Hof Amsterdam, 05-06-2012, nr. 200.086.830
ECLI:NL:GHAMS:2012:BW7648
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-06-2012
- Zaaknummer
200.086.830
- LJN
BW7648
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BW7648, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑06‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:1403, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Inboedelverzekering; aansprakelijkheid assurantietussenpersoon? Casuaal verband wegen onderdekking inbraak?
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.086.830
(zaaknummer rechtbank 287399)
arrest van de eerste kamer van 5 juni 2012
in de zaak van
1 [appellant sub 1] en
2 [appellant sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna tezamen: [appellanten], en appellant sub 1 afzonderlijk: [appellant sub 1],
advocaat: mr. A.C. Hoegen Dijkhof,
tegen:
[geïntimeerde],
zaakdoende onder de naam [bedrijf geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A. Gerritsen – Bosselaar.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 21 juli 2010 (comparitievonnis) en 8 december 2010 (eindvonnis) die de rechtbank Utrecht heeft gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep d.d. 4 maart 2011,
- -
de memorie van grieven met producties,
- -
de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
3.1
[appellanten] hebben gedurende circa 34 jaar, zowel zakelijk als privé, gebruik gemaakt van de diensten van [geïntimeerde] als assurantietussenpersoon.
3.2
Ten aanzien van zijn inboedelverzekering bij Nationale Nederlanden onder polisnummer 05 – 04644508 tegen onder meer inbraak in en diefstal uit zijn woonhuis met een verzekerde som van omstreeks ƒ 200.000 heeft [appellant sub 1] omstreeks april 2002 aan [geïntimeerde] verzocht een verhoging van de verzekerde som van ƒ 800.000 te regelen.
3.3
Nationale Nederlanden heeft voor deze verhoging een voorlopige dekking gegeven. Ter voldoening aan door Nationale Nederlanden gestelde eisen heeft [appellant sub 1] het elektronisch alarmsysteem laten aanpassen. Het daarvoor in risicoklasse 4 door Chubb Lips Beveiliging afgegeven Borg-Certificaat ("Security Monitoring Centre – Tiel 19 augustus 2002") heeft [appellant sub 1] op 25 september 2002 ingezonden naar [geïntimeerde]. Omdat intussen de mogelijkheid werd onderzocht van verzekering elders (bij Chubb verzekeringen), heeft [geïntimeerde] dit certificaat pas op 4 juli 2003 verzonden aan Nationale Nederlanden.
3.4
Bij brief van 17 oktober 2003 heeft [geïntimeerde] aan [appellant sub 1] met betrekking tot de verhoging van de inboedelverzekering bericht dat de beveiliging niet voldoet aan de eisen conform Borg klasse 3, dat de verzekering daarom nog niet was aangepast en dat de beveiliging misschien aan de eisen kon voldoen door bouwkundige aanpassingen in plaats van aanpassing van het elektronisch gedeelte.
3.5
Bij brief van 3 november 2003 heeft [appellant sub 1] daarop geantwoord dat de beveiliging voldeed aan de eisen conform Borg klasse 3 en dat hij het betreffende certificaat had gestuurd bij brief van 25 september 2002.
3.6
Bij brief van 13 november 2003 heeft [geïntimeerde] aan [appellant sub 1] bericht dat Nationale Nederlanden nogmaals verklaarde dat het ingezonden certificaat van beveiliging niet het gevraagde Borg-Certificaat was, maar een gedeelte betreffende de elektronische beveiliging.
3.7
Bij brief van 22 december 2003 heeft Nationale Nederlanden aan [geïntimeerde] geschreven (welke brief [geïntimeerde] stelt niet te hebben ontvangen):
"(…) hebben wij nog geen reactie van ontvangen op ons schrijven van 06–11–2003.
Wij zijn dan ook genoodzaakt de voorlopige dekking per heden te laten vervallen.
Tevens melden wij u dat deze dekking per 20–09–2004 wordt voortgezet exclusief diefstal c.q. vandalisme dekking.
