van beschuldigingen die niet gestaafd zijn met enig bewijsmateriaal is naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig jegens [eiseres].
4.3.
Op grond van artikel 6:165 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) vormt een geestelijke of lichamelijke tekortkoming geen beletsel om een als een doen te beschouwen gedraging van een persoon van veertien jaar of ouder als een onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen. Of de stoornis van [gedaagde 1], die bekend is met PDD-NOS, al dan niet als een dergelijke tekortkoming moet worden gekwalificeerd, kan daarom in het midden blijven.
met betrekking tot de ouders van [gedaagde 1]
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:169 lid 2 BW aansprakelijkheid vestigt voor schade ten gevolge van fouten van kinderen van 14 en 15 jaar, tenzij de ouders niet kan worden verweten dat zij de gedraging van het kind niet hebben belet. Voor kinderen vanaf 16 jaar is de hoofdregel van artikel 6:162 BW van toepassing, waarbij voor ouders slechts aansprakelijkheid ontstaat naast die van het kind, als hun een eigen onrechtmatig handelen of nalaten kan worden verweten. Nu [gedaagde 1] op [geboortedatum] is geboren en de eerste beschuldigingen dateren van vlak voor haar zestiende verjaardag, waarna zij hebben voortgeduurd en werden geconcretiseerd, overweegt de rechtbank dat slechts op de eerste beschuldigingen artikel 6:169 lid 2 BW van toepassing is, waarna de hoofdregel van artikel 6:162 BW op dit geval dient te worden toegepast. Tussen partijen staat vast dat de ouders niet eerder dan in maart 2008 op de hoogte zijn geraakt van de contacten van [gedaagde 1] met de vertrouwensfunctionarissen van de school en van de handelingen waarvan [gedaagde 1] [eiseres] beschuldigde. De rechtbank is onder die omstandigheden van oordeel dat de ouders deze eerste beschuldigingen van februari 2007 niet hadden kunnen verhinderen. De ouders van [gedaagde 1] zijn daarom niet aansprakelijk voor de gedragingen van [gedaagde 1] op grond van artikel 6:169 lid 2 BW. Omdat op deze grond geen aansprakelijkheid komt vast te staan, kan het beroep dat is gedaan op artikel 6:165 lid 2 BW buiten beschouwing blijven.
4.5.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de ouders van [gedaagde 1] zelf onrechtmatig hebben gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW door [gedaagde 1], zoals [eiseres] stelt, onvoorwaardelijk te geloven en te steunen en daarbij niet over te gaan tot het doen van aangifte. De rechtbank acht bij de beantwoording van deze vraag het volgende van belang. Vast staat dat de ouders zich tot de politie hebben gewend nadat ze op de hoogte zijn gesteld van de door [gedaagde 1] geuite beschuldigingen. Daarnaast staat vast dat de ouders van [gedaagde 1] melding hebben gedaan bij de vertrouwensinspecteur in het onderwijs. Daarmee hebben de ouders de stappen ondernomen die van hen mochten worden verwacht. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat de ouders van [gedaagde 1] wisten of hadden moeten weten dat de beschuldigingen van [gedaagde 1] onjuist waren maar [eiseres] heeft niet gemotiveerd op grond waarvan de ouders dat hadden moeten weten. Het is op zichzelf vanzelfsprekend dat ouders een kind steunen wanneer het zegt geconfronteerd te zijn met grensoverschrijdend gedrag van een docent. Naar het oordeel van de rechtbank handelden de ouders van [gedaagde 1] in de onderhavige situatie dan ook niet onrechtmatig jegens [eiseres] door hun dochter te steunen en geloven en de maatregelen te nemen die zij onder die omstandigheden nodig achtten. In dat verband is ook niet als onrechtmatig aan te merken dat de ouders van [gedaagde 1], naast de school en de politie, mevrouw [B] en mevrouw [A] op de hoogte hebben gebracht van het vermeende handelen van [eiseres]. Overleg over de te volgen handelwijze met personen uit de directe omgeving die als deskundig worden beschouwd is in een dergelijke situatie immers niet ongebruikelijk. Gelet op het voorgaande hebben de ouders naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres].
schade
4.6.
