Rb. Utrecht, 21-02-2011, nr. 16/600049-10 [P]
ECLI:NL:RBUTR:2011:BP5147
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
21-02-2011
- Zaaknummer
16/600049-10 [P]
- LJN
BP5147
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2011:BP5147, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 21‑02‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 21‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Doodslag op vader. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om te veronderstellen dat er op enig moment sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg alvorens het slachtoffer door verdachte opzettelijk van het leven werd beroofd. De rechtbank is van oordeel dat de levensberoving het gevolg is geweest van een onmiddellijke gemoedsbeweging, en dat verdachte mede op grond van zijn psychotische belevingen niet in staat was om zich voor of tijdens het slaan op dit voornemen te bezinnen. Er is wel sprake van opzet. De rechtbank oordeelt dat er pas dan geen sprake is van opzet, indien bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan is geen sprake. Verdachte is volledig ontoerekeningsvatbaar. De rechtbank veroordeelt verdachte tot tbs met dwangverpleging.
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600049-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 februari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1965],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd te Vught PPC.
Raadsvrouwe: mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort.
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 februari 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn vader, al dan niet met voorbedachten rade, om het leven heeft gebracht.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het impliciet primair ten laste gelegde, te weten moord, wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsvrouwe heeft –kort samengevat - het verweer gevoerd dat er geen sprake is geweest van een door verdachte tevoren genomen besluit om zijn vader te doden. De voorbedachte raad bij verdachte kan volgens de raadsvrouwe niet bewezen worden zodat verdachte van moord dient te worden vrijgesproken.
Voorts heeft de raadsvrouwe betoogd dat verdachte eveneens vrijgesproken dient te worden van doodslag, daar de daarvoor vereiste opzet niet bewezen kan worden. De raadsvrouwe heeft bepleit dat verdachte kan worden aangemerkt als een verdachte “die ten tijde van het plegen van het delict van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken”.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht het feit op grond van het navolgende wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft ter zitting van 7 februari 2011 een bekennende verklaring afgelegd.
Zijn verklaring wordt ondersteund door de diverse processen-verbaal en schriftelijke stukken uit het dossier. Uit deze stukken en uit de verklaring van verdachte blijkt hoe een en ander feitelijk is gegaan.
Naar aanleiding van een melding op 14 januari 2010 dat de bewoner van [adres] zojuist bij de gemeente te [woonplaats] had gezegd dat zijn vader dood was, is de politie op voornoemd adres gaan kijken. Ter plaatse treffen verbalisanten een man in een blauw trainingspak, die zegt dat zijn vader boven dood ligt. De man gedraagt zich nerveus en heeft een sterk opgezwollen hand met wondjes op de knokkels. Als de verbalisanten boven gaan kijken, zien ze daar een lijk liggen met de handen op de rug gebonden en zijn broek en onderbroek op de knieën. De kamer zit onder het bloed en uitwerpselen en in de hoek van de kamer ligt een plas droog bloed. Daarop is de zoon aangehouden.
Het sectierapport meldt als doodsoorzaak bloedverlies en weefselschade in combinatie met verstikking door inademing van bloed en daardoor belemmering van de luchtwegen, opgelopen door de inwerking van herhaaldelijk ingewerkt uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals stoten en slaan. Er was ook letsel aan de anus en de endeldarm van het slachtoffer, ontstaan tijdens of na het overlijden door mechanisch heftig penetrerend geweld.
Moord of doodslag?
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of in casu sprake was van ‘moord’ dan wel ‘doodslag’. De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte handelde met voorbedachte raad. De officier meent, dat verdachte tijdens het slaan de tijd en de gelegenheid had om zich te realiseren dat het gevolg van zijn handelen zou kunnen zijn dat hij zijn vader dood zou slaan, maar toen kennelijk besloten heeft om door te gaan en zij acht daarom de voorbedachte rade bewezen.
De rechtbank heeft in het dossier gezien dat verdachte meerdere keren zeer gedetailleerd is ondervraagd door de politie omtrent de aanleiding, zijn motief en hetgeen hij voelde op die bewuste dag en avond.