Indien wij alsnog in het bezit worden gesteld van een geldig Borg–Certificaat zal er weer volledige dekking zijn.
Wilt u verzekerde wijzen op eventuele onderverzekering."
3.8
Bij brief van 28 januari 2004 heeft [appellant sub 1] aan Chubb Lips Beveiliging onder meer geschreven:
"Dit certificaat heb ik van u gekregen, maar de verzekering zegt dat het niet voldoende is. Ik ben daar dus niet blij mee, want u zou mij het juiste certificaat aanleveren na de door mij opgedragen en door u uitgevoerde relatief kostbare uitbreiding. Kunt u zich in het dossier verdiepen en mij dan berichten en het juiste certificaat doen toekomen?"
Bij brief van diezelfde datum heeft [appellant sub 1] daarvan een afschrift gezonden aan [geïntimeerde].
3.9
Bij brief van 22 maart 2004 heeft Nationale Nederlanden aan [geïntimeerde] geschreven (welke brief [geïntimeerde] stelt niet te hebben ontvangen):
"(…)
Dit opleveringsbewijs betreft alleen het aanbrengen van een elektronische beveiliging, geen bouwkundige beveiliging.
Zoals wij u tijdens diverse telefoongesprekken hebben meegedeeld is bouwkundige beveiliging ook noodzakelijk. Dit hebben wij u ook op 6 november 2003 schriftelijk bevestigd.
Met uw schrijven van 19 februari 2004 stuurt u ons het zelfde opleveringsbewijs (…).
In verband hiermee willen wij ons standpunt genoemd in onze brief van 22 december 2003 handhaven. De voorlopige dekking gaan wij dan ook niet voortzetten vanaf 22 december 2003 en wij zullen de polis 20 september 2004 wijzigen."
3.10
Daartoe heeft Nationale Nederlanden in juni 2004 een gewijzigd polisblad verstrekt, waarop geen verzekerde som van € 453.780 was vermeld.
3.11
Uit onvrede over de diensten van [geïntimeerde] (met betrekking tot een brandverzekering van zijn advocatenkantoor) heeft [appellant sub 1] begin juni 2006 zijn gehele verzekeringsportefeuille ondergebracht bij [bedrijf X] (hierna: [bedrijf X]). [bedrijf X] heeft [appellant sub 1] in juni 2006 ervan op de hoogte gebracht dat de verzekerde som voor de inboedelverzekering (van eerder € 90.000) niet was verhoogd. Uit de daarop tussen partijen gewisselde e-mails van 20 en 22 juni 2006 blijkt dat [appellant sub 1] ervan kennis heeft genomen dat de verzekerde som nog altijd slechts omstreeks € 90.000 bedroeg en dat er geen diefstal– en inbraakdekking was, alsook dat [appellant sub 1] meende:
"Ik ben nu wel gedekt op naam van Astrid (kennelijk appellante sub 2, hof) voor het gewenste bedrag en ook tegen inbraak maar jij hebt het lelijk laten zitten."
3.12
Omdat Nationale Nederlanden zich vanwege de historie van de polis (onder [geïntimeerde]) tegenover [bedrijf X] al meteen niet bereid verklaarde om de dekking op de lopende polis te verhogen, heeft [bedrijf X] als gevolmachtigde, nu voor een verzekerde som van € 800.000, een nieuwe inboedelverzekering aangevraagd bij een pool van verzekeraars, waaronder Nationale Nederlanden als hoofdverzekeraar, die voor dat bedrag voorlopige dekking verleende onder voorwaarde van uitvoering van een aantal beveiligingseisen.
3.13
Onder vermelding van het oude polisnummer heeft [bedrijf X] per e-mail van 7 juli 2006 aan [appellant sub 1] bericht:
"(…) dat wij bovengenoemde verzekering hebben verhoogd tot € 800.000 en de polisvoorwaarden hebben uitgebreid.
Er zal nog een technische inspectie van uw onroerende zaak (…) plaatsvinden, die wij van te voren zullen aankondigen. (…)".
