Hof Amsterdam, 06-03-2014, nr. 12/00490, nr. 12/00492, nr. 12/00495, nr. 12/00497
ECLI:NL:GHAMS:2014:1163
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
06-03-2014
- Zaaknummer
12/00490
12/00492
12/00495
12/00497
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:1163, Uitspraak, Hof Amsterdam, 06‑03‑2014; (Verwijzing na Hoge Raad)
Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2012:BW9856
Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2012:BW9873
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:162
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:158
- Wetingang
art. 8:73 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Correcties na boekenonderzoek. Hof oordeelt na verwijzing over resterende geschilpunten inzake enkelvoudige belasting (IB, VPB en OB) en boetes. Verzoek tot schadevergoeding op de voet van art. 8:73 Awb en verzoek om integrale proceskostenvergoeding afgewezen. Wel immateriële schadevergoeding wegens overschrijding redelijke behandelingstermijn.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerknummers 12/00490 t/m 12/00492 en 12/00495 t/m 12/00497
6 maart 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
inzake de hogere beroepen – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
[A] te [Z], belanghebbende 1,
en
[X] B.V. te [Z], belanghebbende 2,
gemachtigde: mr. J.A. Jansens van Gellicum (Benvalor Advocaten en Belastingadviseurs te Utrecht),
tegen
uitspraken van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen belanghebbende 1 en na te noemen inspecteur betreffende de hem voor de jaren 1999, 2001 en 2003 opgelegde belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/Pvv) en in het geding tussen belanghebbende 2 en de inspecteur betreffende de haar voor de jaren 1999, 2001 en 2003 opgelegde belastingaanslagen in de vennootschapsbelasting (Vpb).
alsmede inzake
het incidentele hogere beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
de inspecteur van de Belastingdienst / Zuidwest / kantoor Goes, de inspecteur,
tegen
de uitspraak van de rechtbank in het geding tussen belanghebbende 2 en de inspecteur betreffende de haar voor het jaar 2001 opgelegde navorderingsaanslag in de Vpb.
1. Ontstaan en loop van de gedingen
1.1.
Voor de loop van de gedingen tot aan de procedure na verwijzing verwijst het Hof naar de desbetreffende, in onderdeel 2 nader te noemen uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof ’s-Gravenhage en de desbetreffende arresten van de Hoge Raad.
1.2.
Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op de arresten in te dienen. De inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 3 september 2012, belanghebbenden bij brief van 5 november 2012. Een afschrift van de respectieve brieven is aan de wederpartij gezonden.
1.3.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 29 mei 2013.
Aldaar zijn gezamenlijk behandeld:
- De zaken van belanghebbende 1, enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende 2, betreffende de navorderingsaanslagen IB/Pvv 1999, 2000 en 2001 en de aanslagen IB/Pvv 2002 en 2003 (met kenmerken 12/00490 tot en met 12/00494). In de zaak betreffende de IB/Pvv 1999 is tevens de navorderingsaanslag arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen 1999 begrepen.
alsmede
- de zaken van belanghebbende 2 betreffende de navorderingsaanslagen Vpb 1999, 2000 en 2001 en de aanslagen Vpb 2002 en 2003 (met kenmerken 12/00495 t/m 12/00499) en de naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB) voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 (met kenmerk 12/00500).
1.4.
Van het verhandelde ter zitting van 29 mei 2013 is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift bij brief van 5 juni 2013 aan partijen is gezonden. In het proces-verbaal zijn onder meer de ter zitting met partijen gemaakte afspraken vastgelegd. Ter verdere uitvoering van die afspraken is in de brief van 5 juni 2013 een door het Hof samengesteld schematisch overzicht opgenomen van de correcties in de aanslagen IB/Pvv en Vpb voor het jaar 2002.
1.5.
