Hof 's-Gravenhage, 26-06-2012, nr. 200.020.173/01
ECLI:NL:GHSGR:2012:BW9014, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
26-06-2012
- Zaaknummer
200.020.173/01
- LJN
BW9014
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:BW9014, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 26‑06‑2012
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2008:BF0187, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BZ9228, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2008:BF0182, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 26‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Srebrenica-zaken. Schending recht op eerlijk proces? Vraag of rechter van de zaak is gehaald om uitkomst te beïnvloeden
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.020.173/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 265618/ HA ZA 06-1672
arrest van 26 juni 2012
inzake
1. […],
wonende te […],
hierna: […],
2. […],
wonende te […],
hierna: […],
3. […],
wonende te […],
hierna: […],
appellanten,
hierna gezamenlijk ook te noemen: [M] c.s.,
advocaat: mr. W.P. den Hertog te 's-Gravenhage,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. G.J.H. Houtzagers te 's-Gravenhage.
Het geding
Voor het verloop van het geding tot aan het tussenarrest van het hof van 5 juli 2011 verwijst het hof naar dat arrest. De bij dat arrest gelaste getuigenverhoren hebben plaatsgevonden op 7 november 2011 en 22 december 2011. Vervolgens hebben [M] c.s. een memorie na enquête genomen. De Staat heeft afgezien van het indienen van een memorie. Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
- 1.1.
In dit stadium van het geding is uitsluitend nog aan de orde de stelling van [M] c.s. dat bij de behandeling van hun zaak bij de rechtbank hun recht op een eerlijk proces is geschonden, doordat - samengevat - mr. Punt, die de comparitie van partijen heeft voorgezeten, wegens zijn inhoudelijk oordeel over het geschil van de zaak is gehaald teneinde de uitkomst van de zaak te beïnvloeden. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 5 juli 2011 [M] c.s. toegelaten deze stelling te bewijzen.
- 1.2.
Op verzoek van [M] c.s. zijn als getuigen gehoord: A.C.J. van Dooijeweert, M.W. Koek, P.A. Koppen, B.C. Punt, D. Aarts (in 2008 en ten tijde van de getuigenverhoren rechter in de rechtbank 's-Gravenhage), I.P.A. van Engelen (in 2008 rechter in de rechtbank 's-Gravenhage, ten tijde van de getuigenverhoren raadsheer in dit hof), H.F.M. Hofhuis (in 2008 rechter in de rechtbank 's-Gravenhage, ten tijde van de getuigenverhoren rechter-plaatsvervanger in die rechtbank), F.C. Bakker (in 2008 en ten tijde van de getuigenverhoren president van de rechtbank 's-Gravenhage) en J. Demmink (in 2008 en ten tijde van de getuigenverhoren Secretaris-Generaal op het Ministerie van Veiligheid en Justitie).
- 1.3.
Het hof is van oordeel dat [M] c.s. het bewijs van hun stelling niet hebben geleverd. Geen van de getuigen heeft ook maar iets verklaard dat er op zou kunnen wijzen dat mr. Punt wegens zijn inhoudelijk oordeel over het geschil van de zaak is gehaald. Hetgeen de getuigen, voor zover zij bij deze kwestie betrokken zijn geweest, hebben verklaard komt er op neer dat op de afdeling die voorlopige getuigenverhoren behandelde gebrek aan mankracht was, dat daarom mr. Punt, die op een andere afdeling werkzaam was, is gevraagd een deel van de voorlopige getuigenverhoren in de zaak van [M] c.s. voor zijn rekening te nemen, dat mr. Punt vervolgens de comparitie van partijen heeft voorgezeten omdat hij meende dat bij het wegsturen van [M] van de compound sprake was geweest van een misverstand, zodat hij kansen zag om deze zaak in der minne te regelen, maar dat hij toen dit laatste niet was gelukt zich, mede gezien zijn leeftijd en de omstandigheid dat hij parttime was gaan werken, heeft geconcentreerd op zijn eigen zaken op zijn eigen afdeling en dus niet aan de verdere berechting van de onderhavige zaak heeft deelgenomen.
- 1.4.
Ook [M] c.s. erkennen dat thans niet is bewezen dat mr. Punt vanwege inhoudelijke redenen van hun zaak is gehaald.
- 1.5.
Het hof concludeert dat de stelling van [M] c.s. dat mr. Punt om inhoudelijke redenen van de zaak is gehaald ongegrond is.
- 1.6.
[M] c.s. handhaven desalniettemin hun standpunt dat de gang van zaken rond de wisseling van mr. Punt een schending oplevert van art. 6 EVRM. Zij voeren daartoe aan dat niet is voldaan aan het vereiste dat niet de schijn van partijdigheid wordt gewekt, omdat die wisseling op onduidelijke en niet transparante wijze heeft plaatsgevonden, doordat (i) de rechtbank [M] c.s. geen eenduidige verklaring heeft gegeven voor deze wisseling, (ii) het mogelijk was mr. Punt het eindvonnis te laten meewijzen en (iii) de samenstelling van de kamer die vonnis zou gaan wijzen uiterst rommelig is gegaan.
- 1.7.