3.14
Bij brief van 29 augustus 2006 heeft [bedrijf X] onder het oude polisnummer aan [appellanten] bericht dat Nationale Nederlanden inspectie had verricht voor de inboedelverzekering, waarvan [bedrijf X] de resultaten had ontvangen en waaruit het volgende was gebleken:
"(…)
Preventie:
Uw woning valt volgens de risicoklasse–indeling in klasse 4 en zal daarom als volgt beveiligd moeten worden:
- -
De woning zal binnen de beschikbare mogelijkheden moeten worden beveiligd door een NCP (Nationaal Centrum voor Preventie) erkend BORG bedrijf conform Bn (= bouwkundig normaal) en En (elektronisch normaal), in elk geval met een AL2 lijnverbinding. (…)
- -
De sieraden met een waarde van meer dan € 11.000 zullen voor zover aanwezig in de woning geborgen moeten worden in een vloerkluis of in een inbraakwerende kast conform de desbetreffende NCP/VNS–inschaling.
- -
Schilderijen met een waarde vanaf € 10.000 dienen aan de wanden verankerd te worden met daartoe geschikte bevestigingsmiddelen.
Een bevestiging dat bovengenoemde maatregelen alsmede het beveiligingsbewijs waaruit blijkt dat uw woning beveiligd is conform Bn en En zien wij graag binnen 2 maanden na dagtekening van deze brief tegemoet."
3.15
Aan deze eisen hadden [appellanten] nog niet voldaan toen op 20 mei 2007 in hun woning werd ingebroken en diverse zaken werden gestolen. Een schade–expert heeft de totale schade getaxeerd op € 73.631,10.
3.16
Blijkens haar brief van 27 augustus 2007 heeft Nationale Nederlanden de per 20 september 2004 aangebrachte wijziging alsnog ingetrokken, zodat onder de oude verzekering nog wel een verzekerde som resteerde van € 90.200. Bij brief van 3 december 2007 heeft Nationale Nederlanden vervolgens een beroep gedaan op onderverzekering. Zij heeft daarom maar een deel van de schade, namelijk € 12.633,59, aan [appellanten] uitgekeerd. De nieuwe, door [bedrijf X] gesloten verzekering bood geen dekking omdat niet aan de beveiligingsvoorwaarden was voldaan.
3.17
[appellant sub 1] heeft [geïntimeerde] en [bedrijf X] aansprakelijk gesteld en met laatstgenoemde een regeling getroffen op grond waarvan [bedrijf X] € 20.000 aan [appellanten] heeft betaald.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
[appellanten] hebben veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van (€ 73.631,10 min € 12.633,59 min € 20.000 =) € 40.997,51, vermeerderd met rente en kosten.
4.2
Na verweer van [geïntimeerde] en een comparitie van partijen heeft de rechtbank het gevorderde afgewezen op grond van haar volgende overweging 4.3:
"(…) Kort na de overdracht van de verzekeringsportefeuille aan [bedrijf X] begin juni 2006 was bekend bij [bedrijf X] en bij [appellant sub 1] dat de verhoging niet was geregeld en dat er sprake was van onderverzekering. In deze situatie was het aan [bedrijf X] om alsnog zorg te dragen voor een verhoging van de verzekerde som. Dat dit vervolgens toch niet geregeld is valt [geïntimeerde] niet te verwijten. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat zelfs als [geïntimeerde] een verwijt te maken valt van het niet tot stand komen van de verhoging van de verzekerde som in de periode tot medio 2006, hij niet verantwoordelijk te stellen is voor het feit dat er ten tijde van de inbraak in mei 2007 nog steeds sprake was van onderverzekering. De rechtbank is het met [geïntimeerde] eens dat de causale keten tussen een eventueel verwijtbaar handelen of nalaten van [geïntimeerde] en de door appellant geleden schade is doorbroken."
4.3
De eerste grief van [appellanten] betreft de door hen gestelde normschending, de tweede het oorzakelijk verband met de schade. [geïntimeerde] bestrijdt een en ander gemotiveerd.