Overeenkomstig de daarover ter zitting gemaakte afspraken heeft belanghebbende bij brief van 1 juli 2013 schematische overzichten ingezonden van het verloop van de correcties in de (navorderings)aanslagen IB/Pvv en Vpb voor de jaren 1999 tot en met 2003 en van de correcties in de naheffingsaanslag OB voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002, met daarin opgenomen een cijfermatige interpretatie van de stand van zaken na verwijzing.
1.6.
De inspecteur heeft bij brief van 19 juli 2013 op de overzichten van belanghebbende gereageerd, waarna belanghebbende op 20 september 2013 nog een korte reactie heeft ingezonden.
1.7.
Op 3 oktober 2013 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting is (in alle in 1.3 genoemde zaken) voortgezet op 16 oktober 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Omvang van de geschillen na cassatie
navorderingsaanslag IB/Pvv 1999 (kenmerk 12/00490)
Uitspraak rechtbank: 27 mei 2009, AWB 06/4844.
Uitspraak gerechtshof ’s-Gravenhage: 21 december 2010, BK-09/00473 en BK-09/00474.
Arrest Hoge Raad: 29 juni 2012, nr. 11/00558
Niet meer in geschil is dat de inspecteur het belastbare inkomen en de heffingsgrondslag WAZ bij de uitspraak op bezwaar op het juiste bedrag heeft vastgesteld, zodat de rechtbank en het gerechtshof ’s-Gravenhage het beroep, respectievelijk het hoger beroep van belanghebbende in zoverre terecht ongegrond hebben bevonden. In het hoger beroep na cassatie is nog wel in geschil of belanghebbende 1 recht heeft op (integrale) proceskostenvergoeding, schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 Awb en immateriële schadevergoeding wegens onredelijk lange behandelingsduur van het bezwaar en het (hoger) beroep.
navorderingsaanslag IB/Pvv 2001 (kenmerk 12/00492)
Uitspraak rechtbank: 31 juli 2009, AWB 07/9525.
Uitspraak gerechtshof ’s-Gravenhage: 21 december 2010, BK-09/00698.
Arrest Hoge Raad: 29 juni 2012, nr. 11/00558.
Na cassatie is nog in geschil of de inspecteur in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door ter zake van privé-autokosten een uitdeling ten bedrage van € 5.468 tot het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang te rekenen.
Het Hof stelt vast dat in de onderhavige zaak, anders dan in de procedures betreffende de IB/Pvv van belanghebbende 1 voor de jaren 2000 en 2002 het geval is, belanghebbende in cassatie niet is opgekomen tegen de beslissing van het gerechtshof ’s-Gravenhage betreffende de argumenten van belanghebbende als vervat in het in hoger beroep ingebrachte document ‘Evaluatie van het Controlerapport’. Dit houdt in dat het Hof, na verwijzing, niet over de grieven van belanghebbende betreffende de correcties ‘advocaatkosten’ (€ 8.825) en ‘overige niet-zakelijke kosten’ (€ 2.570) heeft te beslissen. De inspecteur heeft ter zitting van 29 mei 2013 toegezegd dat hij niettemin, ambtshalve, de beslissing van het Hof in de procedures betreffende de IB/Pvv 2000 en/of 2002 ter zake van deze genoemde correcties voor de heffing van de IB/Pvv 2001 zal volgen indien en voorzover het Hof terzake in het voordeel van belanghebbende zal beslissen.
In het hoger beroep na cassatie is voorts in geschil of belanghebbende 1 recht heeft op (integrale) proceskostenvergoeding, schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 Awb en immateriële schadevergoeding wegens onredelijk lange behandelingsduur van het bezwaar en het (hoger) beroep.
aanslag IB/Pvv 2003 (kenmerk 12/00491)
Uitspraak rechtbank: 31 juli 2009, AWB 08/2592.
Uitspraak gerechtshof ’s-Gravenhage: 21 december 2010, BK-09/00693.
Arrest Hoge Raad: 29 juni 2012, nr. 11/00558.
