Hof Arnhem-Leeuwarden, 30-06-2016, nr. 200.169.533
ECLI:NL:GHARL:2016:5326
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
30-06-2016
- Zaaknummer
200.169.533
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:5326, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 30‑06‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2016-0213
Uitspraak 30‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Beëindiging partneralimentatie. Verbreking lotsverbondenheid.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.169.533
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 372523 en 372524)
beschikking van 30 juni 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,verzoekster in het principaal hoger beroep,verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.L. van Olst te Arnhem.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 februari 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 mei 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 27 juli 2015;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 26 oktober 2015;
- een journaalbericht van mr. Van Olst van 28 juli 2015 met bijlagen 17 tot en met 20;
- een journaalbericht van mr. Van Olst van 11 februari 2016 met bijlagen 20 en 21;
- een journaalbericht van mr. Van Olst van 15 februari 2016 met bijlagen 22 tot en met 24;
- een brief van mr. Kramer van 15 februari 2016 met bijlagen 18 tot en met 27;
- een journaalbericht van mr. Kramer van 15 februari 2016 met bijlage 28.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 februari 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De vaststaande feiten
3.1
Partijen zijn op 31 augustus 1999 met elkaar gehuwd. Het huwelijk van partijen is op 5 november 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 juli 2013 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [kind] , verder: [kind] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , over wie partijen tot 27 oktober 2015 gezamenlijk het gezag uitoefenden. [kind] is ernstig gehandicapt. Hij heeft het Pitt-Hopkins Syndroom. De hoofdverblijfplaats van [kind] was bepaald bij de vrouw. [kind] woont sinds september 2013 niet meer bij de vrouw. Hij woont sindsdien afwisselend bij de man en op woongroep De Berk en De Boog van Reinaerde, verder: De Boog.
3.3
Bij beschikking van 20 mei 2014 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, [kind] onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht.
3.4
Bij echtscheidingsbeschikking van 17 juli 2013 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (5 november 2013) als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw € 1.166,- per maand en met ingang van 17 juli 2013 € 348,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] telkens bij vooruitbetaling zal voldoen.
3.5
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] met ingang van 1 maart 2014 tot 31 december 2014 vastgesteld op € 91,- per maand en met ingang van 1 januari 2015 op nihil. De bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw heeft de rechtbank met ingang van 7 juli 2014 op nihil vastgesteld.
3.6
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 27 oktober 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland bepaald dat:- de huidige zorgregeling, waarbij [kind] vier dagen in de week bij Reinaerde (woongroep de Boog) verblijft waar de vrouw hem bezoekt en verzorgt en drie dagen in de week bij de man verblijft, blijft gelden;- het gezag over [kind] voortaan alleen aan de man toekomt, en- het meer of anders verzochte afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
In geschil is de beëindiging van de verplichting van de man bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
4.2
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 februari 2015. Deze grief ziet op de door de rechtbank op grond van gedragingen van de vrouw aangenomen verbreking van de lotsverbondenheid van de man jegens de vrouw die is ontstaan door het huwelijk van partijen. De vrouw verzoekt het hof om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te vernietigen en het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie alsnog af te wijzen.
4.3
De man voert verweer en is op zijn beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de behoefte van de vrouw en de verdiencapaciteit/inspannings-verplichting van de vrouw. De man verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans haar verzoek af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep op grond van de door hem aangevoerde grieven het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie af te wijzen, althans die partneralimentatie met ingang van de datum van het verzoekschrift in eerste aanleg op nihil vast te stellen.
4.4
De vrouw heeft in het incidenteel hoger beroep verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof de man in zijn incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat incidenteel beroep integraal af te wijzen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.
5. De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep
5.1
In deze procedure staat centraal de stelling van de man dat de vrouw hem geheel ten onrechte beschuldigt van vergiftiging van [kind] , dat zij hem sinds het verbreken van de relatie van partijen bestookt met e-mails daarover, dat zij ook de hulpverleners die bij [kind] zijn betrokken daarover bericht en dat zij haar ongefundeerde beschuldigingen uit op publieke fora als facebook, ten overstaan van (ex-)collega’s van de man en in gerechtelijke procedures en bij de politie melding heeft gemaakt van vergiftiging van [kind] door de man. Deze gedragingen zijn volgens de man zodanig grievend, dat de lotsverbondenheid tussen hem en de vrouw is geëindigd en dat van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij nog bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De vrouw betwist dat.