4.4
Het hof oordeelt als volgt.
Met [appellanten] wil het hof er veronderstellenderwijs van uitgaan dat de eerste grief slaagt en dat [geïntimeerde] in de loop van januari of februari 2004 aan de door [appellant sub 1] ingeschakelde Van Beek van Chubb Lips Beveiliging heeft meegedeeld akkoord te gaan met het door deze toegelichte Borg–certificaat en met de aangebrachte beveiliging, zodat aan de eisen van beveiliging was voldaan, zonder (na herhaalde inzending van het certificaat) verdere actie in de richting van Nationale Nederlanden en/of [appellant sub 1] te ondernemen om duidelijkheid te verkrijgen over het al dan niet doorgaan van de verhoging van het verzekerde bedrag. Ten tweede wil het hof met [appellanten] aannemen dat [geïntimeerde] de beide brieven van Nationale Nederlanden van 22 december 2003 en van 22 maart 2004 heeft ontvangen maar daarop naar hen niets heeft ondernomen. In elk van beide gevallen zou [geïntimeerde] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de hem als assurantietussenpersoon jegens [appellanten] betamelijke zorgplicht. De gevolgen daarvan worden niet weggenomen door de enkele omstandigheid dat een verzekeringnemer zijn verzekeringen later onderbrengt bij een andere assurantietussenpersoon.
4.5
De vraag is dan of deze toerekenbare tekortkomingen van [geïntimeerde] de onderverzekering tijdens de inbraak hebben veroorzaakt, zoals wordt betoogd in de tweede grief. Volgens [appellanten] was de oude polis door [geïntimeerde] niet correct verhoogd en, omdat Nationale Nederlanden het risico niet meer wilde lopen, ook niet meer te verhogen. Verder bood de nieuwe, door [bedrijf X] afgesloten verzekering onvoldoende dekking omdat deze verzekering slechts voorlopig was, aldus [appellanten]
4.6
Hierover oordeelt het hof als volgt.
Na de overdracht van de verzekeringen hebben [appellanten] de beide tekortkomingen ontdekt. Zij hebben [geïntimeerde] daar toen niet op aangesproken en evenmin van [geïntimeerde] verlangd dat hij de aanvankelijk gewenste verhoging van de verzekerde som naar ƒ 800.000 alsnog tot stand zou brengen. Tegen de achtergrond van de recente overdracht door [appellanten] van hun verzekeringen aan een nieuwe assurantietussenpersoon mocht [geïntimeerde] uit een en ander in redelijkheid afleiden dat [appellanten] dit laatste niet meer of alsnog van hem verlangden.
4.7
Daarmee zijn echter niet alle gevolgen van de tekortkomingen verdwenen. [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat Nationale Nederlanden op basis van de polisgeschiedenis onder [geïntimeerde] niet meer bereid was tot verhoging van de verzekerde som op de bestaande polis. Dit is dus een gevolg van de tweede tekortkoming. Volgens [appellanten] moest er een nieuwe verzekering worden afgesloten en wel met een pool van verzekeraars en stelde deze pool van verzekeraars door toedoen van het eerdere gedrag van [geïntimeerde] zulke extreem hoge eisen aan de beveiliging van het woonhuis dat [appellanten] daaraan qua tijd en (zeer veel) kosten nog niet hadden kunnen voldoen toen de inbraak plaatsvond en is [geïntimeerde] daarom aansprakelijk wegens onderdekking.
[geïntimeerde] heeft een en ander gemotiveerd weersproken.