Niet meer in geschil is dat de inspecteur het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang en het verzamelinkomen bij de uitspraak op bezwaar op het juiste bedrag heeft vastgesteld, zodat de rechtbank en het gerechtshof ’s-Gravenhage het beroep, respectievelijk het hoger beroep van belanghebbende in zoverre terecht ongegrond hebben bevonden. In het hoger beroep na cassatie is nog wel in geschil of belanghebbende 1 recht heeft op (integrale) proceskostenvergoeding, schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 Awb en immateriële schadevergoeding wegens onredelijk lange behandelingsduur van het bezwaar en het (hoger) beroep.
navorderingsaanslag Vpb 1999 (kenmerk 12/00495)
Uitspraak rechtbank: 27 mei 2009, AWB 06/4847.
Uitspraak gerechtshof ’s-Gravenhage: 21 december 2010, BK-09/00536.
Arrest Hoge Raad: 29 juni 2012, nr. 11/00552
Niet meer in geschil is dat de inspecteur het belastbaar bedrag bij de uitspraak op bezwaar op het juiste bedrag heeft vastgesteld, zodat de rechtbank en het gerechtshof ’s-Gravenhage het beroep, respectievelijk het hoger beroep van belanghebbende in zoverre terecht ongegrond hebben bevonden. In het hoger beroep na cassatie is nog wel in geschil of belanghebbende 2 recht heeft op (integrale) proceskostenvergoeding, schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 Awb en immateriële schadevergoeding wegens onredelijk lange behandelingsduur van het bezwaar en het (hoger) beroep.
navorderingsaanslag Vpb 2001 (kenmerk 12/00497)
Uitspraak rechtbank: 31 juli 2009, AWB 07/9513.
Uitspraak gerechtshof ’s-Gravenhage: 21 december 2010, BK-09/00697.
Arrest Hoge Raad: 29 juni 2012, nr. 11/00552.
Na cassatie is nog in geschil of de inspecteur in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door privé-autokosten ten bedrage van € 5.468 niet in aftrek toe te laten.
Het Hof stelt vast dat belanghebbende 2 in de onderhavige zaak, anders dan in de procedures betreffende de IB/Pvv van belanghebbende 1 voor de jaren 2000 en 2002 het geval is, in cassatie niet is opgekomen tegen de beslissing van het gerechtshof ’s-Gravenhage betreffende de argumenten van belanghebbende als vervat in het in hoger beroep ingebrachte document ‘Evaluatie van het Controlerapport’. Dit houdt in dat het Hof, na verwijzing, niet over de grieven van belanghebbende betreffende de correcties ‘advocaatkosten’ (€ 7.416) en ‘overige niet-zakelijke kosten’ (€ 1.543) heeft te beslissen. De inspecteur heeft ter zitting van 29 mei 2013 toegezegd dat hij niettemin, ambtshalve, de beslissing van het Hof in de procedures betreffende de IB/Pvv 2000 en/of 2002 ter zake van deze genoemde correcties voor de heffing van de Vpb 2001 zal volgen indien en voorzover het Hof terzake in het voordeel van belanghebbende 1 zal beslissen.
Na cassatie is voorts nog in geschil of de inspecteur terecht en tot het juiste bedrag een boete heeft opgelegd.
In het hoger beroep na cassatie is voorts in geschil of belanghebbende 2 recht heeft op (integrale) proceskostenvergoeding, schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 Awb en immateriële schadevergoeding wegens onredelijk lange behandelingsduur van het bezwaar en het (hoger) beroep.
aanslag Vpb 2003 (kenmerk 12/00496)
Uitspraak rechtbank: 31 juli 2009, AWB 08/2612.
Uitspraak gerechtshof ’s-Gravenhage: 21 december 2010, BK-09/00694.
Arrest Hoge Raad: 29 juni 2012, 11/00552.