Verdachte heeft bij de politie –samengevat - verklaard dat er een stem is geweest, de stem van God of een andere stem, die gezegd heeft dat hij zijn vader om het leven moest brengen en als hij dat niet zou doen, zij allebei dood zouden gaan. De stem zei dat zij naar boven moesten gaan. Boven in het kamertje waar het zitbankje stond, heeft hij zijn vader geslagen met de vuist. Hij kon zich niet herinneren hoe vaak, maar veel. Het zou 15 of 20 keer geweest moeten zijn, hij wist het niet precies. Zijn vader is op de grond terechtgekomen. Verdachte heeft geconstateerd dat zijn vader overleden was. Toen kwam de stem weer, die zei dat hij nog een mes moest pakken. De stem zei dat hij dat mes in het lichaam van zijn vader moest brengen. Vervolgens heeft hij het mes in de anus van zijn vader gestoken. De volgende ochtend heeft hij het mes uit het lichaam gehaald. Het mes heeft hij in de sneeuw schoongemaakt en naast de koelkast tussen de kranten gelegd.
Ter terechtzitting van 7 februari 2011 heeft verdachte zijn verklaringen bij de politie (grotendeels) bevestigd. Hij heeft verklaard dat hij in verwarde toestand was. Hij heeft zijn vader eerst op de grond gelegd. Vervolgens is hij hem - terwijl zijn vader op zijn rug lag – heel hard met zijn vuist in het gezicht en op zijn hoofd gaan slaan. Hij wist niet meer wat hij deed. Zijn vader heeft geen verzet geboden. Ter zitting heeft verdachte –afwijkend van zijn eerdere bij de politie afgelegde verklaringen - verklaard dat hij ongeveer vijf minuten lang heeft geslagen. Daarna schudde hij hem, riep “papa, papa”, maar zijn vader gaf geen enkele reactie meer: hij was toen al gestorven. Verdachte is die avond nog naar beneden gegaan om een mes uit de keuken te halen. Daarmee heeft hij in de anus van zijn vader gestoken. Hij weet niet waarom hij dit gedaan heeft. Ter zitting heeft verdachte –afwijkend van zijn eerdere afgelegde verklaringen bij de politie- bekend dat hij daarna de handen van zijn vader achter zijn lichaam heeft vastgebonden. Dit heeft hij gedaan omdat de stem dat ook zei.
Gezien het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat er op enig moment sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg alvorens het slachtoffer door verdachte opzettelijk van het leven werd beroofd. De rechtbank is van oordeel dat de levensberoving het gevolg is geweest van een onmiddellijke gemoedsbeweging, en dat verdachte mede op grond van zijn psychotische belevingen niet in staat was om zich voor of tijdens het slaan op dit voornemen te bezinnen. Uit verdachtes verklaring valt immers af te leiden dat hij kritiekloos de bevelen van de stem die hij hoorde, opvolgde. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet anders kan dan dat er enige tijd is gelegen tussen de eerste klap en het overlijden van het slachtoffer. Na iedere stomp of klap had verdachte zich kunnen beraden, ondanks zijn psychische toestand op dat moment. Hij is echter doorgegaan tot zijn vader overleden was, aldus de officier van justitie, die de voorbedachte raad bewezen acht.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stukken in het dossier niet wanneer de dood van het slachtoffer exact is ingetreden. Het is niet duidelijk hoeveel tijd er is gelegen tussen de eerste klap en het overlijden van het slachtoffer, zodat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen of het wel “geruime tijd” geduurd heeft voordat de dood intrad. Het is ook hierom niet duidelijk of verdachte zich had kunnen bezinnen en het nodige had kunnen verrichten om op zijn voornemen terug te komen.
Om deze redenen acht de rechtbank de voorbedachte raad, en daarmee moord, niet bewezen.
Opzet
De raadsvrouwe heeft bepleit dat blijkens de conclusies van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) bij verdachte ten tijde van het delict sprake was van een psychose in die omvang en mate dat het denken, willen en handelen ten tijde van het delict volledig werden beheerst door wanen en hallucinaties. Nu verdachte daardoor van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken, kan het voor een bewezenverklaring vereiste opzet niet bewezen worden, aldus de raadsvrouwe.
