NJB 2011/1428
De medeplichtigheid eist in dit geval niet alleen dat bewezen is dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft maar ook dat zijn opzet op het misdrijf was gericht. Uit de nadere bewijsoverweging kan niet volgen dat de hulp van de verdachte gericht was op de hennepteelt maar – hoogstens – op de opslag van vervalste merkartikelen
HR 28-06-2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1961
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28 juni 2011
- Magistraten
Mrs. Koster, De Savornin Lohman en Sterk
- Zaaknummer
09/02884
- Conclusie
A-G Aben
- LJN
BQ1961
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2011:BQ1961, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑06‑2011
ECLI:NL:PHR:2011:BQ1961, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑03‑2011
- Wetingang
Sr art. 48
Essentie
De medeplichtigheid eist in dit geval niet alleen dat bewezen is dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft maar ook dat zijn opzet op het misdrijf was gericht. Uit de nadere bewijsoverweging kan niet volgen dat de hulp van de verdachte gericht was op de hennepteelt maar – hoogstens – op de opslag van vervalste merkartikelen
Uitspraak
Het hof heeft, behalve wat betreft de bewezenverklaring bevestigd het vonnis van de rechtbank te Dordrecht waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een werkstraf van 60 uren wegens:
1. medeplichtigheid aan opzettelijk handelen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.