Niet meer in geschil is dat de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar het verlies op het juiste bedrag heeft vastgesteld, zodat de rechtbank en het gerechtshof ’s-Gravenhage het beroep, respectievelijk het hoger beroep van belanghebbende 2 in zoverre terecht ongegrond hebben bevonden. In het hoger beroep na cassatie is nog wel in geschil of belanghebbende 2 recht heeft op (integrale) proceskostenvergoeding, schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 Awb en immateriële schadevergoeding wegens onredelijk lange behandelingsduur van het bezwaar en het (hoger) beroep.
3. Feiten
Voor de feiten verwijst het Hof naar zijn heden gedane uitspraken in de zaken met kenmerk 12/00493 en 12/00494 betreffende aan belanghebbende 1 voor de jaren 2000 en 2002 opgelegde belastingaanslagen in de IB/Pvv (hierna: de IB-Uitspraak) en met kenmerk 12/00498 en 12/00499 betreffende aan belanghebbende 2 voor de jaren 2000 en 2002 opgelegde belastingaanslagen in de Vpb (hierna: de VPB-Uitspraak).
4. Beoordeling van de resterende geschillen
Gelet op hetgeen is vastgesteld en overwogen in onderdeel 2 van deze uitspraak, dient het Hof nog te beslissen op de volgende geschilpunten:
Vertrouwensbeginsel (IB/Pvv 2001, Vpb 2001)
Het Hof wijst het beroep van belanghebbende 1 op het vertrouwensbeginsel ter zake van privé-autokosten af op de gronden die zijn vermeld in de onderdelen 5.1.1 tot en met 5.8 van de IB-Uitspraak.
Het Hof wijst het beroep van belanghebbende 2 op het vertrouwensbeginsel ter zake van privé-autokosten af op de gronden die zijn vermeld in de onderdelen 5.1 tot en met 5.7 van de VPB-Uitspraak.
Boete (Vpb 2001)
Het Hof stelt vast dat aan de onderhavige boete overeenkomstige feiten ten grondslag zijn gelegd als aan de boete die bij de navorderingsaanslag Vpb voor het jaar 2000 is opgelegd.
Op overeenkomstige gronden als vermeld in de onderdelen 5.23 tot en met 5.38, en met name 5.33 tot en met 5.36, van de uitspraak in de zaken 12/00498 en 12/00499 oordeelt het Hof dat de inspecteur niet is geslaagd in het op hem rustende bewijs dat het aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende 2 is te wijten dat over het jaar 2001 aanvankelijk te weinig belasting van haar is geheven, doch dat de inspecteur wel is geslaagd in het op hem rustende bewijs dat het aan de grove schuld van belanghebbende 2 is te wijten dat aanvankelijk over het jaar 2001 te weinig belasting van haar is geheven. Voor dat geval is tussen partijen verder niet in geschil dat de boete dient te worden verminderd tot € 725, waarin reeds is begrepen een vermindering wegens undue delay.
Schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 Awb (alle zaken)
Het Hof wijst de verzoeken van belanghebbende 1 om schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 Awb af op de gronden die zijn vermeld in de onderdelen 5.31 tot en met 5.45 van de IB-Uitspraak.
Het Hof wijst de verzoeken van belanghebbende 2 om schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 Awb af op de gronden die zijn vermeld in de onderdelen 5.39 tot en met 5.57 van de VPB-Uitspraak.
Slotsom
De hogere beroepen van belanghebbende 1 betreffende de IB/Pvv voor de jaren 1999, 2001 en 2003 zijn ongegrond. De desbetreffende uitspraken van de rechtbank dienen te worden bevestigd.
De hogere beroepen van belanghebbende 2 betreffende de Vpb voor de jaren 1999 en 2003 zijn ongegrond. De desbetreffende uitspraken van de rechtbank dienen te worden bevestigd.