De rechtbank oordeelt echter, dat er pas dan geen sprake is van opzet, indien bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was, sluit niet uit dat sprake is geweest van opzettelijk handelen. Slechts bij hoge uitzondering zal op grond van een ernstige stoornis opzet niet kunnen worden aangenomen . Verdachte besefte voorafgaand aan en gedurende het plegen van het tenlastegelegde feit steeds dat het slachtoffer zijn vader was. Naar eigen zeggen wilde hij zijn vader doden omdat het volgens de stem “vader alleen of anders hen allebei” was. Verdachte heeft op dat moment beseft dat het vele malen hard slaan of stompen op het hoofd van zijn vader zeer ernstige gevolgen -ook diens dood- kon hebben. Daarmee heeft verdachte laten zien nog enig inzicht in de draagwijdte van zijn handelen te hebben gehad. Aldus heeft hij naar het oordeel van de rechtbank minstens de aanmerkelijke kans op de dood van zijn vader aanvaard. Daarmee is sprake van (voorwaardelijk) opzet van verdachte op de dood van het slachtoffer.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 12 januari 2010 tot en met 14 januari 2010 te [woonplaats], gemeente De Ronde Venen, opzettelijk, [slachtoffer] (zijnde zijn vader) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, die [slachtoffer] meermalen, met veel kracht op/tegen diens hoofd geslagen en/of gestompt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
doodslag.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is niet strafbaar, omdat op grond van onderstaande rapporten is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Omtrent verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
- -
een pro justitia rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 10 juni 2010, opgemaakt door P.A.E.M.T. Cremers, psycholoog en A.E. Grochowska, psychiater, onder meer –zakelijk weergegeven- inhoudende als forensische analyse en beantwoording van de vraagstelling:
Ten tijde van het tenlastegelegde werd betrokkene in beslag genomen door zijn psychotische belevingen. Het psychiatrisch toestandsbeeld van betrokkene vlak na het tenlastegelegde was nog steeds zodanig ernstig dat verondersteld kan worden dat onder invloed van een dergelijke psychose de wilsvrijheid en het morele besef van betrokkene ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde uitgeschakeld waren. De deskundigen komen tot de conclusie dat betrokkene volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. De prognose van de schizofreniforme stoornis is onzeker omdat het beloop nog kort is. De kans op een terugval in een psychose is groot omdat betrokkene nauwelijks ziektebesef en geen ziekte-inzicht heeft, en de medicatie stellig weigert. Het is bekend dat bij het ontstaan van de eerste psychose het ervaren stressniveau relatief hoog is, terwijl bij de volgende ziekte-episodes zelfs geringe stress vanuit de omgeving psychotische klachten kan aanwakkeren. De aan het slachtoffer gebonden stressfactoren hebben (vermoedelijk) een belangrijke rol gehad bij het uitlokken van de (eerste) psychotische episode. In de toekomst kunnen echter andere psychosociale stressfactoren zoals de culturele barrière en taalbarrière, en gedragskenmerken, zoals afhankelijkheid, passiviteit en gebrek aan zelfredzaamheid, betrokkene belemmeren in het functioneren en veel stress opleveren. Excessief en tevens ongericht agressief (en auto-agressief) gedrag vloeit bij betrokkene voort uit een psychose. De kans op herhaling van ernstige gewelddadige delicten is daarom zonder behandeling aanwezig. Door problemen in communicatie bestaat een grote kans dat de omgeving niet adequaat op een dergelijke verslechtering gaat reageren, hetgeen kan leiden tot een delictherhaling. Op het risicotaxatie-instrument HCR-20 scoort betrokkene relatief laag op historische items en hoger op klinische en risicohanteringsitems. Deze statistische methode geeft soms een onderschatting van een kans op herhaling bij mensen bij wie het gevaar nauw samenhangt met het bestaan van een psychotische stoornis. De onzekerheden over het verloop van de stoornis verhogen tevens de inschatting van het risico in de toekomst. Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd om betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Er wordt geadviseerd om betrokkene te plaatsen op een afdeling die gespecialiseerd is in de behandeling van psychotische stoornissen;
- -
een verklaring van Ch. W. Reinking, eerste geneeskundige van het Justitieel Medisch Centrum in Den Haag d.d. 3 november 2010;
- -
een rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, d.d. 10 november 2010, opgemaakt door H.L. Keijer, forensisch psychiater;