5.2
Het hof zal eerst beoordelen of de gedragingen van de vrouw, in onderlinge samenhang bezien, een onherroepelijk einde hebben gemaakt aan de lotsverbondenheid van de man jegens de vrouw die door het huwelijk van partijen tussen hen is ontstaan. De rechtbank heeft deze vraag in de bestreden beschikking, anders dan de vrouw, bevestigend beantwoord.
5.3
Bij de beantwoording van de vraag of van een gewezen echtgenoot een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de andere echtgenoot kan worden gevergd en, zo ja, tot welk bedrag, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoud verzoekende echtgenoot. De vraag die daarbij speelt, is of van de alimentatieplichtige in redelijkheid nog kan worden gevergd dat hij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde, met andere woorden, of de lotsverbondenheid die uit het ontbonden huwelijk voortvloeit als gevolg van gedragingen van de onderhoudsgerechtigde als verbroken kan worden beschouwd. In uitzonderlijke gevallen kan worden geconcludeerd dat aan de lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten, welke lotsverbondenheid de grondslag vormt van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek (BW), een einde is gekomen op de grond dat de één zich zodanig grievend jegens de ander heeft gedragen dat in redelijkheid betaling van partneralimentatie door die ander niet langer gevergd kan worden. Daarbij geldt als criterium of voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken, die maken dat van de alimentatieplichtige in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd in het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde te voorzien. Lotsverbondenheid is een van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht. Niet het mogelijke wangedrag op zichzelf, maar het bij dergelijk gedrag vorderen van steun kan in dat geval een zo kwetsende bejegening van de aangesprokene opleveren, dat van deze laatste betaling van onderhoud moreel niet of niet ten volle kan worden gevergd.
De enkele constatering van grievend gedrag jegens de onderhoudsplichtige van degene die alimentatie verzoekt, leidt niet zonder meer er toe dat de lotsverbondenheid niet langer aanwezig is. Voorts dient in het algemeen terughoudendheid te worden betracht bij de beoordeling of zich in een concreet geval een zodanige situatie voordoet, mede gelet op het onherroepelijk karakter van een beëindiging of matiging van de onderhoudsverplichting. Ook dient te worden bedacht dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel een echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben elkaar in 1998 leren kennen in de Verenigde Staten, waar de man verbleef in verband met een postdoctorale opleiding. Zij zijn op 31 augustus 1999 gehuwd en hebben ervoor gekozen in Nederland te gaan wonen. De vrouw heeft tijdens het huwelijk, ook na de geboorte van [kind] in 2006, gewerkt (voltijds dan wel in deeltijd) tot 2012. Vanaf 2012 heeft zij achtereenvolgens een WW uitkering en een Ziektewetuitkering gehad. Vanaf 9 februari 2016 ontvangt de vrouw blijkens de brief van het UWV van 21 januari 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering en is zij voor 43,39% arbeidsongeschikt. De man is thans hoogleraar bij het [ziekenhuis te plaats] en onderzoeker bij het [X] Ziekenhuis met als specialisatie [specialisatie] . [kind] is ernstig gehandicapt en lijdt aan het Pitt-Hopkins Syndroom en vraagt veel aandacht en zorg van zijn ouders.
5.5
Uit de stukken blijkt dat [kind] opgenomen is geweest en is behandeld. [kind] heeft veel last gehad van toevallen en ernstige buik- en darmpijn. Uit de contacten tussen partijen en de contacten van de vrouw met derden over de behandeling van [kind] en de toevallen en buik- en darmpijnen blijkt het volgende.
- Bij verweerschrift in hoger beroep is als productie 14 een handgeschreven bericht van de vrouw overgelegd van 22 juni 2012 waarin het volgende is genoteerd door de vrouw: "Vandaag ik heb de artsen op WKZ gebeld. Het darmen pijn gisteravond was gewoon te veel. (…) Dr. [A] zegt dat ik moet aan papa zeggen dat hij moet stoppen met dingen aan [kind] geven dat geeft [kind] darmen pijn."