Het hoger beroep van belanghebbende 2 betreffende de Vpb voor het jaar 2001 is ongegrond en het incidenteel hoger beroep van de inspecteur betreffende de Vpb voor het jaar 2001 is gegrond. De desbetreffende uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal het Hof de desbetreffende uitspraak op bezwaar vernietigen, doch uitsluitend voor zover deze de boete betreft, en de boete verminderen tot € 725.
5. Kosten
Ten aanzien van belanghebbende 1:
Nu de (hogere) beroepen ongegrond zijn, zijn geen termen aanwezig de inspecteur op de voet van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de in hoger beroep door belanghebbende gemaakte proceskosten.
Het Hof wijst in alle zaken van belanghebbende 1 het verzoek om integrale vergoeding van de proceskosten af, waarbij wordt verwezen naar de gronden die zijn vermeld in de onderdelen 7.1 tot en met 7.9 van de IB-Uitspraak.
Ten aanzien van belanghebbende 2:
Nu belanghebbende zich in de zaak met kenmerk 12/00497 betreffende de Vpb voor het jaar 2001 met (gedeeltelijk) succes heeft verweerd tegen het incidentele hoger beroep van de inspecteur, zijn in beginsel termen aanwezig de inspecteur op de voet van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de in hoger beroep door belanghebbende 2 gemaakte proceskosten maar deze zijn reeds begrepen in de proceskostenvergoeding die in de VPB-Uitspraak aan belanghebbende 2 is toegekend. Het Hof laat de proceskostenveroordeling van de rechtbank in deze zaak in stand.
In de zaken met kenmerk 12/00495 en 12/00496 zijn geen termen aanwezig een partij op de voet van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten.
Het Hof wijst in alle zaken van belanghebbende 2 het verzoek om integrale vergoeding van de proceskosten af, waarbij wordt verwezen naar de gronden die zijn vermeld in de onderdelen 7.1 tot en met 7.9 van de Vpb-Uitspraak.
6. Immateriële schadevergoeding
In hetgeen belanghebbenden voor de rechtbank Den Haag en het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft aangevoerd ligt, naar het Hof verstaat, een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens de onredelijke behandelingsduur in bezwaar en (hoger) beroep besloten.
Hetgeen is overwogen in onderdeel 6 van de IB-Uitspraak en onderdeel 6 van de VPB-Uitspraak geldt als hier ingelast.
Gelet hierop zal het Hof voor de onderhavige zaken aan belanghebbenden geen (verdere) immateriëleschadevergoeding toekennen ter zake van de voor rekening van de inspecteur te brengen overschrijding van de redelijke behandelingstermijn in de bezwaarfase, en zal het Hof het onderzoek met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb heropenen ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van belanghebbenden doch uitsluitend voor zover dit de beroepsfase betreft, waarbij de minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid zal worden gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
7. Beslissing
Ten aanzien van belanghebbende 1
IB/Pvv 1999 (kenmerk 12/00490)
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
IB/Pvv 2001 (kenmerk 12/00492)
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
IB/Pvv 2003 (kenmerk 12/00491)
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Ten aanzien van belanghebbende 2
Vpb 1999 (kenmerk 12/00495)
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank
Vpb 2001 (kenmerk 12/00497)
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissingen inzake de proceskosten en het griffierecht;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar doch uitsluitend voor zover deze de boetebeschikking betreft;
- vermindert de boete tot € 725; en
- bevestigt de uitspraak op bezwaar voor het overige.
Vpb 2003 (kenmerk 12/00496)
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
En in alle voormelde zaken:
- wijst de verzoeken om schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 Awb af;
- wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af;
- heropent het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak op het verzoek om een immateriële schadevergoeding voor de beroepsfase, waarbij de minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid gesteld zal worden aan het geding deel te nemen.
De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter, E.F. Faase en A.M.J.G. van Amsterdam, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Detweiler-Cox, als griffier. De beslissing is op 6 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.