De rechtbank oordeelt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dat alleen [gedaagde 1] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld. [eiseres] stelt dat zij als gevolg daarvan schade heeft geleden. Zij is arbeidsongeschikt geraakt en heeft zich onder behandeling moeten stellen van haar huisarts, een psycholoog en een psychiater. Haar leven is totaal ontwricht, aldus [eiseres]. Ter onderbouwing van haar schade heeft [eiseres] een brief van 12 februari 2010 overgelegd van de bedrijfsarts S.W.O. Huitema. Ook heeft [eiseres] een brief overgelegd van de psychiater W.H.J. Mutsaers van 9 maart 2010, gericht aan de bedrijfsarts. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] met de brieven van de bedrijfsarts en de psychiater, waarvan de inhoud deels is weergegeven in rechtsoverwegingen 2.15. en 2.16., voldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden welke schade een rechtstreeks gevolg is van de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde 1]. Het lijdt ook geen twijfel dat [eiseres] als gevolg van die gebeurtenissen in haar eer en goede naam is aangetast en dat haar veel psychisch leed is toegebracht. Voor de vaststelling van de hoogte van een billijke schadevergoeding acht de rechtbank alle omstandigheden van het geval van belang, waaronder in het bijzonder de ernst van de geuite beschuldigingen, het psychische leed dat is veroorzaakt, de ontstane arbeidsongeschiktheid waarbij het niet zeker is dat zij haar werkzaamheden bij de school zal kunnen hervatten. De rechtbank acht, gelet op voorgaande omstandigheden en rekening houdend met door andere Nederlandse rechters toegekende bedragen als immateriële schadevergoeding — voor zover daarbij sprake is van min of meer vergelijkbare gevallen — een vergoeding van EUR 10.000,00 billijk.
4.7.
Naast vergoeding van immateriële schade heeft [eiseres] vergoeding van materiële schade gevorderd, nader op te maken bij staat. [eiseres] heeft ter zake van deze schade gesteld dat zij bestaat uit kosten voor medische behandeling en rechtsbijstand. De rechtbank overweegt dat uit de overige stellingen van [eiseres] blijkt dat zij met behandeling is gestopt toen bleek dat deze niet werd vergoed, zodat op dit punt geen schade is geleden, en dat zij met betrekking tot de kosten voor rechtsbijstand niet heeft gesteld dat dit andere kosten zijn dan die waarin de proceskostenveroordeling al voorziet. Daarmee heeft [eiseres], naar het oordeel van de rechtbank, de mogelijkheid van schade niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal dan ook de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure afwijzen. De gevraagde verklaring voor recht zal eveneens worden afgewezen wegens gebrek aan belang.
de overige vorderingen
4.8.
Ten aanzien van de vorderingen onder III overweegt de rechtbank als volgt. Nu niet gebleken is dat [gedaagde 1] de door haar geuite beschuldigingen publiekelijk heeft gedaan, acht de rechtbank het publiekelijk intrekken van de door haar geuite beschuldigingen niet aangewezen. Met betrekking tot de door [eiseres] gevorderde excuses overweegt de rechtbank dat excuses zijn te beschouwen als een uiting van een gemoedstoestand waartoe een veroordeling niet mogelijk is. Op dit punt zal de vordering dan ook worden afgewezen.
4.9.
Gelet op het belang van [eiseres] om gevrijwaard te blijven van onterechte beschuldigingen als eerder door [gedaagde 1] gedaan is de rechtbank van oordeel dat een gebod, zoals gevorderd onder IV voor toewijzing in aanmerking komt. Het geheel van feiten en omstandigheden overziend, ziet de rechtbank aanleiding om aan bovenstaand gebod een dwangsom te verbinden, zij het in gematigde vorm. Tevens zal aan de te verbeuren dwangsommen een maximum worden verbonden.
4.10.
[gedaagde 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, stelt de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiseres] vast op basis van het toegewezen bedrag op:
— | dagvaarding | EUR | 85,98 | |
— | vast recht | 2.200,00 | ||
— | salaris advocaat | 904,00 | (2,0 punten × tarief EUR 452,00) | |
Totaal | EUR | 3.189,98 |
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van EUR 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
gebiedt [gedaagde 1] om met onmiddellijke ingang beschuldigingen aan het adres van [eiseres] met betrekking tot vermeende handelingen in verband met seksueel misbruik te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 2.500,00 per overtreding en EUR 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat een dergelijke overtreding mocht voortduren, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van EUR 25.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden vastgesteld op EUR 3.189,98;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.