- -
een aanvullend onderzoek, d.d. 1 februari 2011, opgemaakt door P.A.E.M.T. Cremers, psycholoog en A.E. Grochowska, psychiater voornoemd, onder meer – zakelijk weergegeven – inhoudende als conclusie en advies:
Bij betrokkene is er sprake van schizofrenie van het paranoïde type, chronisch met (inmiddels twee) acute psychotische episodes. In vergelijking met het eerdere PBC-onderzoek kan de diagnose schizofrenie thans met zekerheid gesteld worden. Het is ook duidelijk geworden dat deze (chronische en ongeneeslijke) stoornis bij betrokkene een recidiverend progressief beloop heeft. De kans op herhaling van geweldsdelicten zonder behandeling is aanwezig omdat betrokkene tijdens een terugval volledig in beslag genomen wordt door zijn psychotische belevingen. De prognose op korte en lange termijn is ongunstig wegens zijn grote gevoeligheid voor stress en weinig bereidheid om zich te laten behandelen.
Met inachtneming van de nieuwe informatie en met name gezien het beloop van de schizofrenie na het ontslag uit het PBC kan aangenomen worden dat de rol van de problematische relatie vader-zoon bij het ontstaan van de eerste psychose mogelijk minder groot was dan in het eerdere PBC-onderzoek verondersteld werd en dat andere psychosociale stressfactoren ook toen hebben meegespeeld. De bevindingen van het aanvullend onderzoek bevestigen de conclusie van het PBC-rapport dat de psychotische toestand waarin betrokkene toen verkeerde doorslaggevend was voor het plegen van het delict.
De rechtbank neemt voormelde conclusie van de deskundigen met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid over en volgt hun advies.
De verdachte dient daarom volledig ontoerekeningsvatbaarbaar te worden verklaard en is dientengevolge niet strafbaar, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht (moord), gevorderd dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouwe bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de verdediging niet overtuigd is van de noodzaak tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De raadsvrouwe heeft gepleit voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden, onder meer inhoudende de voorwaarde dat verdachte zich laat opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis dan wel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De psychiater A.E. Grochowska en de psycholoog P.A.E.M.T. Cremers achten toezicht op en behandeling van verdachte in een beveiligde setting gedurende meerdere jaren noodzakelijk om de kans op herhaling te voorkomen. De rechtbank deelt deze opvatting. Verdachte heeft onder invloed van een ernstige psychose zijn vader van het leven beroofd. Deze afschuwelijke daad kan hem niet worden toegerekend, maar de maatschappij moet wel tegen verdachte worden beschermd.
Feiten als deze hebben een enorme impact op de omgeving van een slachtoffer, zeker in een kleine gemeente als [woonplaats]. Ook op verdachte en zijn toekomst heeft zijn daad een enorme impact gehad. Met de dood van zijn vader, die door verdachte volledig verzorgd werd en die altijd in zijn nabijheid verkeerde, is de structuur aan verdachtes leven komen te ontvallen.
De rechtbank acht een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht noodzakelijk. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat:
- -
bij de verdachte tijdens de bewezen verklaarde doodslag een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond;
- -
doodslag een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren - en aldus meer dan vier jaren - is gesteld;
- -
uit voormelde rapporten is gebleken dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van die maatregel eist.
De raadsvrouwe heeft verzocht om verdachte niet de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, maar een terbeschikkingstelling met voorwaarden, inhoudende de voorwaarde dat verdachte zich laat opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis dan wel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.
Bij de beantwoording van de vraag welke maatregel moet worden opgelegd, heeft de rechtbank de inhoud van de hiervoor genoemde rapporten in aanmerking genomen.
Uit voornoemd rapport van 10 juni 2010 van het Pieter Baan Centrum (PBC) komt naar voren dat de kans op een nieuwe psychose bij verdachte zelfs bij een geringe stress vanuit de omgeving groot is. Zonder behandeling is de kans op herhaling van ernstig gewelddadige delicten aanwezig. Problemen in de communicatie maken dat de omgeving niet adequaat reageert op een verslechtering, hetgeen kan leiden tot delictherhaling.