4.8
In geval van een of beide tekortkomingen van [geïntimeerde] moesten [appellanten] alsnog in de positie worden gebracht waarin zij, na voldoening aan de eerder door Nationale Nederlanden gestelde eisen, in geval van een correcte nakoming van [geïntimeerde] zouden hebben verkeerd: verhoging van de verzekerde som naar ƒ 800.000. De extra inspanningen van [appellanten] om die verzekerde som alsnog te bereiken bij de pool van verzekeraars, zou [geïntimeerde] dan moeten vergoeden. Aangenomen dat de uiteindelijk gewenste verhoging van de verzekerde som naar € 800.000 in plaats van ƒ 800.000 geen bijzondere invloed uitoefende, gaat het dan om de kosten van de in de brief van [bedrijf X] van 29 augustus 2006 verlangde beveiliging volgens risicoklasse 4 op bouwkundig en elektronisch gebied, met bijzondere berging van duurdere sieraden en verankering van duurdere schilderijen, voor zover deze meer zouden bedragen dan die verbonden aan de eerdere door Nationale Nederlanden gestelde eisen. Van de nieuw vereiste beveiliging volgens risicoklasse 4 heeft [bedrijf X] in voormelde brief de verwachting uitgesproken dat een en ander binnen twee maanden nadien aantoonbaar gereed zou zijn. Hoewel dat mogelijk zou zijn geweest, hebben [appellanten] echter niet deze kosten gevorderd.
4.9
Integendeel, [appellanten] hebben binnen deze twee maanden geen uitvoering gegeven aan de brief van 29 augustus 2006. Dat zij daaraan qua tijd en (zeer veel) kosten nog niet hadden kunnen voldoen toen de inbraak plaatsvond, heeft [geïntimeerde] gemotiveerd bestreden. Tegenover de brief van [bedrijf X] van 29 augustus 2006 had van [appellanten] mogen worden verwacht dat zij destijds aan [geïntimeerde] (tot vergoeding van een voortvarend herstel) en ook nu in deze procedure concreet zouden hebben opgegeven welke inspanningen en welke tijd daarvoor nodig waren en welke omvang de kosten zouden belopen. Maar dat hebben zij nagelaten.
Weliswaar hebben zij in hun chronologisch overzicht van de feiten (productie 19 onder 20) aangevoerd dat zelfs experts moeite hebben te begrijpen wat er volgens alle beveiligingseisen moest gebeuren, met name de niet aangegeven manier waarop de schilderijen verankerd moesten worden, maar dit betreft geen, deugdelijk onderbouwde, stelling en dit heeft [geïntimeerde] redelijkerwijs niet als zodanig behoeven op te vatten en blijkbaar feitelijk ook niet in die zin opgevat.
Zo hebben [appellanten], hoewel sedert juni 2006 bekend met de onderdekking onder de oude polis, niettemin gedurende kostbare tijd het risico van onderdekking laten voortbestaan. Hun onterecht gebleken vertrouwen op dekking onder de nieuwe polis komt sedert eind juni 2006 niet langer voor rekening van [geïntimeerde]. Onder deze gegeven omstandigheden gaat het te ver om [geïntimeerde] verantwoordelijk te houden voor de onderdekking toen de inbraak op 20 mei 2007 plaatsvond, 11 maanden na de ontdekking van de onderdekking. Deze vorm van schade staat niet in zodanig verband met de gestelde tekortkomingen van [geïntimeerde], dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid (de contractuele zorgplicht van de assurantietussenpersoon) en van de schade (onderverzekering bij inbraak), als een gevolg van deze gebeurtenissen kan worden toegerekend (zie artikel 6:98 BW).
Daarom wordt de tweede grief verworpen.
4.10
Het bewijsaanbod onder 11 van de memorie van grieven heeft betrekking op de verweten normschendingen. Aangezien het hof daarvan veronderstellenderwijs is uitgegaan, is de bewijslevering daarvan niet aan de orde.
5. Slotsom
5.1
De tweede grief faalt, zodat de eerste grief geen bespreking meer behoeft. Het bestreden eindvonnis zal worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [appellanten] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
5.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 649 aan verschotten (€ 649 voor griffierecht) en op € 1.631 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt x appeltarief IV ad € 1.631).
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank Utrecht van 8 december 2010;
veroordeelt [appellanten] tezamen in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.631 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 649 voor verschotten;
verklaart dit arrest, voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, S.B. Boorsma en H.L. Wattel, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2012.