Het hof constateert dat alleen stelling (i), dat de rechtbank geen eenduidige verklaring voor de wisseling heeft gegeven, in de memorie van grieven is terug te vinden, in die zin dat [M] c.s. daarin hebben aangevoerd dat de motieven die de rechtbank in haar vonnis heeft gegeven voor de vervanging van mr. Punt feitelijk onjuist en onzuiver zijn. Dat betoog diende echter ter ondersteuning van de stelling dat mr. Punt om inhoudelijke redenen van de zaak was gehaald, niet van de thans aangevoerde stelling dat de wisseling op onduidelijke en niet transparante wijze heeft plaatsgevonden. De stellingen (ii) en (iii) zijn in de memorie van grieven in het geheel niet terug te vinden.
- 1.8.
Het hof is van oordeel dat de eerst na de getuigenverhoren voor het eerst aangevoerde stelling, dat de gang van zaken rond de wisseling van mr. Punt onduidelijk en niet transparant is geweest, in dit stadium van het geding niet meer aan de orde kan komen. Een grief van een dergelijke strekking valt in de memorie van grieven immers niet te lezen. Voor een uitzondering op het beginsel dat de grieven uiterlijk in de memorie van grieven moeten worden geformuleerd ziet het hof geen grond.
- 1.9.
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende omtrent het verwijt dat de rechtbank geen eenduidige verklaring voor de wisseling van mr. Punt heeft gegeven. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat de redenen die de rechtbank in haar eindvonnis heeft gegeven voor de wisseling van mr. Punt juist zijn. Dat de in het vonnis genoemde redenen vollediger en nauwkeuriger zijn dan hetgeen de rechtbank in haar brief van 23 mei 2008 heeft geschreven, maken de mededelingen in die brief nog niet onjuist. In geen geval kan deze gang van zaken tot de conclusie leiden dat [M] c.s. in eerste aanleg geen eerlijk proces hebben gekregen.
- 1.10.
Grief 15 faalt.
- 2.1.
Hetgeen in het arrest van 5 juli 2011 is overwogen leidt tot de conclusie dat de grieven 1 tot en met 13 in ieder geval deels gegrond zijn, hetgeen leidt tot de volgende beslissing. Het vonnis van de rechtbank van 10 september 2008 zal worden vernietigd. Het hof zal, zoals het onder 6.21 van zijn tussenarrest in het vooruitzicht heeft gesteld, voor recht verklaren dat de Staat jegens [M] c.s. uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden en zullen lijden als gevolg van de dood van [M]. De Staat is dus jegens [M] c.s. gehouden die schade te vergoeden.
- 2.2.
Aangezien grief 14 (zie 's hofs tussenarrest onder 7.5) en grief 15 (zie boven onder 1.10) ongegrond zijn zal hetgeen [M] c.s. meer of anders hebben gevorderd worden afgewezen.
- 2.3.
De Staat zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, zij het dat de kosten van de getuigenverhoren in hoger beroep en de memorie na enquête voor rekening van [M] c.s. moeten blijven. Daarom moeten [M] c.s. de eigen kosten verband houdende met de getuigenverhoren en de memorie na enquête dragen en de kosten van de Staat in verband met de getuigenverhoren in hoger beroep vergoeden. In verband hiermee zijn de kosten van de Staat in verband met de getuigenverhoren in hoger beroep in het dictum in mindering gebracht op de ten laste van de Staat uit te spreken proceskostenveroordeling in hoger beroep.
- 2.4.
In de ten laste van de Staat uit te spreken proceskostenveroordeling zijn begrepen de kosten van het voorlopig getuigenverhoor zelf (over de kosten van de daaraan voorafgaande verzoekschriftprocedure tot aan de beschikking van dit hof van 28 oktober 2004 heeft het hof in die beschikking reeds een beslissing gegeven). Voor zover in dat verhoor getuigen zijn gehoord zowel op verzoek van [M] c.s. als op verzoek van [N] (alle getuigen behalve de getuige […]) heeft het hof de kosten, daaronder begrepen de taxe van de getuigen, tussen [M] c.s. en [N] bij helfte gedeeld.
Beslissing
Het hof:
- -
vernietigt het vonnis van de rechtbank van 10 september 2008, en opnieuw rechtdoende:
- -
verklaart voor recht dat de Staat jegens [M] c.s. uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden en zullen lijden als gevolg van de dood van [M];
- -
wijst af het meer of anders gevorderde;
- -
veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot 10 september 2008 aan de zijde van [M] c.s. begroot op € 3.193,82 en veroordeelt de Staat mitsdien om te voldoen (a) aan de griffier van de rechtbank € 233,82 voor verschotten (taxe getuigen en dagvaarding), € 186,-- voor in debet gesteld griffierecht en € 2.712,-- voor salaris van de advocaat, in totaal derhalve € 3.131,82, met welk bedrag de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde in het te dezen nog toepasselijke art. 243 (oud) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; en (b) aan [M] c.s. € 62,-- voor niet in debet gesteld griffierecht;
- -
veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van [M] c.s. begroot op € 2.176,44 en veroordeelt de Staat mitsdien om te voldoen (a) aan de griffier van dit hof € 85,44 voor verschotten, € 227,25 voor in debet gesteld griffierecht en € 1.788,-- voor salaris van de advocaat, in totaal derhalve € 2.100,69, met welk bedrag de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde in het te dezen nog toepasselijke art. 243 (oud) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; en (b) aan [M] c.s. € 75,75 voor niet in debet gesteld griffierecht;
- -
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, S.A. Boele en G. Dulek-Schermers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2012, in aanwezigheid van de griffier.