Hof Leeuwarden, 29-10-2012, nr. 000709-12
ECLI:NL:GHLEE:2012:BY1616
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
29-10-2012
- Zaaknummer
000709-12
- LJN
BY1616
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2012:BY1616, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 29‑10‑2012; (Raadkamer)
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Artikel 14e Sr. Het bij vonnis van de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde is in strijd met de inhoud en strekking van artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu verzoeker bij dat vonnis niet is veroordeeld wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en die bepaling zich niet leent voor een ruime uitleg. Het hof heft het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid op.
Partij(en)
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Raadkamernummer 000709-12
Parketnummer hoger beroep 24-001244-12
Parketnummer eerste aanleg 18-670459-11
Arrest van 29 oktober 2012 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het verzoek ex artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht in de strafzaak tegen:
[verzoeker],
geboren [1986] te [geboorteplaats],
volgens verzoeker thans verblijvend i[verblijfplaats],
ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek.
Het verzoek
De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Groningen d.d. 21 mei 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweehonderdvijfendertig dagen, waarvan honderdtachtig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol en zich klinisch zal laten behandelen in [instelling] of een door de reclassering aan te wijzen soortgelijke instelling voor de duur van maximaal een jaar.
De rechtbank heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde bevolen.
De verdachte heeft op 29 mei 2012 tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij verzoekschrift d.d. 10 augustus 2012 heeft de raadsman namens verzoeker de opheffing van de bijzondere voorwaarde verzocht.
De behandeling ter zitting
Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2012 gehoord de advocaat-generaal, verzoeker en diens raadsman.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken.
De beoordeling
Uit het verhandelde ter terechtzitting van het hof is gebleken dat verzoeker, in het kader van de door de rechtbank Groningen bevolen schorsing van de voorlopige hechtenis, van
- 17.
oktober 2011 tot 21 mei 2012 klinisch is behandeld in [instelling].
Bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen d.d. 21 mei 2012, parketnummer 18-670459-11, is verzoeker wegens:
- 1.
diefstal door twee of meer verenigde personen door middel van braak en inklimming gedurende de voor de nachtrust bestemd tijd;
- 2.
diefstal;
- 3.
diefstal;
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweehonderdvijfendertig dagen, waarvan honderdtachtig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol en zich klinisch zal laten behandelen in [instelling] of een door de reclassering aan te wijzen soortgelijke instelling voor de duur van maximaal een jaar.
De rechtbank heeft bij genoemd vonnis het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang opgeheven en de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde bevolen.
Verzoeker heeft tegen het vonnis tijdig hoger beroep ingesteld, zodat het vonnis niet onherroepelijk is.
Artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht luidt:
- 1.
De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
- 2.
Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden is gegeven in overeenstemming met het bepaalde bij artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid voldoet aan het criterium van artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en dat het verzoek dient te worden afgewezen. Zij heeft daarbij gewezen op de overweging van de rechtbank, inhoudende dat het bewezen verklaarde feit van woninginbraak een inbreuk heeft gevormd op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en dat de verdachte door zijn handelen heeft bijgedragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid.
Het hof stelt voorop dat, blijkens de tekst van artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, een bevel strekkende tot dadelijke uitvoerbaarheid van voorwaarden bij een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf alleen kan worden gegeven indien is voldaan aan het daarin genoemde gevaarscriterium. Dat criterium houdt in dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het hof leidt uit het gebruik van de term "wederom" af, dat voor toepassing van de dadelijke uitvoerbaarheid op de eerste plaats is vereist dat sprake is van veroordeling wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Indien zulks het geval blijkt te zijn, dient vervolgens te worden vastgesteld dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.
Het hof stelt vast dat verzoeker bij het onderhavige vonnis niet is veroordeeld wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Blijkens het uittreksel justitiële documentatie d.d. 28 oktober 2011 is daarvan in het verleden evenmin sprake geweest.
Het hof is voorts van oordeel dat de bepaling zich niet leent voor de ruime uitleg zoals door de advocaat-generaal wordt voorgestaan. De bij artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht geboden mogelijkheid van dadelijke uitvoerbaarheid vormt immers een uitzondering op de algemene regel van artikel 557 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof ziet zich in dit oordeel gesteund door de wetsgeschiedenis van de bepaling. In de memorie van toelichting wordt de nadruk gelegd op het uitzonderingskarakter van de dadelijke uitvoerbaarheid: "De bescherming van de veiligheid en lichamelijke integriteit van personen rechtvaardigt dat de mogelijkheid wordt gecreëerd om in individuele gevallen af te wijken van het uitgangspunt dat de tenuitvoerlegging eerst een aanvang neemt na het onherroepelijk worden van de veroordeling." (Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 3, p. 12).
Voorts is een amendement strekkende tot ruime uitleg van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht ten behoeve van veelplegers (Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 12) door de Tweede Kamer, op advies van de staatssecretaris van veiligheid en justitie (Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 13), verworpen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het bij voornoemd vonnis van de rechtbank Groningen gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde in strijd is met de inhoud en strekking van artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof zal op die grond het bevel opheffen.
De beslissing
Het hof:
heft op het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde gegeven bij het vonnis van de rechtbank Groningen d.d. 21 mei 2012.
Dit arrest is gewezen door mr. T.H. Bosma als voorzitter, mrs. L.J. Hofstra en
- R.
Feunekes, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Zomer als griffier.
Mrs. Hofstra en Feunekes zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.