- In het onderzoeksrapport van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) over de periode van 18 september 2013 tot 31 januari 2014, productie 3 bij productie 1 in eerste aanleg staat onder meer het volgende vermeld (pagina 6) "Moeder verdenkt vader. Een in alle gesprekken met moeder terugkerend onderwerp is dat zij vader sinds maart 2012 ervan verdenkt lichamelijke klachten bij [kind] te veroorzaken. Vader, de betrokken hulpverleners van Reinaerde, MEE, de huisarts en het WKZ zijn diverse malen van moeders verdenkingen op de hoogte gebracht."
- In de AMK melding van dr. [B] , algemeen kinderarts aan het [ziekenhuis te plaats] (waar ook de man werkzaam is) van 18 september 2013 (bijlage bij het AMK onderzoeksrapport) is in de problematiekbeschrijving onder meer het volgende vermeld: "De laatste weken laat [kind] vooral een toename van epilepsie zien, waarbij moeder zoekende is naar een verklaring hiervoor, waarbij zij sterk twijfelt aan de zorg die vader geeft. Dit leidt tot een situatie waarbij gezocht wordt naar bewijzen van niet goede zorg tijdens verblijf bij vader, hetgeen tot erg veel correspondentie en contact leidt, waarbij ik niet meer tot de benodigde zorg voor [kind] toe kom en de gekregen informatie ook niet altijd meer op waarde weet te schatten. (enkele suggesties van moeder: - moeder heeft in het ziekenhuis wat van eten van [kind] gegeten terwijl vader bij [kind] was: die nacht heeft moeder hartritmestoornissen gekregen en had [kind] een slechte nacht: heeft vader iets in het eten gedaan? - [kind] 's darmproblemen zijn begonnen toen moeder een nieuwe relatie kreeg waarop vader scheiding aangevraagd heeft. - [kind] 's toename in epilepsie begon kort nadat de rechter besloot dat vader alimentatie moest gaan betalen, wat hij niet wilde)".
- In het patiëntverslag van [kind] van het UMC van 16 oktober 2013, productie 6 bij verzoekschrift in eerste aanleg staat onder meer vermeld:
(pagina 6 van 73) "Ter illustratie een paar passages uit mail van moeder:* [kind] 's intestinal problems began when I started getting to know a man (and sending messages to friends about this). [verweerder] (de man) also filed for divorce shortly after the intestinal problems began.* [kind] 's severe increase in seizures July 2013 began shortly (just days?) after the judge made a ruling on alimony en d child support (assuming the current custody arrangement). [verweerder] was oppost to paying alimony.(…) * These issues always occurred either when [verweerder] was angry at me, just before [verweerder] went away for a conference, or just before one of my big work deadlines.* The horrible incident Dec 2012 (intestinal pain) where I tought [kind] died in my arms (at the hospital) occurred just days before an important job interview."
(pagina 12 van 73) "Moeder vindt dat vader niet mee werkt om er achter te komen wat maakt dat [kind] raar ruikt en zijn urine ook.(…) Moeder bang: - bang dat [kind] dood gaat. - heeft van de vrouw van vriend van vader gehoord dat vader zegt dat moeder gek is en dat moeder denkt dat papa hem vergiftigd(…) - Altijd op wisseling van vader naar moeder klachten, moeder kan er met vader niet over praten (…) - denkt inderdaad aan de mogelijkheid dat vader [kind] iets geeft dat hem ziek maakt: moeder heeft hapje van maaltijd van [kind] gegeten toen hij in het ziekenhuis lag en vader er was. Vader was even weg, [kind] at niet goed, moeder had honger en nam een hapje: veel te zoute jus: wat heeft vader gedaan? Die nacht had moeder voor het eerst hartkloppingen: door iets in de jus?(…) Met moeder besproken dat het mijns inzien het beste idee is een AMK melding te doen."
- In het evaluatiegesprek op de Berk van Reinaerde van 21 november 2013 staat onder meer vermeld: "[kind] heeft zowel bij de Berk als bij de Boog lichamelijke klachten (gehad) in de afgelopen periode. Hierin is geen patroon in te herkennen. Wel dat [kind] onrustig wordt als hij pijn lijkt te hebben heeft of zich niet lekker voelt."Verderop is het volgende in dit verslag vermeld: "Moeder heeft een overzicht gemaakt en verstuurd naar mevrouw [C] en via mevrouw [D] naar vader, van klachten die [kind] in de afgelopen anderhalf jaar alleen bij haar had, en waarin zij het patroon herkent dat deze klachten optraden bij zijn eerste poep nadat moeder de zorg van vader had overgenomen. Ook had [kind] dan een gezwollen rectum. Benoemd wordt dat het voor de aanwezigen duidelijk is dat moeder vermoedt dat vader iets expres doet, waardoor [kind] bij moeder deze klachten zou krijgen. Vader zegt dat hier geen sprake van is. Reinaerde heeft hier geen aanwijzingen voor."