Tijdens zijn detentie is verdachte zonder aanwijsbare stresserende reden opnieuw in een ernstige psychose geraakt, met uitdroging en ondervoeding en een tijdelijke opname in het penitentiair ziekenhuis als gevolg.
In het aanvullend rapport van 1 februari 2011 is de visie op de conclusies en het advies ongewijzigd gebleven. Verdachte ontkent in detentie opnieuw een ernstige psychose te hebben doorgemaakt. Het ernstige gewichtsverlies zou volgens hem het gevolg zijn van de sondevoeding. Hij vindt dat hij geen psychiatrische ziekte heeft en geen medicijnen nodig heeft.
De deskundigen duiden het gedrag van verdachte tijdens de tweede psychose als auto-agressief. De voorlopige diagnose schizofrenie van het paranoïde type kan thans als hoofddiagnose worden gezien. Eveneens is duidelijk geworden dat deze chronische, ongeneeslijke ziekte een recidiverend progressief beloop heeft. Het toestandsbeeld (initiatiefloosheid, emotionele vervlakking) wijst op een structureel psychotisch proces.
Er is kans op recidive van geweldsdelicten omdat verdachte tijdens een terugval volledig in beslaggenomen wordt door zijn psychotische belevingen. De prognose op de korte en lange termijn is volgens de deskundigen ongunstig wegens zijn grote gevoeligheid voor stress en weinig bereidheid om zich te laten behandelen.
In het aanvullend rapport is opgemerkt dat het niet waarschijnlijk is dat het delict heeft plaatsgevonden door een reëel conflict met vader, waarbij verdachte de controle over zijn handelen zou hebben verloren, gezien zijn strenge gewetensfunctie, het ontbreken van faciliterende factoren (alcohol of verdovende middelen) en de bizarre aspecten van het delict, zodat het gevaar voor herhaling van een ernstig delict als hetgeen thans aan de orde is, niet enkel verbonden is aan de relatie die verdachte tot zijn vader had.
Uit het vorenstaande komt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam naar voren dat in casu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen een bevel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eisen. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden biedt naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de wijze waarop deze pleegt te worden ingericht, onvoldoende kader om de hier in het geding zijnde veiligheid te waarborgen. Voor een behandeling in een minder gedwongen kader ontbreekt bij verdachte de noodzakelijke motivatie en inzicht in eigen gedrag, zo hebben eerder genoemde deskundigen ook ter terechtzitting nog verklaard. Verdachte zegt immers tegen de deskundigen dat hij niet ziek is en geen medicatie nodig heeft.
Een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht is minder geschikt aangezien de behandeling in een gedwongen kader en de resocialisatie een zeer langdurig proces zal zijn, dat veel langer dan een jaar in beslag zal nemen. Bovendien zijn er bij de uitvoering van een artikel 37 maatregel onvoldoende mogelijkheden om de veiligheid van anderen te garanderen, aldus voornoemde deskundigen ter terechtzitting. Zij achten een TBS-setting noodzakelijk om het ziekteverloop van verdachte op een verantwoorde wijze te kunnen monitoren.
Daaraan doet niet af dat verdachte tijdens zijn tweede psychose alleen auto-agressief gedrag heeft laten zien zoals door de raadsvrouwe - onder verwijzing naar hetgeen eerdergenoemde deskundigen hebben aangegeven - is betoogd. Tijdens de tweede psychose bevond verdachte zich immers al in een gecontroleerde setting, zodat tijdig ingegrepen kon worden om erger te voorkomen. Ook de omstandigheid dat de verdachte een first offender is, doet aan voorgaande conclusies niet af.
Daarom zal de rechtbank, anders dan bepleit door de raadsvrouwe, conform de adviezen van de deskundigen, bevelen dat de ter beschikking te stellen verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 39 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
doodslag;
- -
verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- -
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, mrs. J.R. Krol en I. Bruna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Soeteman, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 februari 2011.