- Op 25 november 2013 heeft de moeder een melding gedaan bij de politie Utrecht, productie bij het AMK onderzoeksrapport. Als reden van aanmelding is het volgende vermeld: De politie meldt [kind] aan bij bureau Jeugdzorg omdat de politie vermoedt dat het niet goed gaat met deze jeugdige. De moeder van [kind] heeft melding gedaan bij de politie. In het kort komt het erop neer dat de moeder haar ex-man beschuldigd van het "vergiftigen" van hun zoon. Moeder heeft inmiddels een enorm boekwerk waaruit deze beschuldigingen zouden moeten kunnen blijken."
- In de bij verweerschrift in hoger beroep door de man overgelegde productie 5 antwoordt [E] , manager van Reinaerde Wonen, op 6 december 2013 een e-mailbericht van de vrouw onder meer het volgende: "Graag wil ik op voorhand verheldering over de opmerking die u op Boog 10 heeft geplaatst over het knarsetanden wat [kind] liet zien. Daarvan heeft u aangegeven dat dit duidt op 'mishandeling'. Klopt mijn gedachtegang dat u van mening bent dat [kind] voedsel heeft gekregen waar zijn darmen niet goed tegen kunnen? Zo ja door wie dan?"
- In het patiëntverslag van 11 december 2013, productie 17 bij productie 4 in eerste aanleg, bericht de vrouw aan dr. [B] -kort gezegd- dat, "the cause of the documented episodes of extreme intestinal pain has origins with father".
- Bij e-mailbericht van 6 februari 2014 heeft [E] het volgende aan de vrouw gemaild. "Hierbij wil ik je nogmaals verzoeken om niet met begeleiding in gesprek te gaan over de zaken die spelen tussen jou en de vader van [kind] . We zullen niet ingaan op verzoeken om 'mee' te kijken bij bijvoorbeeld het verzorgen van [kind] , zodat het als bewijslast gebruikt kan worden. Ons belang is dat [kind] de juiste ondersteuning krijgt. Wij kunnen het te allen tijde overnemen als het niet goed gaat, maar gaan ons niet mengen in de meningsverschillen tussen jullie als ouders."
- Ook in het plan van aanpak ondertoezichtstelling van William Schrikker Jeugdbescherming van 11 juli 2014, productie 15 bij productie 4, signaleert William Schrikker Jeugdbescherming dat vanuit de PPG van Reinaerde naar voren komt dat de moeder niet is af te brengen van het gedachtenspoor dat zij heeft met betrekking tot vader (vader doet iets met [kind] waardoor [kind] ziek is/wordt.).
- De man heeft als productie 2 bij verweerschrift, tevens incidenteel beroep, een uitdraai van informatie op facebook overgelegd waarin de vrouw op 1 januari 2014 het volgende heeft gepost onder haar eigen naam (tevens bestaande uit de achternaam van de man): "when you are dealing with a sociopath who is hurting a severly disabled child - but smart enough to get away with it with lies and opportunistic enough to try to convince everybody that his suffering is normal and accepted with his syndrome while the child will never be able to speak and tell the world what is being done to him." Deze informatie staat kennelijk ook ten tijde van het indienen van het verweerschrift in hoger beroep in juli 2015 nog op facebook vermeld en is voor een ieder toegankelijk. Niet gebleken is dat verwijzing door de man naar deze voor iedereen beschikbare informatie, waarin de vrouw de man in een kwaad daglicht stelt, voor de vrouw aanleiding is geweest om die informatie van social media te verwijderen. Ook is zulks niet gebleken tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep.
5.6
Het hof is van oordeel dat uit het vorenstaande voldoende blijkt dat de vrouw ernstige verdenkingen heeft jegens de man en ernstige beschuldigingen jegens hem uit die betrekking hebben op het (niet) handelen van de man waardoor [kind] last zou blijven houden van toevallen (seizures) en darm/buikpijnen vanwege de (slechte) zorg van de man. De vrouw stelt geen feiten of omstandigheden die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat deze verdenkingen en beschuldigingen terecht zijn of die aanknopingspunten bieden voor de juistheid daarvan. De vrouw heeft deze naar het oordeel van het hof ongefundeerde verdenkingen en beschuldigingen over de man ook geuit tegen verschillende zorg- en hulpverleners en behandelaars van [kind] , waaronder dr. [B] , een collega van de man werkzaam bij het [ziekenhuis te plaats] . Deze collega heeft bij brief van 18 november 2015, bijlage bij journaalbericht van 11 februari 2016, verklaard dat zij de afgelopen jaren en ook thans nog belast wordt met veel e-mailberichten van de vrouw, die haar in haar uitoefening van haar werk hinderen, hetgeen ook niet in het belang van [kind] is. Ook al heeft dr. [B] dit al meerdere keren aangegeven aan de vrouw, tot op heden heeft dat niet geleid tot een verandering in het gedrag van de vrouw, zoals het hof is gebleken uit de overgelegde stukken. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onbetwist verklaard dat de ongefundeerde gedragingen en de beschuldigingen van de vrouw hem erg belasten in de uitoefening van zijn werk. De beschuldigingen van de vrouw ten aanzien van de man blijven voortduren, zoals blijkt uit bijlage 2 bij productie 20 bij journaalbericht van 11 februari 2016 waarin de vrouw op 24 juli 2015 onder meer aangeeft dat "The proper identification and removal of the cause of these intestinal pain episodes are severly compromised by father, once again" (…) "[verweerder] mislead Dr. [A] about the severity of [kind] 's seizures" en "[kind] is being significantly hurt by the misinformation that WKZ is receiving from [verweerder]".
5.7
Al het voorgaande:
- -
de ingrijpende en ongefundeerde beschuldigingen van de vrouw,
- -
het permanent diskwalificerende karakter van die beschuldigingen,
- -
de lange periode dat de vrouw deze beschuldigingen uit van inmiddels vier jaren,
- -
het continueren van haar gedrag, en
- -
het beschikbaar houden van diskwalificerende informatie op social media (facebook) ,
brengt het hof tot het oordeel dat de vrouw de in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid en betamelijkheid ver heeft overschreden, en wel in die mate dat die gedragingen in onderling samenhang bezien een einde hebben gemaakt aan de lotsverbondenheid van de man jegens de vrouw, die nu juist één van de voornaamste gronden is voor de alimentatieplicht. Op grond hiervan is het hof - evenals en met de rechtbank - van oordeel dat van de man in redelijkheid niet gevergd kan worden dat hij nog langer een bijdrage levert in de kosten van levensonderhoud van de vrouw omdat door het kwetsende en grievende gedrag van lotsverbondenheid geen sprake meer is.
5.8
Het mag dan zo zijn dat de vrouw een goede verzorging van [kind] voor ogen heeft waarin hij zo min mogelijk lijdt en dat partijen verschillen van inzicht over de signalen van [kind] , of sprake is van buik/darmpijn en/of van epileptische aanvallen en de toedracht daarvan en welke medicatie het meest geschikt is ter bestrijding van die klachten. Dit geeft naar het oordeel van het hof echter geen rechtvaardiging voor de hiervoor vermelde hoogst onbetamelijke gedragingen van de vrouw.
5.9
Dat het gedrag van de vrouw een gevolg is van een stoornis bij de vrouw of het gevolg is van een slechte beheersing van het Nederlands is naar het oordeel van het hof niet gebleken.
5.10
Gelet op voormeld oordeel behoeven de overige grieven van partijen geen bespreking.
5.11
Nu voor de beoordeling van de onderhavige zaak het hof niet treedt in de juistheid van de interpretatie van de klachten van [kind] en het hof niet toekomt aan de beoordeling van de verdiencapaciteit van de vrouw, gaat het hof voorbij aan het bewijsaanbod van de vrouw dienaangaande.
6. De slotsom
in het principaal hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen faalt de grief van de vrouw. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Midden-
Nederland, van 11 februari 2015.
Deze beschikking is gegeven op 31 maart 2016 door mrs. J.H. Lieber, M.J. Stolwerk en J.P. Balkema, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 30 juni 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.